El Instituto 7           ONTBINDING

 

 

 

Het was een internationaal gezelschap dat op het punt stond te vertrekken. Daar waren allereerst de mannen die van het Amerikaanse continent afkomstig waren en die in Antwerpen zulke betoverende muziek hadden gemaakt. Ook drie zwarte Afrikanen hadden besloten mee te gaan. De mannen en vrouwen waarmee zij in het ruim van de Conceptión de overtocht hadden gemaakt, zouden zich in de nabijheid van de Franse kustkolonie vestigen. De overige reisgenoten waren oorspronkelijk uit Europa afkomstig. Het waren toegewijde jongens en taaie kerels met ervaring in het handwerk dat ze op het schip hadden verricht. Harko was één van hen.

   Ze wachtten nog op Theodoor. De vertrouweling van de kapitein had nog maar weinig eelt op zijn handen en de vakkennis die hij aan boord had opgedaan, was beperkt. Toch was hij de drijvende kracht. Zonder zijn charme, zijn charisma, zonder die uitstraling waarmee hij anderen kon begeesteren, zonder zijn bescheiden leiderschap was deze onderneming wellicht nooit van de grond gekomen.

   De enige die ongevoelig leek te zijn geweest voor die innemende eigenschappen was de kok. Reinaldo Bolt was spoorloos verdwenen en niemand wist waarheen. Ook Fedde had geen idee, ondanks de communicatieve rol die de kapiteinsbediende had vervuld bij het samenstellen van de maaltijden.

   Sinds de dood van de jonge negerin, ondertussen overschaduwd door de heftige gebeurtenissen van de afgelopen weken, had de kok zich vreemd gedragen. Men had hem verantwoordelijk gesteld voor haar overlijden, per slot van rekening had hij de thee gezet. Maar door de recente ontwikkelingen was de kwestie naar de achtergrond verschoven. De kok was buiten beeld geraakt. En nu was hij weg.

   Theodoor zat daar niet mee. Maar die ‘wetenschapper’ Van den Berghe, die wilde hij voor vertrek nog wel even gedag zeggen. Als heelmeester had de man zich als een bekrompen charlatan gedragen, maar van planten had hij beslist verstand. De botanist had erg zijn best gedaan om hem te helpen met de verwerking van zijn verlies. Zijn opwekkende extracten hadden hun doel niet gemist.

   Johannes van den Berghe voelde zich beter dan ooit. De vegetatie was hier weelderig en grotendeels onbekend, precies wat hem voor ogen had gestaan. Hier zou hij nog enige tijd verblijven om daarna een expeditie naar het oerwoud verderop te ondernemen. Hij had grote verwachtingen van de planten die hij daar zou aantreffen en verzamelen.

   Het deed hem genoegen dat Theodoor de tijd had genomen om afscheid te nemen. De afgelopen weken waren zwaar geweest. Het ongelukkige voorval met de schipper had iedereen aangegrepen en eerdere sterfgevallen doen verbleken. De jongeman had hem toevertrouwd dat het leek alsof hij opnieuw een vader verloren had. Een luisterend oor, een troostend woord en vooral een aanzienlijk deel van zijn kruidenvoorraad hadden hem uiteindelijk over het verlies heen geholpen. Johannes was opgelucht dat het achter de rug was. Nu kon hij ongestoord zijn eigen weg gaan.

   Direct nadat Theodoor bij het wachtende gezelschap arriveerde, namen de mannen plaats in de sloepen en lieten zich naar het galjoen roeien dat hen naar het zuiden zou brengen, naar de monding van die enorme Amazone-rivier.

   Eenmaal aan boord zocht Theodoor in het vooronder een plekje tussen de trossen touw en stapels zeildoek. Hij was hondsmoe en hij hoopte eindelijk wat slaap te kunnen inhalen. Helaas belemmerde zijn uitputting hem om zich geestelijk te ontspannen. Door de geluiden aan boord werd hij voortdurend gewekt uit onrustige hazenslaapjes en zijn gedachten gingen dan onwillekeurig terug naar de gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Zijn gepieker hield hem grotendeels wakker en deed hem verlangen naar de drankjes van Van den Berghe.

 

*

 

Kort nadat ze de Azoren achter zich hadden gelaten, werden de Conceptión en haar bemanning dagen achtereen door storm en regen geteisterd. Het schip was flink uit koers geraakt en vermoedelijk was de afstand naar de Caraïben nauwelijks geslonken. De kapitein had Theodoor op zijn kaarten laten zien waar ze zich volgens zijn berekening moesten bevinden. Tijdens een heldere nacht had hij met een octant de hoogte van de Loodsster gemeten. Dát en het aantal afgelegde zeemijlen gaven hem de indruk dat ze een flink stuk ten zuiden van de Azoren zaten. Waar precies durfde hij niet te zeggen. Volgens zijn inschatting zouden ze een wat westelijker koers moeten aanhouden.

   Daarna volgden bijna twee weken van toenemende saaiheid. Het weer was eentonig. Ze vorderden gestaag. De dagelijkse sleur viel Theodoor zwaarder dan de orkaan van weleer, waarin het schip met behulp van iedereen aan boord kon worden behouden van de ondergang. Was het stilte voor de storm?

   Het treurige verlies van de jonge slavin had niemand lang beziggehouden. Hijzelf had zich erg gestoord aan de onverschilligheid van de scheepsarts. Hij was er nog steeds van overtuigd dat Van den Berghe zijn plicht had verzuimd door de jonge vrouw niet eerst te onderzoeken alvorens een medicijn voor te schrijven. Maar de heelmeester had zijn schouders opgehaald en hem de rug toegekeerd. Geen van de slaven had het hem, Theodoor, overigens aangerekend en ook na het incident werd hij in hun midden geduld.

 

Op zekere dag hadden ze een pinas aan de horizon zien verschijnen. Onder Hollandse vlag koerste het eveneens in westelijke richting. Al van verre was duidelijk dat het ging om een volgeladen slavenschip. Stank en jammerklachten kwamen de Conceptión tegemoet. Om beroering onder de zwarten aan boord zoveel mogelijk te voorkomen, handhaafde Pieter op volle kracht zijn eigen koers (in plaats van het gebruikelijke uitwisselen van nieuwtjes).

   Een schip waarmee hij wél contact wilde maken, diende in tegenovergestelde richting te varen en zou minder diepgang moeten hebben: een slavenhandelaar die zijn buit verkocht had en er warmpjes bij zat. Maar zo’n schip kwamen ze niet tegen.

   In plaats daarvan werden ze ingehaald door een Frans fregat dat hen sommeerde langszij te komen. Gealarmeerd door de Portugese vlag had het Franse marineschip de Conceptión geënterd en waren er enkele officieren aan boord gekomen.

   De Fransen namen het zekere voor het onzekere. De Conceptión kon wel eens een spionageschip zijn, de Hollandse kapitein maakte een vrijgevochten indruk, Reinaldo Bolt had een verdachte achtergrond en wat hadden die negers aan boord te betekenen? Ze zouden het schip op sleeptouw nemen.

   Pieter Jacobz had zich in toenemende mate geërgerd aan de misplaatste verdachtmakingen van die, in zijn ogen, hooghartige Fransozen. Zijn nogal onstuimig protest wekte een nerveuze waakzaamheid op bij de jonge Franse officieren. Een paar matrozen van het fregat stonden al klaar om de geagiteerde kapitein in de boeien te slaan. Op hooghartige wijze gebaarde de commandeur dat Pieter zijn gemak moest houden. Dat had een averechtse uitwerking op de getergde schipper. Met gebalde vuist en woedende grimas stapte hij  op de commandeur af. Tot grote schrik een van de jonge officieren. De overspannen luitenant nam geen enkel risico en schoot Pieter van dichtbij door het hart.

 

Wat er daarna gebeurd was, kon Theodoor zich niet meer duidelijk herinneren. Iedereen was ontdaan, inclusief de Franse luitenant. Maar het kwaad kon niet worden teruggedraaid. Theodoor was te geschokt geweest om te zien hoe de bemanning reageerde. Hij hoorde hoe de luitenant door zijn collega’s werd uitgefoeterd. Sommige mannen kreunden maar de meesten waren met stomheid geslagen. De scheepsarts was neergeknield bij het lichaam van de schipper maar de uitdrukking op zijn gezicht maakte al snel duidelijk dat de kapitein niet meer viel te redden.

   Terwijl de Conceptión door het Franse slagschip naar de haven van Cayenne werd geleid, zwierf Theodoor rusteloos rond op het schip dat hij als zijn thuis was gaan beschouwen, zich er pijnlijk van bewust dat zijn lotsbestemming allesbehalve vast lag. Of zag hij dat verkeerd? Hij was veel gaan houden van de hedonistische schipper. Wat zou hij gedaan hebben als Pieter hem gevraagd had om als zakelijk adviseur aan boord te blijven? Nadat ze samen zo’n zelfingenomen slavenhandelaar van zijn bloedgeld hadden verlost? Hij wist het niet. Hij was op zoek naar het paradijs maar had hij dat niet al gevonden (en inmiddels weer verloren)?

   Aanvankelijk werden ze in Cayenne gedetineerd. Overweldigd door verdriet en in zichzelf gekeerd had hij weinig aandacht gehad voor zijn omgeving. Hij kon zich er tenminste niet veel meer van herinneren. Men had zijn instemming gevraagd om de stoffelijke resten van de kapitein op het katholieke kerkhofje ter aarde te bestellen. Met militaire egards. Na de begrafenis was iedereen gemaand op appel te komen. Er werd hen meegedeeld dat het schip in beslag was genomen maar dat zij vrij waren om te gaan en te staan waar ze wilden.

   Het kampement kende minder discipline dan Theodoor in een koloniale legerplaats verwacht had. De officieren gedroegen zich vrij nonchalant in tegenstelling tot de gespannen indruk die ze gemaakt hadden tijdens hun aanhouding. Eén van de matrozen had hem toevertrouwd dat bij een recente kaping van een Portugees schip nogal wat Frans bloed had gevloeid. Geen wonder dat ze licht ontvlambaar waren geweest . Maar hier hadden ze niets te vrezen.

   Tegen dit ongedwongen decor van Franse gemoedelijkheid en Indiaanse onderworpenheid kwam de bemanning van de Conceptión geleidelijk tot zichzelf en werden er her en der plannen gemaakt voor de toekomst. Van den Berghe was al druk in de weer met het verzamelen van inheemse plantjes. Ook de vrouwen waren op zoek gegaan naar kruiden, voor hun kookpotten, want natuurlijk hadden ze die culinaire taak weer ter hand genomen. Ze meden Van den Berghe die al direct had laten merken hun gezelschap niet op prijs te stellen. Reinaldo Bolt bemoeide zich met geen enkele kookkunst, gedroeg zich als een gijzelaar (hij was tenslotte gevangene) en zat dag in dag uit te dobbelen met andere bemanningsleden. De meesten van hen moesten trouwens niets hebben van dit ledige bestaan, de Franse kost viel tegen en de hygiëne liet zeer te wensen over.

 

*

 

Net als hier aan boord van het Franse galjoen trouwens. Theodoor was gewend geraakt aan een schoon schip. Onder leiding van Pieter Jacobz had iedereen op de Conceptión dagelijks zorggedragen voor een schoon schip, met schrobben, boenen, uitkrabben, afbikken en opkalefateren. De bemanning had zijn behoefte altijd gedaan in emmers die direct werden geleegd. Van elk bemanningslid werd verondersteld dat hij zichzelf en zijn werkplek schoonhield.

   Dat was op deze schuit wel anders. Toen hij aan boord kwam, had hij gezien dat de Fransen geen emmer gebruikten maar direct over de reling scheten. Wat nooit helemaal lukte, zo te ruiken. Hetgeen de Fransen weinig leek te deren.

   In het vooronder was het ronduit smerig.  Als hij niet naar een schuilplaats had verlangd, was hij weer aan dek gegaan. Hij had gehoopt benedendeks een rustig plekje te vinden maar kwam bedrogen uit. In het vooronder krioelde het van ongedierte en omdat veel spullen in het ruim niet gesjord waren, was het er tijdens het laveren een herrie van jewelste.

   Ondanks de stank was hij toch tussen de zeilen gekropen. Het was een wanordelijke stapel waar losse stukken touw tussen lagen die kriebelden tegen zijn benen. Hij merkte het nauwelijks. Hij piekerde over hoe het verder moest met zijn leven. Tegelijkertijd voelde hij zich lusteloos en zag hij het eigenlijk niet meer zitten. Juist nu, op weg naar het zuiden, viel hij ten prooi aan zwaarmoedigheid. De dood van Pieter Jacobz bleef door zijn hoofd spoken. Hij wist zeker dat de goddeloze schipper zich de afgelopen jaren niet aan de paasplicht had gehouden. Schuldbewust had hij zich afgevraagd of Pieter wel terecht in gewijde grond was begraven. De man was zonder twijfel een goed mens geweest en Theodoor had van hem gehouden als van een vader. Had hij juist daarom geaarzeld, toen hem gevraagd werd of de kapitein misschien belast was met erfzonde of anderszins mogelijk goddeloze gedachten had gekoesterd? Zijn geliefde surrogaat-vader zou er waarschijnlijk om hebben moeten lachen. Maar toch.

   Terwijl hij aan zijn jeukende been krabde, volgde Theodoor in gedachten de ontboezemingen van de schipper over de redenen van diens goddeloosheid. Het drong plotseling tot hem door dat die verhalen wel verzonnen konden zijn. Op hetzelfde moment bracht hij een hand vol maden tevoorschijn. Huiverend sloeg hij het zeil van zich af en zag het vergane kreng liggen. Het zag er niet naar uit dat de scheepsrat van de honger was omgekomen. De ware oorzaak interesseerde echter hem niet. IJlings schoof hij tussen de zeilen vandaan waarbij het kadaver in een wolk van wurmpjes en wriemelbeestjes over de grond rolde. Het satanische tafereel maakte hem klaarwakker.

   Hij besloot om weer aan dek te gaan al verwachtte hij daar geen frisse neus te halen.

   Tot zijn opluchting was men bezig het dek schoon te spuiten. Onder het toeziend oog van de commandant. Ze voeren dicht onder de kust die als een donker silhouet afstak tegen een vlammend schouwspel van de snel ondergaande zon. Spoedig zou alles donker zijn. Maar de geur van het vaste land gaf hem een nieuwe impuls. Bovendien had hij trek.

 

 

Zo droeg ook de commandant van het Franse galjoen, zonder het zelf te weten, zijn steentje bij aan de queeste van Theodoor op zoek naar zijn paradijs.

   In dienst van de Franse koning had de officier aan meerdere confrontaties met Portugese oorlogsschepen weten te ontsnappen en met succes een aantal Franse nederzettingen in de Amazonedelta kunnen bevoorraden. De Franse kolonisten die zich hier ophielden waren overwegend avontuurlijke vrijbuiters, op zoek naar goud of gewoon geluk. De meeste bewoners van de Franse kampementen waren Arowakken (laagland-indianen) die, in tegenstelling tot de grote blanke mannen, nauwelijks gekleed waren. Ze wekten spotlust en begeerte op, maar werden ook bewonderd want de inlanders hadden nauwelijks last van de myriaden muskieten (dank zij hun gebruik van annatto, een rode kleurstof waarmee ze zich insmeerden, maar dat wisten de gelaarsde en gespoorde vreemdelingen niet). Veel van de inheemse gewoonten werden overgenomen maar hun kolonistenkloffie – symbool van hun Christelijke beschaving – hielden ze aan.

   Het galjoen was voor de rede van één van de Franse nederzettingen langs de noordkust van de Amazonedelta voor anker gegaan en de commandant had voortvarend het verdere transport van het gezelschap ter hand genomen. De inbeslagname van de Conceptión en de moord op haar kapitein dienden te worden gecompenseerd, zoveel was hem wel duidelijk.

   Hij beval een aantal roeiboten in orde te maken en die te bemannen met indianen om het gezelschap stroomopwaarts te peddelen. Ook moest er een flinke voorraad proviand worden ingeslagen. De vaartuigen waren voorzien van opbouwen met dekzeilen om de tot passagiers gepromoveerde bemanningsleden van de Conceptión te beschermen tegen de meedogenloze omstandigheden op de tropische rivier. Het zou hen aan niets ontbreken. 

    Enkele dagen later, toen de mannen echt niet langer de lankmoedige zindelijkheid van de Franse kolonisten konden verdragen, vertrokken ze in de lange roeiboten op het troebele water van  de kolossale rivier. De commandant, die hen nakeek, zag het overgebleven reisgezelschap van de Conceptión in de westelijke verten van het dichte oerwoud uit het zicht verdwijnen.

 

 

 



 

 

 

Na het spectaculaire nieuws uit China dat een groep wetenschappers een middel heeft gevonden om tijdreizen mogelijk te maken, hebben wij ons in verbinding gesteld met de onderzoeksgroep die hierover gepubliceerd heeft. Het betreft een Indiaas-Chinees samenwerkingsverband dat volgens de laatste berichten inmiddels is ontbonden. We hebben zojuist gesproken met een van de voormalige Indiase medewerkers, dr Pacha. Hier volgt het integrale interview dat telefonisch heeft plaatsgevonden.

   Goede middag, doctor Pacha, eh …, sorry, goede avond. Allereerst hartelijk gefeliciteerd met deze buitengewone prestatie. Kunt u er wat meer over vertellen?

   “Noem mij geen u, ik heet Hasan. Ik maak geen deel meer uit van het team dus ik spreek alleen voor mijzelf..”

   Je bent erg moeilijk te verstaan. Kunt u vertellen waarom u … sorry, kun je vertellen waarom je geen lid meer bent van de onderzoeksgroep?

   “De overheid wil het onderzoek geheim houden. Ze willen het resultaat verfijnen om de korte termijn toekomst te manipuleren. Daar wil ik niet aan meedoen. Nu mag ik nergens meer aan meedoen.”

   Betekent dat dat u ... eh, je bent uitgerangeerd? Kun je toch nog iets meer vertellen over de resultaten van het onderzoek?

   Ik ben aan de kant geschoven maar ik ben nog niet dood. Ik weet wat ik weet. Ik neem aan dat jullie ons artikel gelezen hebben: Time traveling … … … … …ture. Dan begrij… … …lleen naar de toekomst. Vooralsnog… … … geen machi… … …  een cyclisch scheikundig proces, ongeveer als een Briggs-Rauscher oscillatie, je weet wel… … … in de hersenen. Die stoffen worde… …eurotransmitters … … … … … zo ongekend veel, dat had niemand verwacht.

   Ik ben bang dat de verbinding gestoord wordt, je valt geregeld weg. Heb je nog met anderen gesproken over het onderzoek?

   “Ik heb contact ge… … … … L Instituu… … …sproken met professor Haze… … niet zo duidelijk. Maar dat zal zeker nog eens gebeuren. Alles zit in mijn hoofd … … … … heb ik nog genoeg!”

   We moeten het hierbij laten. Hopelijk kunnen we op een ander tijdstip een betere verbinding krijgen. Hartelijk dank dat u de moeite hebt willen nemen om aan de lijn te komen.

 

Deze wat teleurstellende opening van zaken krijgt zeker een vervolg.

 

 

 



 

 

 

Margarita keek vanaf het grindstrand op San Lorenzo uit over de zee naar de schepen voor de rede van Callao. Ze fantaseerde dat ze bemanningslid was. Alle handen aan boord van zo’n schip speelden een rol. Er was een minimaal aantal nodig om zo'n boot te bemannen maar er waren er zelden genoeg voor een reis. Ziekte en storm vereisten een flinke reserve, minstens het dubbele aantal. Helaas, bedacht ze, hadden haar handen weinig te bieden. En ook verder had ze weinig van een zeebonk. Zij dwong zichzelf de werkelijkheid onder ogen te zien.

   Ze keek langs het strand waar enkele vissersboten op het droge waren getrokken. Zonder bemanning was een vissersbootje maar een dood ding. De vissers zaten op de keien en verorberden de zeevruchten die ze tussen de rotsblokken verzameld hadden. Een gevoel van walging trok door haar lichaam. Ze vroeg zich af waarom de mannen de weke inhoud van de schelpen zo lekker vonden. Zelf at ze liever bloedworst.

   Had die Vlaming die zijn laatste jaren op dit eiland had doorgebracht genoten van vis en slakken? Of was hij zo onthecht geweest dat zijn behoefte aan eten alleen nog had gediend om in leven te blijven? Wat hij had nagelaten was in haar ogen allerminst verstorven. Ze was opgetogen geweest toen ze van het genootschap hoorde. De vredelievende maar antiklerikale gedachten in de gevonden manuscripten sloten naadloos aan bij haar eigen overpeinzingen.    

   Het had haar verbazend weinig moeite gekost om haar vader over te halen. Hij had met belangstelling geluisterd naar haar idee om met een groep mensen op het eiland te bivakkeren. Het leek hem een interessant plan. Om samen met een groep invloedrijke en financieel krachtige personen een ontwerp voor de wereldvrede op te stellen. Ze hoefde hem alleen maar liefjes aan te kijken. Waarop haar vader geamuseerd gereageerd had dat haar romantische voornemen goed paste in zijn eigen strategie om potentiële investeerders in te palmen. Dochterlief had, als je niet op haar handen lette, per slot van rekening de overtuigende charme waar mannen voor zwichtten.

   Wat wist zij van Theodoor Haase? Dat hij het huis had gebouwd waarin zij op het eiland logeerden. Een man die zich na een onwaarschijnlijke tocht over de Amazone uiteindelijk hier vlakbij had gevestigd. Een man die een geheim genootschap had opgericht met hetzelfde doel als zij: een einde maken aan zinloos bloedvergieten. Dat genootschap bestond nog steeds maar het zou wel wat vers bloed kunnen gebruiken. Bloed, dat was precies waar het om ging!

   Ze zag dat één van de vissers was opgestaan en in haar richting liep. Ze kende hem wel, had hem eerder gezien op het marktplein van Callao waar hij de kop van een minder fortuinlijk haantje had afgebeten en het lijfje leeggedronken. Ze sidderde bij de herinnering. Hij was een jonge mesties, een kop kleiner dan zijzelf, maar breed en pezig. Hij kwam naar haar toe en bood haar een hand vol slakken aan. Hij had de beestjes al uit hun huisjes gehaald, ze hoefde ze alleen nog maar in haar mond te stoppen. Met een brutale blik keek hij haar verwachtingsvol aan. Ze huiverde. Zijn handen en armen waren met bandages omwikkeld, een gewoonte van de vissers om zich te beschermen bij het binnenhalen van de netten.

   Onwillekeurig moest Margarita denken aan de Amerikaan wiens wonden zij ooit uit liefde had schoongelikt maar die tegen zo veel liefde niet was opgewassen. Ze was hem niet vergeten. Amerikanen hadden een wreed soort onschuld. Ze gedroegen zich als heer en meester, alsof ze alles in de hand hadden, maar als je echt wat van ze wilde, gaven ze niet thuis.

   Zou die Charles die haar vader had uitgenodigd ook zo zijn?

   Toen ze haar handen uit haar mouwen stak om de schelpdieren in ontvangst te nemen, zag ze de jonge mesties verstijven. Maar van de gebruikelijke afschuw, waaraan ze gewend was, viel op zijn gezicht niets af te lezen. Hij bleef haar met een brutale, bijna gulzige blik aanstaren. Ze gesticuleerde dat ze de slakken naar het gezelschap in het huis zou brengen. Met een gebaar maakte ze duidelijk dat hij op haar moest wachten tot ze terugkwam.

   Terwijl ze langs het strand omhoog liep, vroeg ze zich dromerig af hoe de slakken bereid moesten worden zodat iedereen ze lekker zou vinden. Welk dienstvoorschrift zou ze in de keuken achterlaten? Ze vermoedde dat haar vader en Chamiku genoten van rauwe zeevruchten maar ze wist niet waaraan haar neven, die er ook waren, de voorkeur gaven. En de anderen van het gezelschap, meneer Grace en zijn schrandere assistent, die zakenvriend van haar vader, en de jonge Amerikaan, Charles… Ze had geen idee, ze moesten in de keuken maar iets verzinnen. Wat deed het er ook toe, ze wilde zo snel mogelijk terug naar het strand, naar…

 

Hij stond nog op vrijwel dezelfde plek waar ze hem had achtergelaten. Voordat hij haar opnieuw kon fixeren met zijn brutale, openhartige grijns, sleepte ze hem in de richting van één van de vissershutjes. De gedachte aan haar vader, haar familie, het hele gezelschap, was inmiddels verdrongen door een koortsig kloppen in haar borst, van haar bloed, in haar onderlijf.

   Even zag ze het gezicht van de jonge Amerikaan voor zich. Hij had een harde naam, Grint, of nee.… Flint! Die jongen zou het wel eens ver kunnen schoppen. Zijn slakken moesten vast gebakken worden; Amerikanen hielden niet van rauw.

   Ze schopte de deur van de verlaten hut open en trok de mesties mee naar binnen. Het rook er naar zeewier en nat hout. In de zwartgeblakerde schouw hing een ketel.

   Haar vaders zakenvrienden hadden haar welwillend aangehoord maar het was haar niet ontgaan dat ze haar plan belachelijk vonden. Alleen Flint had serieuze belangstelling getoond. Was dat uit idealisme geweest of had hij haar meer frustratie willen besparen?

   Wat er in de ketel zat, kon ze van hieruit niet zien. Alles wat ze zag was het bedje met de opgevulde wierzak waarop een visser ooit de nacht had doorgebracht. Achter het bed stond iets op de kale muur geschreven.

   Flint was een aardige jongen, maar ook een preutse Amerikaan. Ze kon hem niet om haar vinger winden (!) maar misschien wel naar haar hand zetten.

   Ze scheurde haar kleren van haar lijf en liet zich op het kleine bed vallen. Naakt lag ze op haar rug met haar hoofd over de rand aan de zijde waar de visser al met zijn broek omlaag naar haar lichaam keek. Alsof hij water zag branden. Heen en weer slingerend tussen devote aanbidding en geil verlangen strekte hij aarzelend zijn armen naar haar uit.

   De windsels rond zijn armen waren losgeraakt en hingen omlaag. Achterover liggend greep Margarita met haar vogelklauwtjes de uiteinden beet en trok de visser naar zich toe. Terwijl zij haar benen optrok en rug kromde, boog hij voorover, omvatte haar beide billen en zoog zich vast in haar schaamstreek.

   Zijn lid stootte tegen haar gezicht en zij nam het tussen haar tanden, beroerde het met haar tong en voelde het opzwellen tot in haar keel. Ze trok haar hoofd naar achteren en trok de paarse glans tussen haar lippen. Met haar vingers bewoog ze de voorhuid heen en weer.

   De mesties beleefde een intense hallucinatie. Zijn duik in de schoot van moeder aarde had hem omgetoverd in een uitgehongerde piranha die bloed rook. Begerig sabbelde hij aan alles wat binnen bereik van zijn lippen kwam, zorgvuldig vermijdend dat zijn tanden in het vlees beten. Hij was een zoete piranha, oh zo zoet…

   Zijn paarsrossige lichaamsvocht spoot tegen Margarita’s borsten en gezicht nadat zij niet langer haar bloeddorst had kunnen bedwingen. Met masserende vingers nam ze het restant van zijn vlees uit haar mond en wreef het schokkend langs haar wang. De mesties was gillend van ontzetting overeind gesprongen en stond kermend ineengedoken met beide handen voor zijn kruis terwijl het bloed tussen zijn vingers en langs zijn benen droop.

   Margarita dacht aan de afgebeten vogelkop terwijl ze het bloed in haar mond proefde. Ze zag Chamiku’s droefgeestige gezicht weer voor zich. Nadat ze het kindermeisje hadden thuisgebracht. Nadat ze op het strand verkracht was.

   Ze las de woorden op de kale wand achter het bed: el pescador pincha un oial y su almohada está cubierta con dientes afilados* en zag het kunstgebit van de visser op het kussen liggen.

   Tijdens toekomstige vrijages met haar vaders zakenvrienden zou ze weemoedig terugdenken aan de eindeloze deining van haar genot. In dat visserskot op Isla San Lorenzo.

   Divertissement tijdens de lange aanloop naar de wereldvrede.  

 

Nadat hij zijn nederzetting had gebouwd heeft Theodoor Haase de raadselachtige woorden van de witte novice in Antwerpen in het Spaans op de achterwand van zijn hut gekrast. De gekerfde bezwering was nog duidelijk leesbaar:

De visser prikt een knoopsgat en zijn kussen wordt bedekt met scherpe tanden

 

 



 

 

Erik Hazepad is op weg naar huis. De indringende ontmoeting met zijn vader en de verwarrende bemoeienis van de bibliothecaresse hebben hem niet onberoerd gelaten. Hij is blij dat hij de wat stoffige grandeur van het boekenpaleis achter zich kan laten, hij geniet van de behendigheid waarmee hij zich door het stadse verkeer beweegt en hij ziet er naar uit om Annelies deelgenoot te maken van zijn belevenissen. Van de recente gebeurtenissen tijdens zijn speurtocht naar een verband tussen symbiose en stofwisseling. Hij vermoedt dat zo’n samenhang kan bijdragen de sociale coherentie op wereldschaal. Maar dat is nu niet aan de orde.

   Nog elke keer dat hij op weg naar huis is, wordt hij overrompeld door het groeiende verlangen naar hun omhelzing. Ze houdt van zijn lichaam, iets dat hij nooit voor mogelijk heeft gehouden. Dat ze hém doet smullen, verrast háár weer op een aangename manier. Hij is er voor haar, zij is er voor hem. Ze houdt van zijn puurheid en soms kinderlijke onschuld. Hij bemint haar lach en zorgzaamheid. Zij schraagt zijn zelfvertrouwen. Ze geeft hem houvast als hij dreigt uit te glijden. Ze verschaft hem de geborgenheid van een thuishaven. Sinds die avond dat ze hem zo overrompelend heeft gekust, is Annelies de spil in zijn bestaan.

   Opgewonden zoekt hij naar de sleutel van zijn voordeur. Het voormalige winkelpand heeft geen riante hall zoals het statige huis waar hij ooit in aanwezigheid van Joachim Bolt de nacht doorhaalde. Bij zijn binnenkomst staat hij direct in de woonkamer. Dat op deze plek ooit aardappels en prei werden afgewogen, zou niet snel bij iemand opkomen, of het moest de ouderwetse groenteweegschaal zijn die terzijde voor één van de grote etalageramen van het hoekpand op een oosterse dekenkist is neergezet, ware het niet dat het splinternieuwe retro weegtoestel niet de indruk wekt ooit voor dat doel te zijn gebruikt. De ruimte wordt gedomineerd door het smaakvolle mozaïek van de tegelvloer. Vanwege de bovengemiddelde inkijk door de enorme etalageruiten had Erik gestaan op een stijlvolle postindustriële inrichting. Daarin pasten geen gordijnen. Jaren achtereen is het hem gelukt zijn poot stijf te houden maar de afgelopen strenge winter heeft hem van gedachten doen veranderen. Eigenlijk zijn gordijnen best knus.

   Annelies is aan de lange tafel in de weer met het raamtextiel van haar keus. Hij zet zijn tas op de bureaustoel naast de deur en loopt naar haar toe. De tafel is bedekt met lapjes, garen en allerlei naaispulletjes rondom haar elektrische machine. De gordijnstof heeft een motief van roze flamingo’s tegen de achtergrond van een rivierlandschap. Afwezig staart hij naar de vogels.

   “Mooi?” Ze kijkt hem vragend aan.

   Hij kust haar op haar neus.

   “Ik heb mijn vader ontmoet. Nou ja, die vreemdeling waarvan ik dacht dat het mijn vader was. Ik ben geadopteerd.”

   Ze kijkt hem onbewogen aan.

   “Maar dat vind jij niet erg. Want je hebt mij. Ook als je ‘ouders’ er niet meer zijn.”

   Hij hoort haar de aanhalingstekens plaatsen zonder ze te zien.

   “Een lijfelijk bezoek aan zo’n ouderwetse boekerij zit soms vol verrassingen. De juffrouw aan de balie was meer dan behulpzaam. Ik heb genoeg aanwijzingen voor wekenlange elektronische zwerftochten.” Hij zucht gelaten.

   Annelies staakt haar handwerk en staart enige tijd voor zich uit.

   “Je moet je allereerst afvragen waar je precies naar op zoek bent. Welke vraag of vragen wil je beantwoorden?”

   Hij ziet aan haar gezichtsuitdrukking dat ze een serieus antwoord verwacht. Het is niet de eerste keer dat ze hem dwingt om zijn hersenspinsels te rangschikken en uit te pluizen wat er toe doet en wat behoort tot de modieuze beuzelarij waarmee iedereen voortdurend bestookt wordt. Als hij zich een beetje inspant, zo heeft hij ervaren, werkt het als een geestelijke douche: de kul van de kunde scheiden.

   Veel mensen zijn op zoek naar de zin van het bestaan, zoals de brildrager op zoek is naar de bril, die op zijn neus zit. Andere mensen kijken niet verder dan hun neus lang is, ook als het om zaken gaat die iedereen aangaan. Veel mensen, de meeste mensen, geloven in een soort God, zonder zich af te vragen waarom. Maar het verenigt ze wel. God als bindmiddel?

   “Ik wil weten wie God is, of liever, wát God is. Soms denk ik dat er een wereldwijd complot bestaat en ik één van de weinige mensen ben die niet is ingewijd. Paranoia, vind je niet?”

   Grijnzend vervolgt hij: “Maar serieus. Misschien is het gemeenschappelijke bindmiddel tussen mensen wel het vertrouwen in iets hogers.”

   “Dan moeten ze er wel op vertrouwen dat de ander ook dat vertrouwen heeft,” merkt Annelies spits op. “Wat vind je trouwens van mijn keus?” Ze knikt naar de stof.

   “Trouw, dát is het bindmiddel,” vervolgt Erik zijn gedachtegang. “Ik moet mij verdiepen in de geschiedenis van trouw.”

   “Zal jij mij altijd trouw blijven, ook als ik uitgezakt en dement ben en jij voor mij moet zorgen terwijl je zelf nog alles kan?”

   “Zolang ik leef zal ik je niet in de steek laten. Dat is geen belofte, dat is een natuurwet van de ware liefde. En daar heeft God, wat mij betreft, niets mee te maken.”

   Hij loopt in de richting van zijn studeervertrek. “Van die flamingo’s krijg ik koppijn.”

   Annelies kijkt hem peinzend na. “Iemand vertrouwen is ook een kwestie van erkenning. Omarm me of laat me los. Ik heb trouwens afgesproken met Amanda. We gaan even de bloemetjes buiten zetten. Hoor je me?”

   Het is onwaarschijnlijk dat dat het geval is, daarvoor zit hij teveel in zijn eigen hoofd. Zoals gewoonlijk.   

 

Erik slikt een pilletje. Het cruisen op internet is een tweede natuur geworden. Al snel komt hij erachter dat trouw en liefde niets anders zijn dan culturele dogma’s die meestal betrekking hebben op huwelijk en gezin.

   Trouw is een slechte overlevingsstrategie en kan alleen bestaan door verwantenselectie: familievetes of ouders die zich opofferen voor een kind. Mannen die hun leven geven voor het vaderland en vrouwen die zich laten opsluiten in het klooster zijn slachtoffers van vrijwillig ondergane misleiding. Trouw en liefde moeten niet worden opgelegd, ze moeten van binnenuit komen. Ze moeten deel uitmaken van de ‘vrije wil’.

   Maar dat is toch de verkeerde benaming van een ingebakken hersenactiviteit?

   Trouw moet zodanig geprogrammeerd zijn dat we niet zonder kunnen. Maar dat zal nog wel even op zich laten wachten. Voorlopig lijken we veroordeeld tot trouweloosheid, daarvoor is de zogenaamde keuzevrijheid te groot. Het is natuurlijk niet zo dat de keuzemogelijkheden moeten worden beperkt. Maar als we eenmaal een keus hebben gemaakt, slaat de vrijheid om in verantwoordelijkheid. Trouw betekent liefdevolle verantwoordelijkheid voor een eerder gemaakte keuze.

   Waar ben ik eigenlijk mee bezig?

   Het begint tot Erik door te dringen dat trouw weliswaar een belangrijk bindmiddel vormt in de bestendiging van relaties, maar dat daar nog iets anders aan vooraf moet gaan. Een soort dwingende aantrekkingskracht. Het gaat niet om verliefdheid, althans niet om de betovering die twee stervelingen met elkaar verstrengelt. Het gaat om iets veel groters, om een mallemolen van onvoorstelbare proporties. Op de kermis heeft hij zich ook wel eens verbaasd over het succes van sommige attracties. Kennelijk bestaat er een onweerstaanbare drang om deel uit te maken van… ja, van wat? Is hij pedant genoeg om dat wonder te willen traceren? Of nog sterker, kán hij dat eigenlijk wel?

 

Er wordt gebeld. Hij hoort niet of er iemand opendoet. Hij is te diep in gedachten over de vragen die hij zichzelf gesteld heeft. Opnieuw gaat de bel. Aanhoudend nu.

    Het dringt tot hem door, hij staat op, loopt naar de deur, opent de deur.

   Dan staat hij oog in oog met Annelies en ze kijkt hem vreemd aan. Vaag ziet hij Joachim in de schaduw achter haar, maar hij schenkt hem geen aandacht. Zijn aandacht is geheel gericht op de spil van zijn bestaan, de essentie van wat hij liefheeft, de vrouw die hem bemint.

   Waarom kijkt ze zo raar?

   Het licht verandert. Alsof alles wordt bedekt met een grauwsluier. Zij was toch binnen?

   “We zijn nog wat vergeten. Hierna zal ik je niet meer lastigvallen.”

   Ze glipt langs hem heen de voormalige winkel in. Erik staart verloren in de leegte. Hij beseft dat er iets vreemds aan de hand is en vraagt zich af wat hem ontgaat. Nu. Wat hem mogelijk al jaren is ontgaan.

   Als hij zich omdraait, is ze verdwenen. Alsof ze er nooit geweest is.

   Hoezo lastigvallen? Wat is er aan de hand?

   Heel even heeft hij het ijskoud. Hij gruwelt bij de gedachte aan wat sommigen herwonnen vrijheid zouden noemen. Hoezo, herwonnen? Hij heeft er niets voor hoeven doen. En vrijheid? Eenzaamheid kon je beter zeggen. 

   Had hij het zich allemaal ingebeeld? Had ze nog gezegd wanneer ze terug zou komen? Natuurlijk komt ze terug!

  

Maar de volgende dag en ook de dag erna is hij nog steeds alleen. De gedachte dringt zich steeds meer aan hem op dat dat nooit anders is geweest. Annelies is een fantoom, de personificatie van zijn verlangen. En nu is er alleen nog dat verlangen. Ineens ziet hij de schim van Joachim weer. Hoe kon hij die vergeten? Hij zweeft nu tussen de flamingo's op de tafel. 

   Erik is gaan zitten in de enige gemakkelijke stoel die in het midden van de kamer staat. Hij staart naar de tafel.

   Wat doen die gordijnen daar eigenlijk?

  Zijn verstand is niet in staat tot enige logische gedachtegang. Hij voelt een sterke drang om de stad in te gaan, om mensen te ontmoeten. Maar wat heeft dat voor zin? Hij is doodmoe maar wordt ook steeds onrustiger. Hij wil opstaan maar zijn lichaam komt niet overeind. Hij concentreert zich nu op de tweeslachtigheid van zijn brein, op zijn onvermogen om zijn lichaam een eenvoudige opdracht te laten uitvoeren.

   Ik ben verlamd!?

   Uiteindelijk lukt het hem om naar de badkamer te gaan zonder dat hij heeft besloten wat hij daar gaat doen. Met ronde ogen probeert hij zijn spiegelbeeld te overtuigen dat er niets aan het handje is. Zijn reflectie trekt een grimas bij wijze van bevestiging. Het lucht niet echt op. Hij doet een plas, wast zijn handen, drinkt een slokje water. Alles wat er toe doet, waar het uiteindelijk om draait, voor ieder mens op aarde … voor ons tweeën … shit…

   Terug in de kamer pakt Erik een pen en zijn journaal uit het antiek grenen ladekastje. Hij gaat aan de lange tafel zitten, schuift wat stof opzij en begint te schrijven.

 

Annelies is de liefde van mijn leven. Bestaat ze wel? Waar is ze dan gebleven? Ze is net zo zoek als mijn bio-ouders. Weet ik wel wie ik zelf echt ben? Ik heet net zo als mijn surrogaatvader (al noemde hij mij vroeger Jochie). Misschien heet ik wel Joachim. Ik heet Erik Hazepad maar bén ik ook een Hazepad? Ik heb een fijne jeugd gehad maar ik herinner me ook nachtmerries: een woeste paardenkop met doorborende gele ogen en een rovershol vol toverkollen die met me wilden spelen. Annelies heeft een vriendin die sprekend op haar lijkt, Amanda, of Mandy of zoiets. Ze heeft iets met roze vogels, maar wat heb ik daar mee te maken? Ik háát flamingo’s. Het zijn net toverkollen met een paardenkop. Ik wou dat ik niet zo gevoelig was. Het liefst zou ik iemand anders zijn… Ik ben… Ik ben… Wie ben ik eigenlijk? Bel me als je het antwoord weet. Bolt? Annelies, de eerste keer dat ik je in mijn armen sloot was als een grote schoonmaak. Alles wat niet thuishoorde in die verwarde kop van mij werd weggestuurd. Er was alleen nog plaats voor mij ...... 

 

Plotseling dringt het tot hem door dat hij nog iets anders heeft zien liggen in het ladekastje. Iets dat zijn vader hem gegeven had, de laatste keer dat ze elkaar zagen. Een zak knikkers. Had die ouwe er niet eentje in zijn mond gestopt? Wat weerhield hem...?