HOMO DOMITOR, MENSENTEMMER

Onderwerping van de wereld

 

 

 

Over de geschiedenis van de mens is veel gespeculeerd, gefilosofeerd, ondersteboven gehaald en afgestraft. Wie het wéét mag het zeggen. Wat we wéten is dat we er zijn, en wat ís, heeft een geschiedenis. Toch?

   Sommigen menen dat alles altijd bij het oude blijft, dat elke verandering bedrieglijk is. Als een dolle schroef: hij draait wel maar klikt telkens terug. Een mens wordt geboren en gaat dood. Telkens weer opnieuw. Er verandert niets. De geschiedenis als een voortdurende herhaling van dezelfde zetten. Deze mensen treden in het voetspoor van Parmenides die al meer dan vijfhonderd jaar vóór onze jaartelling beweerde dat de zintuiglijke waarneming ons een loer draait.

   Anderen vermoeden dat er weldegelijk vooruitgang is, zelfs als we die niet waarnemen. Zoals het verdampen van water: dat zie je ook niet direct gebeuren. Ons leven duurt te kort om op de geologische tijdschaal enige verandering te kunnen onderscheiden. Maar de rivier die stroomt door de tijd is volgens Heraclitus nooit dezelfde.

   Het ontstaan van sapiens trekt de aandacht en roept, net als het uitzwermen van de mens over de wereldbol, vragen op. Hoe komt het eigenlijk dat slechts een betrekkelijk kleine groep vanuit Europa de rest van de mensheid heeft onderworpen? Ongetwijfeld is hier sprake van een evolutionaire tussenstand, in de toekomst ziet de wereld er wellicht heel anders uit. Toch is ook de toekomst schatplichtig aan de Homo domitor van onze tijd. En die woont in het westen. Toeval? Of zit er meer achter?

  

In de ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde zijn de apen van alle zoogdieren het laatst verschenen. Uit versteeningen kan worden afgeleid, dat breedneuzen nooit ergens anders leefden dan in Zuid-Amerika. De smalneuzen hadden vroeger een veel uitgestrekter woongebied dan tegenwoordig.  Zij moeten zelfs geleefd hebben in Frankrijk, in Zwitserland en in Zuid-Duitschland.

   Veel opzien maakte eenige jaren geleden de vondst op Java van de overblijfselen van een wezen, dat nog voor den een voor een mensch, door den ander voor een aap wordt gehouden. Uit den vorm van het dijbeen blijkt dat het rechtop liep. Ook de andere deelen, die bewaard zijn gebleven, eenige kiezen en het schedeldak, doen zien, dat het wezen, waarvan zij afkomstig zijn, veel meer op een mensch leek, dan de hoogste nu levende apen. De ontdekker noemde het Pithecanthrópus eréctus, d.i. rechtop lopende aapmensch.© 

  

Citaat uit Beknopt Leerboek der Dierkunde door Dr O. Schmeil, Thieme, Zutphen, 1909. Voor Nederland bewerkt door Dr P.G. Buekers. Dit dierkundeboek was in de eerste helft van de 20e eeuw een karakteristiek biologisch leerboek in het voortgezet onderwijs. Pithecanthropus erectus was de Java-mens die Eugène Dubois ruim een decennium eerder had gevonden. Buekers schreef in zijn Voorrede: ‘Darwins (…) dogma “alles is aanpassing” dwingt ons dan ook niet langer om van alles een, vaak gewrongen, verklaring te geven.’ Uit het citaat blijkt dat Buekers tot de velen behoorde die Darwins evolutieleer niet hadden begrepen. In het leerboek wordt verder nergens iets over de evolutietheorie vermeld.

Meer over de evolutie van de mensachtigen, zie https://nl.wikibooks.org/wiki/Evolutie/De_menselijke_evolutie

Voor wie geïnteresseerd is in de evolutie van de mens, is Sapiens van Yuval Noah Harari (De Bezige Bij, 2017) een zeer lezenswaardig boek

Een recent boek over paleoantropologie is Hoe we mensen werden van hoogleraar palaeoklimatologie in Tübingen Madelaine Böhme (Spectrum, 2020) 

Er bestaat weinig twijfel over het vermoeden dat Afrika de bakermat is van Homo sapiens. De oudste fossielen zijn gevonden op dat continent en worden op meerdere honderdduizenden jaren gedateerd. Deze moderne mensachtigen verspreidden zich over Afrika en migreerden naar het noorden langs de kustlijnen van de Middellandse Zee, die tijdens de ijstijden veel kleiner was vanwege het lagere waterpeil, in oostelijke en westelijke richtingen. Deze migraties verliepen over een lange periode van duizenden eeuwen. 

   Sapiens heeft zich eerst ontdaan van de andere mensachtigen door superieur gebruik te maken van gereedschap. Daarmee heeft de moderne mens haar eigen niches weten te scheppen, oftewel de omgeving op gunstige wijze leren manipuleren. Voorbeelden daarvan zijn de domesticatie van andere organismen en de onderwerping van soortgenoten. Dat laatste heeft zijn oorsprong in het natuurlijke overwicht van sommige individuen met het culturele overwicht van bepaalde groepen als gevolg. Waarop is dat natuurlijke overwicht gebaseerd en wie waren de uitverkorenen?

   Tegen de tijd dat – vele tienduizenden jaren geleden – sapiens de enige overgebleven mensensoort was, zwierven mensen in sociale groepen van hooguit honderd individuen verspreid over uitgestrekte gebieden. Soms verbleef een groep langer op één plek en dijde uit, dan weer viel ze door conflicten, voedselgebrek of natuurgeweld uiteen om het nomadenbestaan voort te zetten. De leefgebieden van de uiteenlopende clusters waren zo uitgestrekt dat ze vele duizenden jaren gescheiden konden blijven. Lang genoeg om verschillen in morfologie en gedrag te ontwikkelen maar bij lange na niet genoeg om tot meerdere sub-soorten te evolueren; daarvoor zijn miljoenen jaren nodig. De betekent niet dat er geen groepskenmerken konden ontstaan die een stam dominant maakte over een andere stam. Dat kwam echter niet zozeer door genetische verschillen maar door de ontwikkeling van cultureel erfgoed dat beklijfde naarmate groepen zich in elkaars nabijheid vestigden.

   Via de 'Vruchtbare Sikkel' (Mesopotamië, ten noorden van het huidige Saudi-Arabië) werden eerst Europa en Azië gekoloniseerd. Om de Polynesische eilanden te koloniseren moest men scheep kunnen gaan, maar de andere continenten waren over land bereikbaar. Tijdens de laatste ijstijd, die tot ca. 13 000 jaar geleden duurde, stond de zeespiegel zoveel lager dat Indonesië was verbonden met Azië en door slechts een smalle zee-engte was gescheiden van Australië. De Beringstraat stond droog, maar om Amerika te bereiken moest men wel hevige koude trotseren en dus in staat zijn om stevige kleding te maken. Daarom werden Amerika en Australië later door de mens gekoloniseerd dan Eurazië. Maar zelfs in China arriveerde Homo sapiens pas nadat nomadische groepen Mesopotamië waren doorgetrokken.

   Mensachtigen van dezelfde soort raakten door de enorme onderlinge afstanden van elkaar gescheiden en daarmee biologisch geïsoleerd. Niet lang genoeg om biologisch verschillende soorten te worden, maar wel om verschillende etniciteiten te ontwikkelen. Het is denkbaar dat ondernemingslust en onverschrokkenheid een genetische component hebben. Wellicht waren die eigenschappen sterker vertegenwoordigd bij mensen die wegtrokken om nieuwe gebieden te ontdekken. Aannemelijker is dat ze niet biologisch verschilden en dat de migraties het gevolg waren van het jagen op wild en verzamelen van voldoende voedsel, de geëigende manier om te voorzien in voldoende middelen van bestaan. En waar de jagers/verzamelaars gebieden betraden waar een overvloed was aan voedsel, hadden ze alle reden om te blijven waar ze waren. De mensen die verder trokken waren waarschijnlijk zelf verjaagd en gedwongen om te vluchten.  

   De oudste vondsten van domesticatie in zo'n gebied vol overvloed zijn afkomstig uit de Vruchtbare Sikkel en ca. 10 500 jaar oud. Nadat mensen ten zuiden van het terugtrekkende ijs waren blijven hangen was hier een begin gemaakt met het verbouwen van gewassen die rijk waren aan voedingsstoffen (gerst voor koolhydraten, erwten voor eiwitten) en vezels (vlas) en het houden van dieren. Het domesticeren van vee leverde zuivel, trekkracht, mest en transport op. Vooral dat laatste droeg sterk bij aan de verspreiding van (de kennis over) domesticatie in nabije gebieden. De gedomesticeerde dieren waren helaas ook reservoirs van allerlei ziektekiemen die samen met volksziekten (als gevolg van toenemende populatiedichtheden) de mondiale mens in de loop van de geschiedenis hebben geteisterd.*

   De zogenaamde landbouwrevolutie duurde overigens vele duizenden jaren en was het uiteindelijke resultaat van een voortdurende wisselwerking tussen het nomadische bestaan van jagen en voedsel verzamelen, van handelsbetrekkingen en van vestiging - en zelfs verstedelijking van enige duur - op tal van plaatsen in Eurazië (en Amerika).* Van een langdurige dominantie van nederzettingen kon pas sprake zijn nadat er voldoende tijd verstreken was om de juiste genetische verandering in gewas en vee tot stand te brengen om van domesticatie te kunnen spreken. De concentratie ervan in Mesopotamië was waarschijnlijk eerder het gevolg van klimaat en geografie dan van menselijk vernuft.

   Vanuit de Vruchtbare Sikkel kon men in westelijke richting naar de Middellandse Zee en Europa trekken of in oostelijke richting naar China. De Middellandse Zee lag dichterbij en de vruchtbare kuststreken waren aantrekkelijker dan de bergen in het oosten. Dat die bergen geen belemmering vormden blijkt uit aanwijzingen dat mensen zich ca. 10 000 jaar geleden in China vestigden om landbouw te bedrijven. Dan mag je verwachten dat velen ook in westelijke en noordwestelijke richting trokken.

   Stammen en volkeren die in de betrekkelijke nabijheid van Mesopotamië bleven zouden na verloop van tijd opgaan in verschillende rijken, zoals dat van de Elamieten en Sumeriërs enkele millennia voor onze jaartelling en voorlopers waren van de Assiriërs en Achaemeniden (oud-Perzen).  

De kolonisatie van Europa door de moderne mens met kennis van domesticatie vond ruim 10 000 jaar geleden plaats. Dit is ontleend aan Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen van Jared Diamond (Spectrum, 2013): "Het bewijs voor één duidelijke plaats voor de oorsprong van Homo sapiens, gevolgd door zijn verbreiding en vervolgens vervanging van andere menstypen elders, lijkt het sterkst voor Europa. Zo'n 40 000 jaar geleden verscheen in Europa de Cro-Magnonmens op het toneel met zijn moderne skelet, superieure wapens en andere hoogontwikkelde culturele eigenschappen. Binnen enkele duizenden jaren waren er geen Neanderthalers meer die honderdduizenden jaren lang de enige bewoners van Europa hadden gevormd. Die volgorde van gebeurtenissen suggereert heel sterk dat de moderne Cro-Magnonmens op een of andere manier zijn veel beter ontwikkelde technologie en zijn taalvaardigheid of verder ontwikkelde hersenen gebruikte om de Neanderthalers te doden, te infecteren of te verdrijven."
In dit oorspronkelijk Amerikaanse boek uit 2000 presenteert de evolutionist Diamond een gedetailleerde analyse van de wordingsgeschiedenis van de moderne mens. In zijn woorden: "De geschiedenis heeft voor verschillende volkeren een verschillende loop genomen als gevolg van verschillen in het milieu van die volkeren, niet vanwege biologische verschillen tussen de volkeren zelf."
Complexe menselijke samenlevingen ontstonden al ver vóór de uitvinding van de landbouw. Dat blijkt uit de herziening van de geschiedenis van de mensheid door Graeber & Wengrow in Het begin van alles. (Maven, 2022.)
Dat pre-landbouw samenlevingen een complexe, politieke structuur kunnen hebben wordt mede ondersteund door de bevindingen bij moderne chimpansee gemeenschappen zoals beschreven door Frans de Waal in Champansee-politiek. (Becht, 1982).
“De verwonderlijke gelijkenis tusschen de Aapen en zwarte Menschen, voornaamelijk in het oppervlakkige beschouwd, heeft zommige wijsgeeren tot dit uiterste gebragt, van te stellen als of het niet onmogelijk ware, dat er eene vermenging tusschen blanke Menschen en Orangs, of Pongos hadde plaats gehad, waaruit de Zwarten oorsprongelijk waren; of wel, dat die gedrogten langzaamerhand door opvoeding verbeterd, en eindelijk Menschen geworden waren!”©
Citaat uit: Adriaan Gilles Camper: Verhandeling van Petrus Camper, over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van verscheiden landaart en ouderdom; over het schoon in antyke beelden en gesneedene steenen. gevolgd door een voorstel van eene nieuwe manier om hoofden van allerleye menschen met zekerheid te tekenen (1791). Camper was het duidelijk oneens met de heersende opvatting want hij vervolgt: Het is hier de plaats niet de ongerijmdheid daarvan aantetoonen, wij verwijzen den Leezer tot onze Natuurkundige Verhandeling over den Orang Outang in den Jaare 1782 uitgegeeven, en zeggen hier stellig, dat de Aapen, van de grootste tot de kleinste toe, waare viervoetige Dieren zijn, geenzints geschikt om overeinde te gaan, en, wegens het zamenstel van hunnen gorgel, onbekwaam om te spreeken. Dat zij in de tweede plaats groote overeenkoomst hebben met de Honden, inzonderheid omtrent de schaamdeelen, door welker verscheidenheid de Schepper de geslachten der Dieren, voornaamelijk schijnt van een gezonderd te hebben. In: Mok, R. J. M. (1999). In de ban van het ras. Aardrijkskunde tussen wetenschap en samenleving 1876-1992. In eigen beheer/ASCA Press.

De naam Homo domitor is overdrachtelijk bedoeld. De suggestie dat het om een biologische subgroep gaat van Homo sapiens is onjuist. Binnen elke soort bestaat genetische variatie, dat is één van de fundamenten van de moderne synthese. Dat morfologische kenmerken correleren met geografische regio's is duidelijk. Dat karaktereigenschappen een genetische component hebben is aannemelijk. Dat karakter en uiterlijk gekoppeld zijn is een onuitroeibaar overblijfsel van de frenologie (schedelmeting), een relict uit de pseudowetenschap.

   De wereldwijde variatie in karaktereigenschappen leidt tot individueel gedrag dat bepaald wordt door een combinatie van tal van sociaaleconomische en sociaal-culturele factoren (bv. geloof, wetgeving, ideologie, enz.). Dit resulteert in een heterogene verdeling van de wereldpopulatie in twee fundamenteel verschillende bevolkingsgroepen:1) mensen die open staan voor andere ideeën, de vernieuwers en 2) mensen die alles bij het oude willen houden, de behoudenden. Welke van de twee groepen op zeker moment de overhand heeft, is bepalend voor allerlei ontwikkelingen in de samenleving, zowel politiek als technologisch. 

 

“Was het zijn stevige kaaklijn die zij zo aantrekkelijk vond, en waren het haar geprononceerde wenkbrauwen die bij hem het hart op hol deden slaan? We weten niet waarom er meer dan 50.000 jaar geleden in Siberië een vonk oversprong tussen een mannelijke denisova-mens en een vrouwelijke neanderthaler, maar wel dat ze samen een kind hebben gemaakt.”©
Citaat uit artikel van Bart Funnekotter in NRC, 2018 Een neanderthaler als moeder en een denisova-mens als vader (een Siberisch meisje dat meer dan 50.000 jaar geleden leefde had een neanderthalermoeder en een denisova-vader. Het is voor het eerst dat genetici een directe nakomeling van intersoortelijke seks hebben gevonden). Gebaseerd op artikel in Nature: The genome of the offspring of a Neanderthal mother and a Denisovan father van Viviane Slon, Fabrizio Mafessoni,Benjamin Vernot,Cesare de Filippo,Steffi Grote,Bence Viola,Mateja Hajdinjak,Stéphane Peyrégne,Sarah Nagel,Samantha Brown,Katerina Douka,Tom Higham,Maxim B. Kozlikin,Michael V. Shunkov,Anatoly P. Derevianko,Janet Kelso,Matthias Meyer, Kay Prüfer & Svante Pääbo.
DNA materiaal in bot uit Siberische grot geeft aanwijzing voor uitwisseling erfelijk materiaal tussen mensachtigen waarvan ter discussie staat of ze tot één of meerdere soorten moeten worden gerekend. Eerder is ook DNA in botmateriaal in Roemenië gevonden dat van zowel neandertaler en sapiens afkomstig is. Het materiaal is meer dan 50 000 jaar oud. Zie afb. vindplaatsen paleolithische kunst.
Er bestaat inmiddels een sterk vermoeden dat de verschillende mensachtigen in Eurazië zoals H.neanderthaliensis, H.erectus en alle andere afzonderlijk benoemde mensachtigen van minder dan een miljoen jaar oud tot de modenrne mens moeten worden gerekend. Dat wordt nu voortdurend bevestigd door DNA onderzoek. De 'primitief' geachte mensachtigen bleken al 100 000 jaar geleden in staat kunstuitingen te produceren.
 

Meer dan 40 000 jaar geleden - lang voordat de laatste ijstijd ten einde was - zwierven er al groepen mensachtigen door Eurazië (en verder weg). Deze jager/verzamelaars leidden soms een sedentair bestaan: ze bewoonden grotten waar ze rotsschilderingen en gereedschappen maakten. Vondsten bevestigen dat ruimschoots voor het begin van de eerste eenvoudige uitingen van domesticatie in Mesopotamië het Europese continent al bewoond werd door hominiden die als voorlopers van de moderne mens beschouwd kunnen worden.* Het is goed denkbaar dat de Vruchtbare Sikkel niet alleen gekoloniseerd werd vanuit Afrika maar dat deze toen nog bosrijke omgeving ook mensachtigen uit het met ijs bedekte Eurazië aantrok.

Paleolithische vondsten (botten, kunst, gereedschap, rotstekeningen) in Europa ouder dan 40 000 jaar zijn gevonden in Portugal (Figueira Brava), Spanje (Nerja), Bulgarije (Batsjo Kiro), Roemenië (Pestera Cu Oase), Engeland (Kent's Cave), Nederland (Esbeek), Italië (Cavalla) en meer. De aanwijzingen voor moderne vaardigheden bij mensachtigen lang voordat zij landbouw bedreven, nemen jaarlijks toe.
Zie voor informatie over de laatste ijstijd: https://www.geo.vu.nl/~huik/ijstijd.html#Wat_zijn_ijstijden 

   Het kappen van bomen ten behoeve van landbouwgrond en energievoorziening heeft in de loop van de tijd tot erosie geleid. Samen met de klimaatverandering door smeltend landijs raakte de eens zo vruchtbare omgeving zodanig verschraald dat velen in de richting van de Middellandse Zee trokken en zich mengden met de daar al aanwezige mensachtigen.

   Sociaalculturele verschillen tussen de bevolkingsgroepen waren sterk gecorreleerd aan de geografische verschillen tussen hun woonplaatsen en de soorten planten en dieren die daar voorkwamen (voedingsgewassen, huisdieren, ziekteverwekkers). Of men overging op een sedentaire levenswijze of bleef rondzwerven, hing af van geografische en klimatologische omstandigheden. Aanwijzingen die duiden op bodembewerking en langdurige vestiging zijn tussen de elfduizend en vijfduizend jaar oud. De snelheid van de bevolkingsaanwas werd sterk beïnvloed door de uitgestrektheid en vruchtbaarheid van het land en door de strijd die werd geleverd om zich daar te kunnen handhaven. Het lijdt geen twijfel dat velen werden verdreven omdat anderen het gebied opeisten om zich er te vestigden. Dat laatste was vanuit economisch oogpunt niet per sé voordeliger maar het bood wel meer mogelijkheden op het gebied van veiligheid en beschutting.

   De voordelen van een thuisbasis hadden een onderwerpende invloed op andere mensen in de regio die spoedig werden overvleugeld door de dominante kolonisten. Nomadische groepen sloten zich vrijwillig aan of werden overmeesterd. Binnen de thuisbasis ontwikkelden zich machtsstructuren, culminerend in een despoot die aanbeden werd als een god. Binnen deze theocratische samenlevingen, die overal ontstonden, waren allen onderworpen aan en eigendom van de hoogste leider. 

 

In alle gewesten waar den Mensch zich konde bevinden, vondt hij boomooft en kruiden, zoó dat, op welk een plek gronds van den bewoonbaren Aardbol een Mensch gebooren of geplaatst werd, daar vond hij , of hem natuurlijk eigen spijze van ooft en veldgewas, of zijn vernuft bereidde zich zelven ook voedsel uit allerlei dierlijke wezens, die de plaats daar hij zich bevondt, opleverde. Het is immers nog heden in onze dagen alzoo, dat de onderscheiden volkeren, die den Aardbodem bewonen, hun voedsel zoeken in die voortbrengsels van het land en van die Dieren, die in dat Gewest gevonden worden: en die in andere Gewesten door geen Mensch, dan in nood, zouden gebruikt worden.©

 

Citaat uit Natuurlyke historie van Holland. Deel 4 door J. le Francq van Berkhey, Yntema en Tieboel, Amsterdam, 1769. In dit leerboek wordt uitgebreid ingegaan op herkauwend vee, met name runderen. Nederland is wereldvermaard geworden met superieure melkkoeien. In het klassieke Chinese rijk was rundvee, en daarmee ook zuivel, onbekend.

De relatie tussen de mens en andere organismen zoals planten en dieren is van buitengewone betekenis geweest op zijn verdere culturele ontwikkeling ter plaatse.

De dominante mens, de mens die uiteindelijk alle andere mensen in de wereld zou onderwerpen, Homo domitor, ontstond op het continent dat men later de naam Europa zou geven. Historici die hebben geprobeerd dat te verklaren, dreigen gemakkelijk correlaties met causaliteit te verwarren. Te meer daar gebeurtenissen in het verleden nu eenmaal niet experimenteel toetsbaar zijn. Maar veel duidt erop dat de bevolking van Europa een voorsprong heeft gehad om zich in biologisch en cultureel opzicht sneller te ontwikkelen dan elders.*

Klimatologische veranderingen als gevolg van de Milanković-parameters (precessie, excentriciteit en obliquiteit van de aarde) waren de paar honderdduizend jaar sinds de oudste vondsten van Homo sapiens verantwoordelijk voor warme regentijden en koude droogtes. De laatsten veroorzaakten uitgestrekte ijskappen in Eurazië, een woestijnbarrière in Afrika en lage zeewaterstanden die de migraties beïnvloedden. Bovendien waren er rondom de Middellandse Zee en in het Midden Oosten voedingsgewassen en veel domesticeerbare dieren voorhanden die elders niet voorkwamen. 

   Via de Vruchtbare Sikkel waren er vanaf 10 000 jaar geleden handelsroutes langs een gelijkmatige breedtegraad tussen het Chinese rijk in het oosten en het Middellandse Zee gebied in het westen. Migraties naar de uitgestrekte landschappen in het oosten leidden uiteindelijk tot het Confuciaanse Chinese Rijk. Het latere christendom zou zich verspreiden vanuit het Oost Romeinse Rijk naar West Europa terwijl de nakomelingen van de Perzen zich uiteindelijke onderwierpen aan de tamelijk vredelievende saamhorigheid van de Islam. Vredelievend in vergelijking met het meedogenloze christendom dat onder het devies "wie niet horen wil moet voelen" verkoos om andersdenkenden uit te roeien in plaats van ze slaaf te maken (tenzij dat laatste juist het doel was, met het oog op geldelijk gewin). [Hoe anders had de geschiedenis eruit kunnen zien. Volgens Yuval Harari (Sapiens) bestaat er geen oorzakelijke verklaring voor de dominante invloed van het christendom in West Europa en kan deze als een toevallige samenloop van omstandigheden worden beschouwd.] 

   Naarmate de bosrijke omgeving verschraalde door overmatige houtkap ten behoeve van landbouwgrond en energievoorziening trokken velen vanuit Mesopotamië naar het nabije Middellandse Zee gebied in het Westen. Scheepvaart bleek daarbij een culturele factor zonder weerga. Mensen die zich rond de Middellandse Zee hadden gevestigd bewogen zich 10 000 jaar geleden al in bootjes voort over het water. De kustlijn langs de middellandse Zee is ongeveer 6x langer dan die van China (een van de andere domesticatie-centra in Eurazië; voor heel Europa is de kustlijn zelfs 11x langer). Aanwijzingen van prehistorische scheepvaart zijn allemaal afkomstig uit het Middellandse Zee gebied.

   De scheepvaart droeg enorm bij aan het handelsverkeer en de uitwisseling van kennis. Maar ook aan de verspreiding van lokale conflicten en ziekteverwekkers. Het stimuleerde de ontwikkeling van oorlogsindustrie en selecteerde mensen op immuniteit. Dat zou bij de latere kolonisering van de rest van de wereld de Europeanen opnieuw een flinke voorsprong verschaffen.

   Ook de Chinese vloot was indrukwekkend en onderhield belangrijke handelsroutes langs de gehele Aziatische kust tot in de Rode Zee (zijderoute over zee). De kosten waren echter aanzienlijk en de opbrengsten onvoldoende interessant om financieel te kunnen worden onderhouden door het keizerrijk, dat zich op het vaste land voortdurend moest verdedigen tegen nomadische invallen en het consolideren van de centrale macht. Daarom bleven nieuwe investeringen uit en werd het onderhoud van de vloot verwaarloost zodat er tegen de tijd dat de Europeanen in de Indische Oceaan verschenen er van de Chinese vloot weinig meer over was (en van de zachtaardige Arabieren viel niets te duchten).

   Een gevolg van de scheepvaart was de technologische spin-off op het gebied van (wind)aandrijving, voedselconservering en navigatie. Eeuwen vóór onze jaartelling werd al gebruik gemaakt van tandwielconstructies voor ingewikkelde astronomische berekeningen ten behoeve van de plaatsbepaling aan de hand van de positie van hemellichamen. De (houten) tandwielen, afgeleid van het pottenbakkerswiel uit Mesopotamië, werden in die tijd ook gebruikt voor molens en pompen en (duizend jaar later) voor uurwerkconstructies.*

 

De verschillende culturen die zich daar de laatste 5000 jaar ontwikkelden droegen elk hun steentje bij aan de ‘vooruitgang’: de Egyptische blaasbalg om ijzer te smelten, het Fenicische alfabet, de Griekse landmeting (wiskunde) en het astrolabium. Hoewel de Chinezen allang een kompas hadden, briefpapier maakten en de samenstelling van buskruit kenden, bouwden de Romeinen aquaducten met cement uit vulkanische as en bedachten de Rozenkruisers de kredietbrief.

Rond 1900 werd voor de kust van het eiland Antykithera op de zeebodem een complexe tandwielconstructie gevonden die dateert van voor onze jaartelling. De eerste publicatie daarover is verschenen in de jaren vijftig van de vorige eeuw: Derek de Solla Price. On the Origin of Clockwork, Perpetual Motion Devices and the Compass (https://www.gutenberg.org/files/30001/30001-h/30001-h.htm

 

Naast hout als brandstof werd in na het terugtrekken van het landijs gebruik gemaakt van dood materiaal dat tevoorschijn kwam en na drogen gemakkelijk ontbrandde (veenbranden; bruinkool). Na dagbouw raakt men geleidelijk dieper in de grond en werd echte mijnbouw ontwikkeld. In zuidelijker regio's was er al een soort mijnbouw ontstaan voor de winning van ertsen en vuursteen. Teer als brandstof werd aan het oppervlak gewonnen maar liever gebruikt voor het afdichten en waterdicht maken van daken en scheepswanden.

 

De bevolking van Europa werd allengs sterker door selectie en door vermenging met andere populaties na langdurige periodes van isolatie. Dat gebeurde bijvoorbeeld na de grote volksverhuizingen in het eerste millennium. Selectie van de sterkste individuen vond plaats door voedselschaarste, oorlog en ziekte. Zwangere vrouwen kwamen om van de honger (die moesten tenslotte voor twee eten) en mannen verloren het leven in de strijd met andere mannen. Babysterfte en ziekte kwam onder beide seksen in gelijke mate voor. Europeanen werden aanvankelijk vooral getroffen door pokken en dysenterie, later in hoge mate door de pest. Van de (levend) geboren kinderen werd hooguit een kwart volwassen en in staat zichzelf voort te planten.*

Moderne berekeningen op grond van demografische modellen laten zien dat in de Romeinse wereld gemiddeld één op de drie levend geboren kinderen stierf voor de eerste verjaardag. Voordat een kind tien jaar oud was, was de helft van zijn leeftijdgenoten al overleden. Antieke literaire bronnen bevestigen dit gruwelijke beeld. Zo had Cornelia, de moeder van de beroemde hervormers Tiberius en Gaius Gracchus (2e eeuw bc), twaalf kinderen van wie er slechts drie volwassen werden. Een leraar van keizer Marcus Aurelius (2e eeuw ad) werd nog zwaarder getroffen. Van zijn vijf levend geboren kinderen bleef alleen zijn dochter Gratia in leven. Zijn andere kinderen stierven zo jong dat geen van hen een broertje of zusje gekend heeft: nog voor het volgende kind geboren werd, was het eerdere al gestorven. Daarentegen lezen wij niets over de dood van kinderen in het gezin van de redenaar Cicero: zijn dochter Tullia en zijn zoon Marcus bereikten beiden de volwassenheid. Het demografische ‘regime’ was dus niet alleen hard, maar ook bijzonder grillig. In de steden was de sterfte waarschijnlijk hoger dan op het platteland, maar er lijkt geen onderscheid te hebben bestaan tussen de elite en het volk. De dood trof kinderen uit alle geledingen van de samenleving met – zeker in een tijd van geringe kennis van ziekten en epidemieën – een hoge mate van willekeur. (http://www.isgeschiedenis.nl)

 

Wereldwijd was waterkracht de belangrijkste energiebron. Bewerken van het land was voor de meeste mensen het voornaamste middel van bestaan. De agrarische nijverheid voorzag iedereen van voedsel en kleding en leverde handelswaar die kon worden uitgewisseld. De economische aantrekkingskracht en psychologische vrijheidsdrang van de internationale handel prikkelde menig kustbewoner om het ruime sop te kiezen. Een ontwikkeling die in China geheel achterwege bleef, niet in de laatste plaats doordat de meeste mensen meer landinwaarts woonden.

 

De winning van steenkool vond zowel in Azië als Europa plaats. Steenkool lag in Engeland relatief dicht onder het oppervlak maar de waterstand in de mijnen was hoog. Dat probleem kon alleen afdoende worden bestreden met behulp van pompen. China had ook wel steenkool maar dat was veel moeilijker te winnen. De delfstof was dieper gelegen, de mijnen lagen verder van de belangrijke industriële centra (ijzersmelterijen) en het probleem was niet water maar gevaarlijke, ontplofbare gassen waar een veel verder ontwikkelde techniek voor nodig was. Dit geologisch verschil zou een belangrijke aanleiding zijn voor de zogenaamde Great Divergence, die zou leiden tot de dominantie van het Westen.*

De term Great Divergence is afkomstig van de sinoloog Kenneth Pomeranz. In het kort komt zijn stelling hier op neer: tot omstreeks 1800 verschilden de meest ontwikkelde regio’s van China (zoals de Yangzi-delta) niet fundamenteel van die in Europa (zoals Engeland). Maar dat veranderde aan het eind van de achttiende eeuw toen de Industriële Revolutie inzette. Zie: Kenneth Pomeranz. The Great Divergence. China, Europe, and the Making of the Modern World Economy. Princeton, 2000

 

De morele en materiële superioriteit van het Westen was het product van een lange en wonderbaarlijke geschiedenis. Die begon met de filosofisch en artistiek begaafde Grieken, werd versterkt door het organisatorische en disciplinaire genie van de Romeinen, kreeg zijn unieke ethische uitgangspunten van het christendom en vond uiteindelijk zijn triomfantelijke voltooiing in het liberale Engeland van de Glorius Revolution en in dat unieke rijk van de vrijheid: de Verenigde Staten. (...) Voor zover China erin figureerde, dan als treurig voorbeeld van 'oriëntaals despotisme'.© 

 

 

Citaat uit Maarten van Rossem. Waarom de stoommachine geen Chinese uitvinding is. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013. 

   Hij stelt daarin ook dat vlootexpedities die de Chinese admiraal Zheng He in de vroege 15e eeuw had ondernomen in de Indische Oceaan door de keizer werden stopgezet omdat de resultaten tegenvielen.

De daarbij gebruikte schepen waren niet alleen reusachtig groot, maar ook technisch zeer geavanceerd Vooral plaatje waarop deze oceaanreuzen worden vergeleken met de aandoenlijke notendopjes van Columbus overtuigen meteen van de superioriteit van de Chinese beschaving", aldus Van Rossem. 

Ten noorden van de Middellandse Zee werden feodale despoten van hun goddelijkheid ontdaan en ontstond er een scheiding tussen kerk (God) en staat (despoot). Deze gebeurtenis aan het begin van het 2e millennium staat bekend als het Concordaat van Worms (1122). Het was wellicht een noodzakelijke culturele opmaat tot de vorming van Homo domitor. De Joods-Christelijke traditie had in het eerste millennium al bij brede lagen van de bevolking geleid tot het besef en de aanvaarding van persoonlijk eigendom, hetgeen gepaard ging met de ontwikkeling van een burgerlijk bestuur in de vorm van ‘gemeenten’ en de kiem van een ‘onafhankelijke’ rechtspraak, maar de kerk als instituut hield angstvallig een dikke vinger in de pap.*

Het Concordaat van Worms bepaalde dat de leider van de Christelijke wereld (de Paus) niet langer kon worden aangesteld door een wereldlijke leider (destijds de keizer van Rooms Duitse rijk), maar door kerkelijke functionarissen (bisschoppen) moest worden benoemd. Die politieke keuze leek aanvankelijk niet zoveel te betekenen (het was allemaal familie) maar leidde wel tot een steeds grotere onafhankelijkheid tussen spirituele en economische beslissingen.

In Arm en rijk, waarom sommige landen erg rijk zijn en andere erg arm (Spectrum,1998) schetst David Landes de economische wereldgeschiedenis en probeert hij duidelijk te maken waarom juist het Westen rijk werd terwijl andere landen arm bleven.

Ongelijkheid en onderdrukking zijn kenmerkend voor hiërarchische samenlevingen zoals die in Europa altijd bestaan hebben. De hiërarchische structuur is typerend voor elke menselijke gemeenschap sinds het ontstaan van Homo sapiens  maar betekent niet automatisch dat individuele vrijheden met geweld worden onderdrukt. Hiërarchie hoeft geen belemmering te zijn voor discussie.

   Wat in het 1e millennium begonnen was als de grootste revolutie sinds de ‘ontdekking’ van de landbouw, namelijk de uitwisseling van kennis via het internationnale handelsverkeer werd in het 2e millennium uitgebreid met de boekdrukkunst (15e eeuw). Ondanks de dominante rol die het kerkelijk gezag behield op spiritueel gebied, lieten in toenemende mate tegendraadse, onafhankelijke geesten van zich horen. Het waren kerkelijke rebellen die zich van dat gezag weinig aantrokken.*

   De overwegend agrarische bevolking was weliswaar arm maar kon in vrijheid handelen en ze bestond over het algemeen niet – zoals vaak onterecht gedacht wordt – uit geknechte slachtoffers van een feodaal systeem. De persoonlijke inbreng van ‘gewone mensen’ werd een factor van betekenis in een samenleving met een meer gelaagde bestuursvorm, waardoor deze een steeds complexere structuur kreeg. Veel ingewikkelder dan de simpele top-bottom bestuursvorm die werd toegepast in streken waar nog altijd de gehele bevolking het onderworpen eigendom was van de hoogste leider. Bovendien was het feodalisme erfelijk bepaald waardoor deze situatie generaties lang kon standhouden.

Voor wie meer wil weten over de niet zo duistere middeleeuwen is De ontdekking van de Middeleeuwen: Geschiedenis van een illusie door Peter Readts (Wereldbibliotheek, 2011) een aanrader.
De 15e eeuw was een cultureel kantelpunt met de Reformatie, Renaissance en ontdekking van Amerika. Er vond een verschuiving plaats van collectieve lotsverbondenheid naar meer geestelijke vrijheid van het individu.

   Op de lagere bestuurs- en organisatieniveaus zoals die in Europa ontstonden, kon iedereen met voldoende capaciteiten en ambitie een leidende positie veroveren. Daardoor werden die gemeenschappen steeds emergenter.*

Niet elke gelaagdheid leidt vanzelf tot emergentie. Een kastensysteem dat potentiële zelfontwikkeling vrijwel tenietdoet door vanzelfsprekende delegatie en blokkering van individuele ontplooiing (wie als een dubbeltje geboren is …) is de onderliggende laag volledig schatplichtig (zelfs door geboorte) aan de bovenliggende. Daarmee wordt elke motivatie die kan leiden tot de ontwikkeling van emergente structuren in de kiem gesmoord. In een samenleving waarin de afzonderlijke bevolkingsgroepen zichzelf verder kunnen helpen, is binnen elke laag wel sprake van mogelijke positieve terugkoppeling, kenmerkend voor de complexe structuur van een emergente samenleving.

   Veel omvangrijker en ingrijpender dan met karavanen van trek- en lastdieren over land mogelijk was geweest, werd de wereld ontsloten met steeds snellere en grotere zeeschepen die voortbewogen op de wind en vele tonnen lading konden dragen. Na de Middellandse Zee was de Atlantische Oceaan aan de beurt. Gesteund door vorst en vaderland werd steeds vaker en verder koers gezet naar zuidelijke streken in Afrika, de Canarische Eilanden en verder westwaarts naar Amerika.  

   Dat de ontwikkelingen in Europa voortgingen en in China stagneerden kwam doordat in de 14e eeuw het Confuciaanse eenheidsideaal (raszuiverheid) belette dat het samengebalde Chinese Keizerrijk begon uit te waaieren over alle landen rond de Indische Oceaan. Na een era van culturele bloei trok de Ming-dynastie zich terug in een xenofobisch isolement. De indrukwekkende zeemacht werd aan de ketting gelegd om weg te rotten in verlate havens. Waarom zeevarende rijken als China minder succesvol waren dan de Europeanen wordt wel geweten aan de zelfingenomenheid van de heersende elite en hun gebrek aan belangstelling voor de rest van de wereld. Dankzij de goudzucht en zendingsdrang van de gezagsgetrouwe katholieken en de arbeidzaamheid en het tijdsbesef van de schraperige calvinisten, penetreerden Europese handelaren menig wereldrijk om het leeg te zuigen en te infuseren met de christelijke moraal.

   Daarin zijn ze redelijk geslaagd, vooral toen vanuit het protestantse noorden van Europa de eerste technologische revolutie haar invloed deed gelden.* Vandaag de dag is er geen volk op aarde dat zich aan die dominantie kan onttrekken, al was het maar om als ‘educatief' amusement te fungeren, in musea of op tv. Terecht gaat dat gepaard met het verwijt dat de christelijke kolonisten het zo nauw niet namen met de christelijke moraal. Het koloniale verleden van de westerse mogendheden wordt steeds scherper veroordeeld, vanwege onderdrukking, uitbuiting, slavernij en genocide. 

De eerste technologische revolutie is vooral bekend geworden als ‘de industriële revolutie’ en is vooral te danken aan de combinatie van een aantal innovatieve ontwikkelingen op het gebied van mechanische aandrijving, fossiele brandstof, metaalbewerking en transport. Je kunt stellen dat de industriële revolutie schatplichtig is aan de natuurwetenschappelijke revolutie, waarover straks meer. 
De tweede technologische revolutie vond in de tweede helft van de 20e eeuw plaats op het gebied van de elektronica en communicatie. In de 20e eeuw vonden eveneens twee ‘groene revoluties’ plaats: de ontwikkeling van kunstmest en insecticiden en tegen het einde van de eeuw de biotechnologie.
 

 

Alsoo voor desen, beminde Leser, gheen vreemde landen door onse Nederlandtsche Natie op ghesocht hebben gheweest, om aldaer haren coophandel te dryven, haer altoos ghenoeghende met de ghemeyne profyten die zy in Spaengien deden, niet teghenstaende de ghedurighe arresten van hare schepen, confiscatie van goederen, vanckenissen der Coopluyden ende Schipperen, onder ’t decxel datse quamen van vyanden landen, datse vande Inquisitie gheexamineert moesten werden, oft datse de Coningh in zynen dienst van doene hadde, welcke dienst haer opgheleyt worde, sonder daer van eenichsins gheloont te worden, tot haeren grooten achterdeel, nochtans hopende altoos sulcks eens ophouden soude, hebben haer tot den Iare 1594. in die selue eenvoudigheyt onderhouden, ende siende sulcks niet ende verminderde: maer daghelijcks vermeerderende was, om zyne Armade te onderhouden ende stercken: Soo ist dat eenige Coopluyden, haer moeyende hare voorleden schade, ende de toecomende voorsiende, hebben een compaengie  ghesloten om vier Schepen nae Oost-Indien toe te rusten, van waer jaerlijcks in Portugael grooten rijckdom inghebracht worde, om te sien oft zy aldaer eenighen vasten handel met de Indianen ende Eylanders, daer de Portugesen geen gebiet hadden, souden connen becomen, hopende door den seluen de continuele overlasten van de Spaengiaerden te ontvlieden, ende de Speceryen, Droogheryen, Coopmanschappen, daer van den Stapel in Spaengien is, alhier te brenghen, tot groot voordeel vande gheunieerde Nederlanden, ende tot profyt vanden ghemeynen  Coopman.© 

 

Inleidende woorden uit de Eerste Schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië van Cornelis Houtman in 1598. Het betreft de eerste Nederlandse expeditie naar Indië voor het (voordelig) inkopen van specerijen.
 

Het mag duidelijk zijn dat de voornaamste drijfveer van de zeevarende Europeanen op het materiele vlak lag. Rijkdom, daar ging het om. Dat doet niets af aan hun oprechte overtuiging dat de goddeloze inboorlingen nooit naar de hemel zouden gaan, tenzij ze zich bekeerden. Het is bijna aandoenlijk hoe dit naïeve superioriteitsgevoel geleid heeft tot het hand in hand gaan van zendingsdrang en koopmansgeest. Het materiële werd gekoppeld aan het spirituele om zo het leegroven en uitbuiten moreel aanvaardbaar te maken voor het thuisfront.

   De katholieke kolonisten hechtten wat meer waarde aan het spirituele, voor de calvinisten lag de nadruk op de handel, maar alle Christenen geloofden in de morele plicht van de Grote Zendingsopdracht. Natuurlijk waren er ook Christenen die geloofden in een tolerante God. Die vraagtekens plaatsten bij die mondiale expansiedrang (voor zover ze daarvan kennis hadden) en die in eigen land de kommer en kwel van onmondige bedienden onder het juk van een steeds rijker wordende koopmansadel betreurden. Maar ook zij geloofden in het motto: de mens wikt, God beschikt.

   Het katholicisme werd buiten Europa vooral uitgedragen door de Portugezen. Met de vernietigende aardbeving van Lissabon in 1755 kwam daaraan abrupt een einde. Voor protestante landen als Nederland en Engeland werd de zending weliswaar opgedragen door de overheid (niet door de Paus) maar de wereldlijke leiders waren natuurlijk meer geïnteresseerd in economisch voordeel dan in het redden van zieltjes. Het scheepspersoneel, van ketelbink tot adelborst, voer wel bij de kapitale opbrengsten van de buit en neigden waarschijnlijk meer naar ‘ieder voor zich en God voor ons allen’ dan dat ze de behoefte voelden om hun persoonlijke God op te dringen aan de inwoners van hun koloniale bestemmingen. Elkaar probeerden de Hollanders en de Engelsen zoveel mogelijk te dwarsbomen, waardoor uiteindelijk alleen de laatsten overbleven. Hun bemoeienissen in Noord Amerika leidde misschien wel tot de belangrijkste voedingsbodem van het liberale denken  dat de rest van de wereld op de knieën dwong. 

  

Maar de mensen, wier leven op aarde kort is, zijn niet in staat met hun zinnen de toestanden van vroegere eeuwen en bij andere volken, waarvan ze geen ervaring hebben, in overeenstemming te brengen met de toestanden van thans, waarvan ze wel ervaring hebben, maar bij één lichaam of op één dag of in één huis kunnen ze gemakkelijk zien, wat voor ieder lichaamsdeel, of ieder ogenblik, iedere plaats of iedere persoon past, en daarom nemen ze aan genen aanstoot, maar hier schikken ze zich.©

 

Uit Confessiones van Augustinus, vertaald door A. Sizoo, 1948.
 

Om de dagelijkse honger naar begrip en vertrouwen te stillen werden overal ter wereld verhalen voor het slapengaan verzonnen over bovenaardse machten. Soms waren het verhalen over de geesten van gestorven ouders om de gang van zaken te bewaken. Of anders ook wel over goddelijke poppenspelers die de touwtjes van het lot bewogen. Men kon daarmee concrete voorvallen naar tevredenheid verklaren.

   De monotheïstische interpretatie met één alomaanwezige God richtte bovendien haar vensters op de abstractere wereld van het 'zijnde', het 'ware' en het 'mooie'. Het joods-christelijke evangelie werd vanuit het oostelijk deel van het Romeinse Rijk over Europa verspreid maar niet over Azië, waar het Boeddhisme stand hield. Na enkele eeuwen was het christendom voornamelijk een godsdienst van de niet-joden geworden. Daarmee was het onofficiële middelpunt van Kerk van Jeruzalem naar Rome verschoven.

   Vrijwel iedereen uit alle lagen van de bevolking was doordrenkt met de gedachte aan een christelijke god die alomtegenwoordig zin gaf aan goed en kwaad, mooi en lelijk, waarheid en bedrog. Het genereerde een morele plicht om in elke activiteit de aanwezigheid van deze god te zoeken en vinden.

   Dat zoeken bracht sommigen ertoe hun intellectuele en artistieke talenten tot het uiterste te benutten en de openbaring te vinden in het doorgronden van de natuur zelf. De kallabistische alchemie lag ten grondslag aan de technologische bedenksels van Homo domitor .   

 

Een internationale archeologische expeditie naar het meer Issyk Kul, hoog in de bergen van Kyrgyz (Rusland) heeft het bestaan bewezen van een beschaving van 25 eeuwen geleden. De expeditie resulteerde in sensationele vondsten, waaronder gouden munten en sierraden, bronzen strijdbijlen en een prachtig versierde ketel. In de omgeving van de verdronken stad doorkruisten Indo-Arische nomadenvolkeren het land. De Grote Zijderoute liep langs de kust van Issyk Kul en in de buurt zijn overblijfselen gevonden van menige wereldreligie – Boeddhisme, Jodendom, Christendom en Islam.©

 

Vrij naar een artikel uit de Russische krant RIA Novosti, 27 december 2007. De expeditie stond onder leiding van de historicus Vladimir Ploskikh, vicepresident van het Nationaal Wetenschappelijk Instituut van Kyrkyz.
 

Gedurende het eerste millennium vond er een culturele kruisbestuiving plaats tussen de verschillende rijken in Azië, Europa en Noord Afrika, waardoor opvattingen en uitvindingen uit hun betrekkelijke isolement werden getild om elders te worden ingebed. Byzantijnse geleerden maakten via de Perzen kennis met wiskundige begrippen als het getal 0 en p. Euraziatische steppenomaden introduceerden de beheersing van het paardrijden. Romeinen en Christenen leerden van de Ottomanen nieuwe middelen kennen om ziektes te genezen en genot te ervaren. Kruidenmengsels ten behoeve van vuurwapens bereikten Europa vanuit het Oosten. Door gedwongen arbeid bij Romeinen en Arabieren werd de slavenhandel in toenemende mate getolereerd (al vonden sommige Christenen het ongepast om die zielige schepselen voor hun karretje te spannen, al was dat tot ver in de 19e eeuw wettelijk toegestaan).

   De eeuwenlange handelsbetrekkingen rondom de Middellandse Zee hebben beslist bijgedragen aan het uitwisselen van kennis en ideeën. Feniciërs en Corinthiërs maakten al vóór onze jaartelling gebruik van ingewikkelde instrumenten om hun positie op zee te bepalen aan de hand van hemellichamen.* Hun schepen werden voortgedreven met behulp van roeikracht en vierkante razeilen. Later werden ze verdrongen door de numerieke overmacht en agressie van de Romeinse galeien. Navigatiemiddelen als het astrolabium en het kompas werden vanuit de Arabische wereld verspreid en waren aan het begin van het tweede millennium de voornaamste instrumenten voor een redelijke plaatsbepaling. Zowel de Moren als de Italiaanse maritieme republieken maakten er gebruik van.* Dwarse tuigages werden vervangen door langsgetuigde latijnzeilen* om scherper voor de wind te kunnen varen. Uiteindelijk waren Christelijke kruisvaarders in het voordeel omdat die ook nog gebruik maakten van nocturlabia waarmee ze ’s nachts konden navigeren.*

De Moren beheersten vooral het westelijk deel van de Middellandse Zee; met de Italiaanse maritieme republieken worden onder andere stadstaten bedoeld als Venetië, Genua en Pisa.
Dit is een voorbeeld van technologische innovatie. Met sterker wisselende winden is het nodig om ‘scherper aan de wind te zeilen’. Met langsgetuigde latijnzeilen werkt(e) dat beter dan met dwarse tuigages.
Alweer zo'n technologische innovatie: een nocturlabium is een verbeterde versie van het astrolabium. Het stelde de kruisvaarders in staat op zee uit handen te blijven van de Moren. Dr John Pryer, deskundige op het gebied van de kruistochten en historicus aan de Universiteit van Sydney, citeert hierover uit Arabische bron in Logistics of Warfare in the Age of the Crusades, Ashgate Publishing (2006).
Een innovatieve transformatie van een gebogen oppervlak naar een plat vlak werd ontwikkeld in de 16e eeuw door Gerard de Cremer, ook wel Gerardus Mercator, met zijn zogenaamde mercatorprojectie. Een kaartprojectie waarbij de meridianen steeds loodrecht op de parallellen staan. De projectie wordt nog steeds toegepast en is zeer nuttig voor de scheepvaart maar veroorzaakt wel oppervlaktevervormingen waardoor gebieden nabij de polen veel groter lijken dan gebieden nabij de evenaar.
   Met de combinatie van steeds betere navigatie instrumenten, meer geavanceerde kaartprojecties* en schepen voorzien van een wandrust*, werden in een betrekkelijk kort tijdsbestek halverwege het tweede millennium alle wereldzeeën van onze aardbol doorkruist. Om Aziatische markten te bereiken werd de Atlantsche Oceaan verkend. In zuidelijke richting werd Afrika omzeild, in westelijke richting werd Amerika bereikt, en gekoloniseerd.
Waarschijnlijk beschikten ze over metalen apparaten die waren uitgerust met een tandwielconstructie waarmee astronomische tijdsberekeningen konden worden uitgevoerd om redelijk nauwkeurig hun positie op zee te bepalen. Een dergelijk mechanisme werd in 1901 gevonden in een scheepswrak nabij het Griekse eiland Antikythera. Het apparaat stamt vermoedelijk uit de 2e eeuw voor Chr.
Het wandrust is een zware dwarsbalk die aan weerszijden buitenboord steekt en waaraan het wand is bevestigd. Door toepassing ervan kan de tuigage hoger worden.
 

 

Vertwijfelde papen, die God niet en roecken, maer ghemac en alle wellusticheit soecken© 

  

Uit Refereinen van Anna Bijns tussen 1526 en 1567. De streng katholieke woordkunstenares was fel gekant tegen de reformatie en was het oneens met de protestante opvatting dat men zich ook zonder tussenkomst van een kerkdienaar tot God kon wenden.

Halverwege het 2e millennium vond er een verschuiving plaats in het wetenschappelijk denken over de wereld om ons heen. De van oudsher veronderstelde door God(en) geschapen natuur was een perfecte bron waarin het antwoord op alle vragen over de mysteriën van het bestaan lagen besloten. Onderzoek van die natuur was gericht op het vinden van de onderlinge samenhang der dingen. In Azië gebeurde dat vooral door zorgvuldige waarneming (empirisch) en in de landen rond de Middellandse Zee door middel van abstractie (rationalistisch).

   Het Griekse, Syrische en Perzische gedachtengoed kwam via directe en indirecte vertalingen in het Latijn terecht bij Europese geleerden (en kunstenaars) die het klassieke erfgoed gretig tot zich namen. Waarmee in de 14e eeuw de Renaissance werd ingeluid.

   De oorspronkelijke ideeën waren door gedachtenexperimenten en abstracties tot stand gekomen. Puur denkwerk, het ging erom de wereld inzichtelijk te maken. In hun streven de natuur niet alleen te begrijpen maar deze ook te beheersen begonnen de geleerden echter in de 16e en 17e eeuw steeds meer waardering te krijgen voor handwerk. Om duidelijk te krijgen hoe men over de natuur zou kunnen heersen werd het experiment ingevoerd. De samenwerking tussen geleerden en handwerkers ten bate van de experimentele methode leidde tot een wisselwerking tussen de theoretische wetenschap en de techniek. Uiteindelijk had die samenwerking de industriële revolutie in de 18e en 19e eeuw tot gevolg.

   Waarom de wetenschappelijke revolutie in Europa plaatsvond en niet ook elders is onderwerp van menige speculatie. Waarschijnlijk leidde oorlogsgeweld en machtswisseling in autocratisch China tot een zodanig isolement dat ideeën van elders geen kans meer kregen om het correlatief denken om te buigen naar een andersoortige logica. Ook het Perzische rijk had veel te duchten van binnenvallende nomaden terwijl het natuurfilosofisch denken vooral gericht was op astrologische harmonie en het welbevinden van de vorst. In beide culturen bestond veel empirische kennis maar onvoldoende abstractie. 

 

Als een toekomstig historicus, pak hem beet 14 miljard jaar na de oerknal, terugkijkt op het ontstaan van de huidige wetenschappelijke methode, die zo cruciaal is geweest voor de allesoverheersende rol van het menselijk intellect, dan zou de experimentele methode tot emergent verschijnsel bij uitstek worden uitgeroepen. De complexe wisselwerking van talloze uiteenlopende oorzakelijke factoren (sociale, economische, religieuze) zou in het niet vallen bij het overrompelende opdoemen van Homo domitor die de natuur niet alleen steeds beter begrijpt maar deze in toenemende mate naar zijn hand kan zetten.

 

Wat beslist van invloed is geweest op de ontwikkeling van Homo domitor in West Europa was de evolutie van de wiskunde - zoals de mathematica door Stevin in de 17e eeuw werd omgedoopt - als theoretische basis voor de kwalitatieve verbetering van technologische toepassingen. Aan het automatiseren van handelingen ligt altijd een draaibeweging ten grondslag. Om die beweging te optimaliseren is kennis van de calculus – wat we tegenwoordig differentiëren en integreren noemen – noodzakelijk.

   De calculus, of infinitesemaalsrekening, werd eind 17e eeuw ontwikkeld in een verlangen om het goddelijke in de natuur, de oneindigheid, kwantificeerbaar te kunnen maken. Geleerden met diplomatieke connecties die zich met de calculus bezighielden waren Newton in Londen, Huygens in Den Haag en Parijs en Leibnitz in Hannover.

   Het cartesiaans gedachtengoed in de wetenschappen dat Descartes in de 17e eeuw introduceerde, benadrukte de logische redenatie (als dit, dan dat) en dat alles een oorzaak heeft (niets brengt niets voort). De herleving van het klassieke rationalisme (renaissance) verdrong onder intelligente denkers de Bijbelse profetieën (kabbalah) en het intuïtieve empirisme (alchemie). Maar de geestelijkheid (katholiek én protestant) was machtig en velen volhardden in hun beroep op de Heilige Schrift.

   De gangbare opvatting in de christelijke wereld van die tijd – elke bewoner van West Europa was diep doordrongen van het bestaan van de christelijke God – was die van de alom aanwezige en allesomvattende God (dus ook vol tegenstellingen) die, zowel oneindig groot als oneindig klein, de oorzaak van alles was. En men beschouwde het als plicht en eerbetoon aan God om de goddelijke kern in alle dingen in de natuur zo dicht mogelijk te naderen. Wiskundigen probeerden daartoe het oneindigheidsprincipe hanteerbaar te maken. Ter illustratie, hoe reken je uit wat de som is van steeds kleiner wordende oppervlaktes (bv. 1 + ¾ + ½ + ¼ + enz.), tot in het oneindige?

   De interne tegenstrijdigheden van de allesomvattende god werden al in de 15e eeuw verwoord, o.a. door theoloog Nicolaas van Cusa, en bleven in de eeuwen daarna een erkend dogma van de natuurlijke openbaring. Zowel in het ondermaanse als tussen de sterren. Na het schoppen van Copernicus en Galilei tegen de pauselijke schenen, stelde de door hemzelf ontwikkelde calculus Isaac Newton in staat om de omloop van hemellichamen te berekenen en daarmee de universele zwaartekracht van zowel het grote (hemelse objecten) als het kleine (vallend fruit) af te leiden. Leibnitz introduceerde zijn moneren en daarmee een soort oorzakelijkheidsbeginsel voor God. Volgens Huygens werd het universum geregeerd door de rede. De cartesiaanse gedachtegang won in de wiskunde en natuurwetenschappen steeds meer terrein. God mocht dan de ultieme oorzaak zijn, de menselijke rede had de wiskunde ontwikkeld om de geheimen van de natuur tipje voor tipje te ontsluieren.

   De ironie wil dat het strenge geloof de ontwikkeling van de wiskunde juist de hand had gewerkt waarna door de toepassing ervan de christelijke god steeds verder naar de zijlijn werd geschoven. Zonder de bewegingswetten van Newton en de golffuncties van Huygens zou er niet alleen geen industriële revolutie hebben plaatsgevonden, de hele 19e eeuwse technologie zou zijn blijven steken in de primitieve batterijen van Volta en alchemie van Daguerre. De samenleving zou gedecimeerd zijn door pandemieën zonder dat men ooit het hoofd had hoeven bieden aan milieuproblematiek en klimaatcrisis.

 

Zoo haast als ik de fondamenten van de medicijnen zal geleert hebben, door vergrootglazen te onderzoeken of men ad oculum de generatie van veel mdingen niet zal konnen vinden en demonstreeren; en hiertoe zie ik door verscheijdene experimenten die ik alreede gedaan heb, groote hoop, zulx ook dat ik tegenwoordigh daardoor bewogen zijnde, bezigh ben om de beste vergrootglazen te determineren.© 
 Uit een brief van anatomisch onderzoeker Johannes Hudde in een brief aan de cartesiaanse filosoof Lambert van Velthuijsen (1657). De ontwikkelingen van het wetenschappelijk denken in de Lage Landen van de 17e eeuw, balancerend tussen Aristoteles, Descartes, Bijbelse waarheid en eigen waarnemingen, is aanstekelijk beschreven door Luuc Kooijmans in Gevaarlijke Kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam (Bert Bakker, 2007)
 
De wetenschappelijke revoluties in de 2e helft van het 2e millennium in Europa markeren de ingrijpendste omwenteling in de geschiedenis van de mensheid sinds de domesticatie van planten en dieren (de zgn. landbouwrevolutie). Dat heeft natuurlijk alles te maken met de dubbele ontdekking van twee nieuwe werelden, de micro- en macrokosmos.* Deze omwenteling is bovendien schatplichtig aan de voorspellende notatie (voor velen een subversieve tovertaal*) van de 'wiskunde der verandering' (infinitesemale calculus) waarmee kan worden beschreven hoe kracht (gravitatie; elektromagnetisme) een veranderende beweging veroorzaakt. Zonder de abstracte bewerkingen was ons inzicht blijven steken in "ik zie het wel, maar wat betekent het?" Wat thans, in het 3e millennium, als vanzelfsprekend wordt beschouwd, was een paar eeuwen geleden nog onbegrijpelijke ketterij en dus onbestaanbaar.

 

Maar nu droomt gy van een Vorst, Gods vijant, die, tegen wil en dank van God, de menschen ten meestendeel (want de goeden zijn 'er weinig) verleid, en bedriegt, de welken dieshalven van God aan deze meester der schelmstukken overgelevert worden, om voor eeuwig gepijnigt te wezen. Lijd dan de goddelijke gerechtigheit dat de duivel, zonder gestraft te worden, de menschen bedriegt, en geensins dat de menschen, die elendiglijk van de duivel zelf bedrogen en verleid worden, ongestraft blijven?© 
Citaat uit een brief van Baruch Spinosa aan Albert Burgh, een jonge man die een goede vriend en bewonderaar van Spinoza was geweest en hem smeekte zich te bekeren, zoals Burgh zelf onlangs had gedaan, tot het katholieke geloof (1675)
 
Het 17e eeuwse tijdsgewricht in Europa scharnierde tussen geloofsbelijdenis en gezond verstand. Gedurende het gehele 1e millennium en de helft van het 2e gold het woord van Aristoteles en de Heilige Schrift als de Eenighe Waerheit. De astronomie van Ptolomeus en de anatomie van Galenus waren onaantastbaar. De natuur was onveranderlijk, de schepping stond centraal en de leer van de kerk garandeerde eenheid en geborgenheid.

   Na de waarnemingen van zonnevlekken (Galilei) en haarvaatjes (Malpighi) werd het vuur der vertwijfeling verder aangewakkerd door het corpusculaire wereldbeeld van Descartes en de logische redeneringen van Spinoza. De wetenschappelijke revolutie veroorzaakte een ingrijpende scheiding tussen verstandelijk denken (rationalisme) en gevoelsmatig geloof (kerkelijke dogma's). Onderzoek van de natuur werd wel gelegitimeerd om te getuigen van de grootsheid van Gods schepping. Maar de opmars van Homo domitor leek onstuitbaar. Soms kon ontzag voor het laatste oordeel, dat met de paplepel was ingegeven, verlichte geesten bij het naderende einde nog wel veranderen in godsdienstwaanzinnigen. Gelukkig bleef dit de meesten bespaard al raakten velen onder invloed van valse profeten.  

De revolutie schijnt anno 20.. nog niet te zijn uitgewoed.*

Na het openbreken van de micro- en macrokosmos ondervond de autoriteit van de kerkelijke leer een geduchte tegenstander in het publieke verstand. Maar de kerk was allesbehalve verslagen. Dat bleek al bij de introductie van het evolutionaire denken in de 19e eeuw en de ethische dilemma's van de biotechnologie in de 20e. Steeds fanatiekere groeperingen verzetten zich bij de aanvang van het 3e millennium tegen de 'intellectuele arrogantie' van Homo domitor (maar niet tegen de technologische innovaties van de westerse cultuur). De populariteit van het reactionaire en esoterische gedachtengoed groeit in de 21e eeuw gestaag. Als belangrijkste reden wordt aangevoerd dat het kille (?) rationalisme onvoldoende oog heeft voor individuele gevoelens, zoals (zelf)liefde en verlangen. Dat genereert waanzin en complotdenken. Het demon van de goddelijke autoriteit tracht haar middeleeuwse overheersing te heroveren.

HOLLAND en ZEELAND waren de bakermat van de openbaring van het grote en het kleine.

Aan het begin van de 17e eeuw experimenteerde brillenmaker Zacharias Jansen in Middelburg met verschillende lenzen die hij in kokers plaatste en keek wat het effect was. In sommige gevallen kon hij grote voorwerpen in de verte dichterbij halen. Met andere lenzencombinaties werden kleine voorwerpen die dichtbij waren juist groter. Zijn assistent Hans Lipperhey vroeg in 1608 een patent aan evenals Jacob Metius uit Alkmaar. In datzelfde jaar presenteerde Delftenaar Evert Steenwijck zijn telescoop die in 1609 door professor Snel in zijn college aan studenten van de Leidse Universiteit gedemonstreerd werd. De buysen om verre dingen naeby te sien hadden strategische waarde voor oorlogvoering – prins Maurits had beslist belangstelling met het oog op de strijd tegen de Spanjaarden – maar een octrooi werd geweigerd omdat de constructies veel te simpel waren. Zoiets kon iedereen maken. Zoals Cornelis Drebbel die bij de Middelburgse brillenmakers de deur plat liep of de 'Voorburgse Jood' Baruch Spinosa die lenzen sleep voor de vlakbij wonende Christiaan Huygens. Maar dat waren ook niet de eerste de besten. Zij verbeterden in elk geval de kwaliteit van de lenzen voor zowel de astronomie als de microscopie. De Leidse student Johannes Hudde experimenteerde met bolle lenzen en Jan Swammerdam bestudeerde er zijn bloedelose dierkens [insekten] mee. De lenzen van Spinosa werden alom geprezen maar ze waren niet zo goed als die van Thonis Philipszoon (Antoni van Leeuwenhoek) die het aantal dioptrieën aanzienlijk wist te vergroten door de kwaliteit van zijn lensjes op een of andere manier (hij heeft nooit verteld hoe) enorm te verbeteren. De vergrotende werking van zijn enkelvoudige microscopen werd overigens nog overtroffen door de piepkleine glasdruppeltjes van de Rotterdamse student Nicolaas Hartsoeker die echter de geldingsdrang van Leeuwenhoek miste en niet verder kwam dan inspirator van de gebroeders Huygens. Het glas dat gebruikt werd voor het maken van deze enkelvoudige microscopen waren brokstukjes van gebroken ruiten. De breuklijnen liepen overwegend langs de plekken met de meeste luchtbelletjes zodat de brokstukje het transparantste glas bevatte. Overigens waren de kwaliteitsverschillen tussen de lensjes gigantisch.    

 

Overigens was de eerste baanbrekende publicatie op grond van microscopisch onderzoek van de hand van een Italiaan, Marcello Malpighi (over de bloedsomloop) en de eerste publicatie met microscopische afbeeldingen van een Engelsman, Robert Hooke (Micrographia, 1665, vier jaar voor Swammerdam). Wel maakten ze allebei gebruik van Hollandse microscopen. 


Internet bronnen: 

https://www.dbnl.org/tekst/swam001hist01_01/index.php

https://www.drebbel.net/de%20conste%20van%20verre%20saecken%20naerby%20te%20sien.htm

https://yamm.finance/wiki/Optical_microscope.html

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/van-leeuwenhoeks-superieure-lenzen-geven-productiegeheim-prijs/

https://royalsociety.org/blog/2020/07/micrographia-online/

https://docplayer.nl/9982540-Een-telescoop-uit-delft.html

  


Wat bewoog die Platlanders eigenlijk om naar de wereld te kijken door een stuk geslepen glas?

   Hoewel de bewoners van de Rijndelta als de eerste bekwame lenzenslijpers te boek staan, werd er in het 1e millennium al in Perzië gebruik gemaakt van leesstenen, stukken geslepen kristal, om slechtzienden van dienst te zijn. De eerste brillenmakers, voor zover bekend, waren werkzaam in Florence in de 13e eeuw, ten behoeve van de beter gesitueerden die konden lezen en schrijven.   

   Vanaf de middeleeuwen waren er in heel Europa brillenmakers die bolvormige lenzen slepen voor ouderen en ver-zienden. Veel meer mensen waren echter bijziend, maar om dát te bestrijden zijn holle lenzen nodig en die werden pas aan het einde van de 16e eeuw geslepen. Het is denkbaar dat een brillenmaker toen ook spelenderwijs door een bolle en een holle lens naar de verte keek en dingen zag die aan het blote oog voorbij gingen.

   Waarom die innovatie aan de Noordzeekust plaatsvond kunnen we slechts gissen. Was het ordinaire nieuwsgierigheid of Hollandse ondernemingszin (met kijkers viel tenslotte veel geld te verdienen)? Er wordt wel beweerd dat het ongeduld van de Zeeuwse (wal)visvrouwen de vader van Zacharias Jansen had ontroerd. Jansen senior was ook een Middelburgse brillenmaker en knutselde in de 16e eeuw al met lenzen. Met zijn primitieve buysen konden de thuisblijvers vanaf de 'Lange Jan' eerder zien of er al enig teken van een schip met kostwinners aan de horizon verscheen. Zoonlief trad in zijn vaders voetspoor maar zag uiteindelijk meer brood in valse munterij, nadat zijn assistent (Lipperhei) het ontwerp van de buysen had verkwanseld.

   Voor het vergroten van piepkleine dingen waren bolle lenzen al langer voorhanden maar die dienden geen strategisch belang zodat er weinig geld mee viel te verdienen. Alleen voor anatomische (medische) doeleinden konden ze nuttig zijn maar om hun kwaliteit te verbeteren was dan wel een excentrieke mecenas nodig. Evenals toegewijde en/of ambitieuze onderzoekers die geen genoegen namen met beweringen van anderen, tenzij ze het met eigen ogen hadden waargenomen.

   Voor de kwaliteit van lenzen waren drie dingen van belang. i) Geschikte grondstof: hoe minder luchtbelletjes in het gesmolten glas, hoe transparanter de lens, ii) de slijpmethode: hoe strakker het oppervlak, hoe gedetailleerder de beeltenis en iii) het diafragma: hoe kleiner de opening, hoe minder last van storende randstralen (maar ook hoe minder licht).

   Wellicht was de koppige weetlust van de gereformeerde bewoners langs de Noordzee een belangrijke prikkel om de kwaliteit te verbeteren van de lenzen waarmee ze nieuwe werelden hoopten te ontdekken. Ze namen in elk geval niet voetstoots aan wat anderen beweerden, noch van de aanhangers van Aristoteles noch van de volgelingen van Descartes. Eerst zelf zien, dan pas geloven.   

   Er wordt wel gesuggereerd dat er ook sprake was van ergernis vanwege de stank van bedorven kaas, waarvan sommigen toen reeds vermoedden dat die veroorzaakt werd door slechte hygiëne. De Hollandse huisvrouw, alom geroemd om haar reinheid, zou mannelijke hobbyisten geïnspireerd hebben de microkosmos zichtbaar te maken, zodat je kon zien of iets echt schoon was of dat er nog eens een doekje overheen moest (de smerigheid destijds inspireerde Alain Corbin tot het schrijven van Pestdamp en Bloesemgeur. Een geschiedenis van de reuk. Sun, 1982. Dat leidde weer tot de roman Het Parfum van Patrick Süskind, 1985).

   Toni Philipszoon, die zichzelf wat opschepperig naar de Leeuwenpoort op de hoek had vernoemd, was vooral geïnteresseerd in de kwaliteit van zijn handelswaar (textiel). De 30x loepjes die hij als dradenteller gebruikte, kon hij voldoende verbeteren om de bron van bederf te ontdekken, maar die bron (microkosmos) was hem genoeg. Die zou hem wereldfaam bezorgen. De schoonmaak was niet meer zijn zaak. Dat zijn microscopen zo goed waren kwam wellicht doordat hij zijn geslepen lensjes verhitte en stevig vastklemde tussen metalen plaatjes waardoor de resterende luchtbelletjes uit het glas werden geperst. Zijn diafragma was in elk geval heel klein zodat de objecten verlicht moesten worden met een zonnestraal of met een door Huygens ontwikkelde condensor.

   Trouwens, de oudste glasfabriek van Nederland verrees in Middelburg in 1581 (de vestiging zorgde voor een importverbod van glas uit Antwerpen). Er werd gebruik gemaakt van kwalitatief goed Natrium-houdend zand van de Zeeuwse kust. Misschien was dat wel waar het allemaal door kwam. Puur toeval.

 

 

Harry Potter dankt zijn populariteit aan het gemak waarmee op school geleerde toverij dingen tot stand brengt. Omdat alfa’s allergisch zijn voor abstracties worden de onderliggende β formules vertaald in α spreuken. Dat is ook de reden waarom de enige formule die je in de literatuur tegenkomt (E=mc2) alleen symboolwaarde heeft en geen enkel begrip genereert.

 
Staat u mij toe in één woord te klagen over het onrecht van degenen die roekeloos de Heilige Schrift censureren en zonder reden veroordelen, aangezien zij de waarheid ervan niet zorgvuldig kunnen of willen onderzoeken. Deze zo onrechtvaardige manier van handelen zou zelfs niet te verontschuldigen zijn met betrekking tot puur menselijke geschriften.©  

   

Weijnig tijd voor de laaste siekte vande Heer Christiaan Huijgens van Zuijlighem, op sijn studeer kamer sijnde, seijde tot mij, dat men nu soo verre inde beschouwinge vanden Hemel gekomen was, als men soude konnen komen, en dus niet verder te sien was. Ik soude mede wel mee seggen, dat men soo diep inde mannelijke zaaden en zaaden der planten is in gedrongen, datter niet verder in dat grote geheim en is te ontdekken, dog ik kan in mijn gevoelen wel komen te dwalen.©

 

Dit staat in een brief van de ontdekker van die ‘mannelijke zaaden’ zelf, Antoni van Leeuwenhoek. Het zijn bepaald niet de minsten die we hier de gedachte zien koesteren dat de voltooiing van de natuurwetenschap dermate nabij is dat er voor toekomstige geslachten weinig tot niets meer te doen is overgebleven. Van Leeuwenhoek schreef de brief in 1703, en de verwijzing is naar een gesprek dat kort voor 1695 moet hebben plaatsgevonden. Toentertijd was op sterrenkundig terrein vrijwel niemand méér tot oordelen bevoegd dan Huygens, en op dat van de microscopische waarneming zeker niemand meer dan Van Leeuwenhoek.   Uit: J.F.Cohen. De dubbele horizon van de moderne natuurwetenschap. De Gids 174, p 949, 2011 https://www.dbnl.org/tekst/_gid001201101_01/_gid001201101_01_0155.php  waarin de auteur laat zien dat in de 16e en 17e eeuw het perspectief van de wetenschap verschuift van verleden (de perfecte bron) naar de toekomst (het grote onbekende)
Uit een brief van de gereformeerde wiskundige Nicolas Facio de Duillier aan de Engelse astronoom Edward Bernard (1687). https://journals.openedition.org/chretienssocietes/7514

Halverwege het 2e millennium brak in Europa een brede individualisering door op zowel het religieuse (reformatie) als intellectuele (renaissance) vlak. Kunstenaars en natuurvorsers probeerden God te ontdekken in de gedichten en filosofieën uit de oudheid. Daarbij stuitten sommige onderzoekers op Herons Pneumatica over luchtdruk en stoomkracht*. Dat was een welkome inspiratiebron voor de ontwikkeling van de vacuümpomp om de Engelse mijnen te draineren.

   Anderen richtten zich op de economische voordelen van mechanisering in de textielindustrie. Vooral het spinnen van draden vormde een ernstige bottleneck in het produktieproces. Met opeenvolgende innovatieve spin- en weeftoestellen werd de fabricage van katoenen stoffen versneld, vooral toen deze ook door waterkracht kon worden aangedreven.

   De industriële revolutie was een typisch voorbeeld van emergentie. Nadat uit de vacuümpomp de stoommachine en stoomturbine werden ontwikkeld, was het hek van de dam. Door het succes van de mechanisering en de toenemende vraag naar steenkool ontstond een zichzelf versterkend proces. Stoommachines op railsen uit de mijnen transporteerden kolen over steeds grotere trajecten waardoor er behoefte aan signalering kwam. Daarin kon worden voorzien door de telegrafie.*

   Na de elektrische telegraaf werd de christelijke god verder teruggedrongen door de elektromagnetische aandrijving die naast stoomandrijving tegen het einde van het 2e millennium Homo domitor stevig in het zadel hield. 

 

Niemandt, dan de gene, die onkundigh en onervaren in saken is, kan loghenen dat Asia het edelste van alle lantschappen, die dese onse aerdtsche Globe oft bol begrijpt, noch is, en eertijdts van ’t begin der dingen geweest heeft; vermits dit deel de vermakelijcke lusthoven, van Godts handt geplant, die men gemenelijck het Paradijs noemt, en ’t eerste van alle andere landen d’eerste menschen, en onse ouders in haer schoot ontfangen en gequeeckt heeft; en ’t welck, door de voortplanting van ’t menschelijck geslacht haer voortplanting deur d’overige deelen van de weerelt wijdt en breet verspreyt heeft. Dit heeft de eerste de seden, Godtsdienst en plichtelijckheden, de rechte middel van te leven, de letteren, en d’andere wetenschappen geleert en ingestelt. Eindelijck, dit heeft Godts zoon self, de voorspraeck en Salighmaker van ’t menschelijck geslacht in een menschelijcke gedaente gedraghen.© 

 

Eerste regels van het voorwoord bij de atlas van ’t Sinesche Ryck in het Seste deel van de Nieuwe Atlas oft Toonneel des Aerdrijcx, uitgegeven door Joan Blaeu in 1648.

Het is een misverstand dat mensen vroeger geloofden in een platte aarde. Dat fabeltje is in de eerste helft van de 19e eeuw in het leven geroepen door Washington Irving met zijn populaire verhandeling over de ontdekking van Amerika: A History of the Life and Voyages of Christopher Columbus. Feitelijk was men in de oudheid al bekend met een gekromd aardoppervlak, terwijl sommigen zelfs een complete bolvorm veronderstelden.* 

   Wereldkaarten die gemaakt werden aan het begin van onze jaartelling gingen uit van een gekromd aardoppervlak. De kaarten van Claudius Ptolemaeus uit de 2e eeuw geven een redelijk nauwkeurige weergave van grote delen van Europa, Afrika en Azië rond de kreeftkeerkring. Verder naar het noorden en zuiden wijken zijn kaarten steeds meer af van de moderne exemplaren. De plattegronden zijn overspannen met een netwerk van meridianen en paralellen waaruit de projectie van een gekromd naar een plat vlak kan worden afgeleid. Ptolemaeus beschrijft in de Geographia welk wiskundig model hij daarbij hanteerde. Hij paste een coördinatensysteem toe van 0o bij de evenaar naar 90o bij de noordpool en zijn 0-meridiaan loopt door de Canarische eilanden (het meest westelijke deel van de bekende wereld in zijn tijd) met ertegenover de 180o-meridiaan aan de uiterste rand van het Chinese rijk, zonder dat hij daar een duidelijke kustlijn aangaf. Waarschijnlijk waren zijn kaarten gebaseerd op een samenstelling van gegevens van uiteenlopende herkomst, waaronder reisverslagen vol misvattingen en overgetekende oude kaarten, inclusief hun fouten.

   Globaal mag de kaart herkenbare contouren van de destijds bekende wereld laten zien, toch is er sprake van een aanzienlijke vertekening. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat voor een nauwkeurige weergave van de verschillende coördinaten een perfect werkend uurwerk nodig is (een fout van een paar minuten in oost-west richting betekende een fout van tientallen kilometers). Bovendien was men afhankelijk van het weer om zich deugdelijk op de zon en sterren te kunnen oriënteren en mocht je de tel niet kwijtraken bij het aantal afgelegde passen.* 

  Toch blijken de latere portolaankaarten dermate nauwkeurig te zijn dat het waarschijnlijk is dat ze op de oorspronkelijke Byzantijnse kaarten en projectiemodellen van Ptolemeaus zijn gebaseerd.*

De hoofdbibliothecaris van Alexandrië, Eratosthenes, had zelfs een manier ontdekt om de omtrek van de bolvormige aarde te berekenen. Door om 12 uur ’s middags de schaduwlengte te meten van een hoge toren in Alexandrië en te bepalen hoe die zich verhoudt tot de afstand naar de zuidelijk gelegen stad Syene, waar op dat tijdstip de zon loodrecht aan de hemel staat, kon hij met wat eenvoudige wiskunde berekenen hoe groot die omtrek zou zijn. Zie: http://www.betavak.nl/aarde.htm
WALDSEEMÜLLERS WERELDKAART UIT 1507 (bovenin worden beide helften van de globe getoond)

http://users.telenet.be/michel.vanhalme/hermes28103.htm

 

Als afstandsmaat werd de mijl gehanteerd: 1000 passen (milia passuum).
Uit onderzoek van Shell blijkt dat de middeleeuwse zeekaarten de perfectie van wiskundige modellen herbergen: Roel Nicolai. A critical review of the hypothesis of medieval origin for portolan cards. Diss. Utrecht University, 2014.
PORTULAANKAART UIT 1541

 

 

Den 8 Martij 1600. waren sy op de drie Schepen noch sterck in alles 147 Man, ende verloren den 12 dito uyt haer ghesichte ende Compagnie den Vice-Admirael Pieter de Lint. De 21 dito des morghens saghen sy Landt, daer sy seer dicht op liepen, tot ontrent een half mijle, ende vernamen dat het was ’t vaste Landt van Chili: ’t was een schoon ende pleysant Landt om aen te sien, synde op veel plaetsen bebouwt, ende sy saghender veel volcks vergaren op het punt, al te Peerde rijdende. Dit was de hoeck van La Imperiael, een Stadt die te landewaert in geleghen is. Dan daer afwendende, werden sy ten Westen van haer een Eylandt siende, ontrent 5. of 6 mijlen in Zee, daer sy nae toe liepen, ende hebbenter tegen den avondt aen de Oost-zijde op 14 vadem goede anckergrondt gheset. Dit was ‘t Eylandt La Mocha, dat soo tamelijck groot is, ende in’t midden een hoogh gheberghte heeft, met een keep midden door ghaende, daer een versch Rivierken afloopt: maer van de voet van desen Bergh, tot aen’t Water toe, ist al vlak ende effen Landt.

   De Generael heeft de Sloep aen landt gesonden, om te sien of sy met vrientschap konden handelen; daer toe gebruyckende een Man, genaemt Jan Claessz. die verwesen was aen een vreemt Landt geset te worden. Dese ging alleen op’t Eylandt met eenige schenckagien van Messen, Yser, ende Paternosters, welcke de Inwoonders seer vriendelijck ontfingen, maer wesen dat het nu te laet was, ende dat hy op morghen  soude weder komen. Sy vermoeden dat hier wel Dictualie soude te bekomen zijn, want sagender veel Schapen ende ander Vee gaen weyden, ende ’t was een schoon ende wel ghebauwt Landt.© 

 

 

Uit het reisverslag van Olivier van Noort: Wonderlijcke Voyagie, by de Hollanders gedaen, door de Strate Magalanes, ende voorts den gantschen kloot des Aertbodems om, met vier Shepen: onder den Admirael Olivier van Noort, uytghevaren Anno 1598.

Exploratiegedrag is een duur woord voor alle activiteiten van mens en dier die verbetering van het eigen welzijn beogen. Zelfzuchtige behoeftebevrediging, dus. Bij de meeste dieren blijven de inspanningen beperkt tot het zoeken naar eten, beschutting en een partner om mee te paren. Als aan deze wensen voldaan is, verlangen mensen ook nog wel naar aanzien en zelfverwerkelijking, maar de aandrang blijft zelfzuchtig, op het eigen ‘ik’ gericht.*

Mensen zijn sociale wezens. Dat wil zeggen dat ze niet alleen naar partners verlangen om te paren, maar ook om hen te kunnen domineren of om door hen geleid te worden of om er een kaartje mee te leggen of om … vul maar in. Onbaatzuchtige mensen kunnen net zo min zonder anderen. Welke zin heeft anders hun onbaatzuchtigheid? Altruïsme is, net als egoïsme, iets dat in je eigen wezen zit en waaraan je moet voldoen. Aanhangers van determinisme zien daarin misschien een godsbewijs, anderen plaatsen het liever in het rijtje aangeboren eigenschappen en opgelopen infecties: het kan iedereen overkomen, kwestie van lot.

   Eerder een genoegen dan een behoefte (voor wie de smaak te pakken heeft een verslavende drug) is de trots om bij een groep te horen, om deel te zijn van een natie: de nationale trots. Gemeenschappen die persoonlijke initiatieven aanmoedigen, kweken saamhorigheid en collectieve synergie: de geboorte van de emergente samenleving, een maatschappij waarin het materiële en het spirituele elkaar versterken.*

Zowel binnen de afzonderlijke bevolkingslagen als binnen de samenleving als geheel is sprake van een zelfversterkend effect met betrekking tot vooruitgang. In het produceren-distribueren-consumeren, maar ook binnen die processen afzonderlijk: voortdurende innovatie in het productieproces waarbinnen allen ook consument zijn; distribueren om zowel het produceren als het consumeren te bevorderen; consumeren om weer beter te kunnen produceren en distribueren; enz. In een (democratische) consumentenmaatschappij wordt elk nieuw gedachtegoed gebruikt om die spiraal te op te stuwen. Zo kan het gebeuren dat niemand meer naakt rondloopt of dat iedereen stimulerende middelen gebruikt.

   Nationalisme staat in een kwade reuk (vgl. separatisme en patriotisme) vanwege de vaak superieure afkeer van het vreemde. Toch is die angst voor de ander een noodzakelijke voorwaarde om de identiteit van de eigen plek te bevorderen en benadrukken. Het lijkt wel of nationalisme een stimulans is voor progressie. Wie wordt verzwolgen door schuldgevoel en zelfverwijt komt geen stap verder. Pas als de angst omhelst wordt, emergeert een samenleving waarop je trots mag zijn. We hebben nog een lange weg te gaan maar dat is nooit anders geweest. 

 

Nog geen twintig jaar geleden werd ontdekt dat de wereld door een brillenglas duidelijker zichtbaar wordt. Voor wie nagenoeg blind en hulpeloos zijn weg zocht, is er nu weer hoop … Zo kort geleden nog, dat zoiets heilzaams werd uitgedacht … Lang niet alles wat wij ons bedenken is al uitgedacht. Elke dag valt er wel een nieuwe gedachte te bedenken, iets nieuws te vinden dat nog niet eerder zichtbaar was.© 

 

Vrij naar Giordano van Pisa tijdens een preek in de Santa Maria Novella in Florence in 1306 waarin hij zijn lof betuigde over het uitvinden van uitvinden. In: Lynn White. Medieval Reiligion and Technology. University of California Press, 1978.

Tegenstellingen in Europa binnen het versnipperde maar nog alom aanwezige feodale stelsel stimuleerden de ontwikkeling van het bankwezen en de kapitaalmobiliteit ten behoeve van de vooruitgang (vernieuwingen). Waarschijnlijk was dit verweven met de moderniseringen binnen landbouw, verkeer en nijverheid. Vooral met de Europese plundering en uitbuiting van overzeese gebieden werden enorme rijkdommen gegenereerd (slavenhandel en slavernij). Investeringen in innovatieve technologieën leidden al spoedig tot industriële beleggingen en binnen de kortste keren verliepen de ontwikkelingen zo snel dat van een revolutie kon worden gesproken. En niet van één. Het opkomende tij van de industriële technologie spoelde in golven over de wereld. Eerst met ijzer en steenkool, dan met pigment en pillen en kunstmest en bestrijdingsmiddelen, en daarna met transistors en chips en transgene organismen en wat niet al…

   Eén van die revoluties, bekend geworden als de Franse, kwam mede voort uit een besef dat elk mens in staat is zelfstandig tot redelijke conclusies te komen (Verlichting). Wat binnen het christendom al eerder het protestantisme had opgeleverd, zorgde nu voor een kritische kijk op het complete geloof in God. Dat leidde in toenemende mate tot atheïsme en in elk geval tot de Verlichte overtuiging van de eigen verantwoordelijkheid. *

Volgens sommigen zijn de ideeën van de Franse Verlichting geïnspireerd door veel oudere opvattingen bij inheemse Amerikaanse culturen. Dat zou betekenen dat de ontsluiting van de Nieuwe Wereld heeft bijgedragen aan het verlichte denken in Europa. Hoe Franse verlichtingsfilosofen als Montesquieu en Rousseau hun ideeën grotendeels ontleenden aan inheems-Amerikaanse gemeenschappen staat te lezen in Het Begin van Alles. Een Nieuwe Geschiedenis van de Mensheid door David Graeber & David Wengrow (2022)
    Ondertussen correleerde deze ontwikkelingen met een gigantische bevolkingsgroei zodat in het begin van het derde millennium de teller op 7 miljard stond.* De exponentiële groei van de wereldbevolking zou tot een Malthusiaanse catastrofe kunnen leiden, hetgeen Dan Brown gretig annexeerde als plot in zijn bestseller Inferno. Hij hield daarbij geen rekening met het (gelukkige) vermogen van mensen om hun eigen gedrag te sturen.*
Ter vergelijking: er zijn nog ongeveer 300 000 walvissen op aarde, 1 miljoen primaten (zonder mens), 52 miljard kippen, 400 miljard bomen, 10 biljard mieren en 5 quintiljoen bacteriën.
Groeicurves hebben de vorm van een S: de aanvankelijk geleidelijke groei gaat over in een steeds sterkere toename om daarna weer geleidelijk af te nemen. Als die afname het gevolg is van voedseltekort en ernstige milieuverontreiniging treedt er massale sterfte op. De verwachting is dat Homo sapiens een overlevingsstrategie zal volgen waardoor de bevolkingsaanwas stabiliseert op ca. 10 miljard in 2050. (http://pduinker.home.xs4all.nl/Problemen/Wereldbevolking/)

   In de oudheid had de lokale bevolkingsaanwas ongetwijfeld geleid tot schaarste van de eerste levensbehoeften maar, afgezien van de gevolgen van misoogsten en oprukkende woestijnen, zijn er geen aanwijzingen voor migraties als gevolg van voedseltekorten in een minder ver verleden. Overal ter wereld waren kennelijk steeds voldoende gedomesticeerde planten en dieren beschikbaar, al waren dat niet overal dezelfde.* Wel werden er vanaf het tweede millennium nogal wat organismen, al of niet opzettelijk, verspreid. Amerikaanse gewassen als mais en aardappel werden als voedselbron naar Europa gehaald. Paarden werden over de Atlantische Oceaan verscheept om in Amerika de dominantie van de kolonisten te waarborgen. Dat laatste werd bespoedigd door de microben die ze meedroegen en waar ze zelf voldoende afweer tegen hadden. Maar de Amerikaanse inlanders hadden nooit eerder kennis gemaakt met de Europese ziekteverwekkers. Zij stierven bij bosjes aan mazelen, tyfus en tbc. Wel zadelden zij hun overheersers op hun beurt weer op met nare geslachtziekten, waarvan de hypocriete zeevaarders vooral elkaar de schuld gaven. Noord-Afrikaans suikerriet gedijde beter in de Cariben en rubberbomen verhuisden van Amerika naar Azië. Kortom, Homo domitor deed zijn naam eer aan. Alleen het Australische continent bleef aanvankelijk* van vreemde smetten vrij. De Aboriginals deden dan ook niet aan landbouw, ze leefden als jagende nomaden.   

Met uitzondering van Australië (Aboriginals waren jagers/verzamelaars) werden op alle continenten grasachtige gewassen gecultiveerd voor de behoefte aan zetmeel en plantaardig eiwit (graan in Europa, rijst in Azië, mais in Amerika, gierst in Afrika en Azië, teff in Afrika) en werd er vee gehouden ten behoeve van vet en dierlijk eiwit (altijd hoefdieren). Vrijwel overal ter wereld werd bovendien gevist; dat correleert met het feit dat mensen zich meestal vestigden aan de oevers van rivieren of meren of langs de kusten.
Sinds de 19e eeuw wordt Australië keer op keer getroffen door ecologische rampen (introductie van nieuwe organismen, zoals konijnen, cactussen, kevers, padden) die door nieuwe bewoners (kolonisten) werden veroorzaakt.

   De Westerse expansiedrift in de vorm van kolonialisme en interventie in ontwikkelingslanden werd in de vorige eeuw geleidelijk steeds meer gezien als een uiting van de morele invloed van het Darwinisme. Het recht van de sterkste vond men in toenemende mate ethisch verwerpelijk. 

 

En de antithese tusschen de Christelijke religie en de Evolutie-leer ligt volstrekt niet alleen in de beweerde opkomst van de mensch uit den Chimpansee, maar veel pricipiëeler in de beide heel het leven beheerschende vragen: Vooreerst of de sterkere zich over het zwakkere te ontfermen heeft, of wel het zwakkere niet mag maar moet verpletteren. En voorts in die andere vraag naar soort of individu, die in de korte tegenstelling van Selectie der Evolutie met de Electie der Schrift haar scherpste uitdrukking vindt. Selectie doelt op soortbehoud, Electie is verkiezing van personen.©

 

Citaat uit de redevoering van Abraham Kuyper tijdens de overdracht van het rectoraat aan de VU in 1899. (http://www.neocalvinisme.nl/ak/broch/akevol.html). De Calvinist Kuyper stond niet onwelwillend tegenover de evolutieleer zolang deze de mens maar onbesproken liet (als de Schepping Gods}

De opvatting van Abraham Kuyper, de calvinistische klokkenist der kleine luyden, dat darwinistische evolutie en goddelijke voorzienigheid elkaar uitsluiten, wordt tegenwoordig niet meer gedeeld. Niettemin is de huidige Homo domitor door de bank genomen een zwakkeling. De meesten van ons hebben een gevaarlijke voorliefde voor de middelmaat. Grote delen van het ‘vrije westen’ hebben al twee generaties lang geen andere ontberingen gekend dan de autoloze zondag, (tijdelijke) stroomstoringen en liefdesverdriet. Waarschijnlijk zullen wij wonderwel bestand blijken te zijn tegen schaarste, doodslag en vervuiling. Maar de meesten van ons zullen altijd naar de pijpen blijven dansen van slechts een handjevol soortgenoten. En misschien is dat wel een teken van grote beschaving. 

 

In Tierra del Fuego lijkt het nauwelijks mogelijk om de politieke toestand van het land te verbeteren zolang er geen stamhoofd verschijnt met genoeg macht om zich te verzekeren van een nuttige aanwinst, zoals gedomesticeerde dieren. Nu is het zo dat als iemand een lapje stof krijgt, dit onmiddellijk aan stukken gescheurd en verdeeld wordt. Niemand wordt rijker dan een ander. Aan de andere kant valt het moeilijk voor te stellen hoe een leider aan de macht kan komen zolang hij geen bezit heeft waarmee hij zijn superioriteit duidelijk kan maken en zijn macht kan uitbreiden.© 

 

Waar groepen heersen worden andere groepen onderdrukt. Analoog aan zeestromen – hun onderlinge wisselwerking houdt hen in stand en hun invloed op het klimaat is cruciaal* – vormen spirituele stromingen wellicht de ‘motor’ voor het ontstaan van Homo domitor.

   Duizenden jaren werd de verspreiding van menselijke nederzettingen vooral gestuurd door natuurlijke factoren, zoals geologische of klimatologische veranderingen en voedselschaarste. Bevolkingstoename in vruchtbare gebieden leidde eeuwenlang tot overmeestering van gemeenschappen en samensmelting onder invloed van fysieke (oorlog) en psychologische (migratie) factoren. De ontstane rijken werden zonder uitzondering despotisch geregeerd.

   De traditie van fysieke tirannie veranderde in Europa tijdens het tweede millennium geleidelijk in een meer spirituele overheersing. In het voorzien van de behoefte aan sociale erkenning speelden ruwweg een drietal beproevingen een rol, namelijk het geloof, de inwijding en de logische redenatie.

   Allereerst was er de onmiskenbare invloedsfeer van de Bijbel, met name het Oude Testament. Om aan de zucht naar zingeving te voldoen reikte de machtige arm van de Rooms Katholieke Kerk tot in de kleinste hoekjes op aarde. Je zou kunnen zeggen dat de mensen dat aan hun eigen go(e)dgelovigheid hadden te wijten maar de Kerk kende geen enkele terughoudendheid. Dat leidde tot tal van - al dan niet vruchtdragende - zijscheuten aan de Roomse stam, waarvan sommige het zaad van verzet droegen. Daaruit ontwikkelde zich halverwege het millennium het Protestantisme, dat vooral goed bleek te gedijen in de gematigde streken terwijl het Katholicisme in overwegend Mediterrane richting werd teruggedrongen, waar het ooit (in de subtropen) was ontstaan.

   Naast hermetische genootschappen wier kennis wortelde in het oude Egypte wemelde het van talloze esoterische groeperingen binnen de Roomse kloostermuren, de centra waar kennis werd bewaard en doorgegeven. Natuurlijk wantrouwde de Kerk die subversievelingen zodat zij een geheim en ondergedoken bestaan leidden. Dit in tegenstelling tot de geleerde alchimisten en astrologen, die zich in dienst stelden van de geneeskunde en oorlogvoering. Hun (vak)kennis amalgameerde met die van de ingewijden in de Pythagorische numerologie en werd aangewend bij uiteenlopende nijverheden (glasblazen, pottenbakken, verven, smeden, e.d.).

   De numerologie lag aan de basis van de wiskunde en de ingewijden geloofden in de magische betekenis van getallen die werden beschouwd als versleutelde symbolen van verborgen kennis. Net zoals de ingewijden in de Kabbala geloofden dat de grote waarheid van de wereld geopenbaard kon worden via de geheime betekenis van letters en woorden in oude (heilige) geschriften.

   Het Jodendom (en in geringere mate de Islam) verspreidde al tijdens het 1e millennium de boodschap van het Oude Testament (via Talmoed en Koran). Dat had onbedoeld (?) vooral invloed op de verspreiding van de Kabbala onder niet-Joodse intelligentsia. Ingewijden zouden onbegrensde kennis kunnen verwerven en daarmee macht over de wereld krijgen. Wat natuurlijk niet door de katholieke kerk werd toegejuicht. Daarom gaven ingewijden slechts gematigd ruchtbaarheid aan hun kennis en hielden zich over het algemeen gedeisd.

   Veel esoterische genootschappen ontwikkelden zich uit zijscheuten aan de Roomse stam waarvan de ingewijden de macht van de Roomse kerk ooit hoopten te overtreffen en dus door diezelfde kerk verboden of zelfs vervolgd werden. Andere werden wellicht doodgezwegen maar door logische redenatie kon uit de kabbalistische, numerologische en alchimistische kennis een soort wetenschappelijke methodologie worden geabstraheerd (bv Jezuïeten).*

   Door onder andere de bevolkingstoename raakte in de renaissance genoemde kennis verder verspreid onder de bevolking zodat steeds meer getalenteerde individuen buiten de kloosters hun belezenheid en kundigheid uitdroegen. Vooral op het gebied van gezondheid, omdat dat iedereen aanging. Maar ook op gebieden die te maken hadden met een beter begrip van de werkelijkheid. Die naturalistische kijk op de wereld verdrong weliswaar de esoterie naar de achtergrond maar liet de go(e)dgelovigheid nagenoeg ongemoeid, zodat het zich zonder veel tegenstand van de katholieke kerk uiteindelijk kon ontwikkelen tot moderne wetenschap. Wat daar zeker ook toe bijgedragen heeft is de stroom aan technologische hulpmiddelen die sinds de renaissance op gang kwam en in de 20e eeuw tot een explosieve uitbarsting kwam. 

 

Menig Westers geleerde heeft elementen uit de Aziatische cultuur willen adapteren ter verbetering van de eigen beschaving. Voorheen waren de ideële en de dagelijkse praktijk in de Westerse cultuur sterk gescheiden. Nu worden zakelijkheid en innovatie gestimuleerd teneinde ideeën te realiseren en het stoffelijke en onstoffelijke in harmonie te brengen. Dat is volgens mij precies de ontwikkelingslijn van ons oude gedachtengoed. Het Confucianisme en Chinese meditatie boeddhisme (zen) proberen eveneens het ideële en praktische te verenigen.©

 

Men heeft herhaaldelijk geprobeerd wetenschap, geloof en politiek te verenigen door ze te rekenen tot verschillende denkcategorieën of gedachteniveaus. Zo zou men op wetenschappelijke gronden de evolutietheorie kunnen aanvaarden en tegelijkertijd – op een ander denkniveau – kunnen geloven in de schepping. De stoffelijke praktijk van de technologie (gebaseerd op de wetenschap) dankt zijn ontwikkeling aan het causaliteitsbeginsel (de logische redenatie over oorzaak en gevolg) en de macht van het ideële geloof is gebaseerd op doelgerichtheid (zin van het bestaan; leven na de dood). Kennelijk is het in onze christelijke samenleving mogelijk dat binnen één individu de pijl van de tijd verschillende richtingen kan hebben.

   Aan het begin van de 20e eeuw was de verwachting dat door de technologische ontwikkelingen het secularisme in Europa een grote vlucht zou maken. Dat viel echter tegen. Het Christendom mocht dan misschien aan faam inboeten, de nieuwe ‘atheïsten’ zochten hun religieuze heil bij tal van esoterische genootschappen (van vrijmetselarij tot new age). Veel wetenschappers bleven onverminderd in God geloven terwijl met name in Amerika aan het eind van de 20e eeuw de Bijbelse boodschap leek te zegenvieren ten koste van het ‘verlichte’ denken. Zonder daarbij overigens de technologische vruchten van de natuurwetenschap te versmaden.

 

Homo domitor heeft een achilleshiel. Overtuigd van het eigen democratische gelijk verandert de superieure dominantie geleidelijk in een soort zelfingenomen vanzelfsprekendheid. Zonder rekening te houden met de samenlevings-dynamiek. Dat is de reden waarom grote rijken altijd na verloop van tijd uiteenvallen en andere de kans schoon zien om de hegemonie over te nemen.

   In elke samenleving bestaat een dynamisch evenwicht tussen collectieve saamhorigheid en persoonlijke vrijheid van het individu. Die dynamiek wordt bepaald door demografische factoren, zoals uitgestrektheid, bevolkingsdichtheid en informatie-uitwisseling. Als de balans verschuift naar collectief verandert een samenleving in een autocratie, waarin alleen nog met geweld andersdenkenden worden geweerd. Bij een omslag naar de andere kant valt de samenleving als los zand uiteen. Het keerpunt van een anarchie wijst in ongewisse richting.

   De huidige uitgestrektheid van de ‘westerse’ samenleving wordt gecompenseerd door wereldwijde elektronische communicatie, die in sommige (oosterse) regio’s echter gecensureerd of zelfs geblokkeerd wordt. Homo domitor verandert in een slaapwandelaar die op goed geluk zijn weg gaat. Uiteindelijk is hij niets meer dan het emergente produkt van dynamische processen in de samenleving. 

 

Het Westerse denken berustte aan het begin van het 3e millennium op een ernstige paradox: veel inwoners van Europese en Amerikaanse landen zouden er niet raar van opkijken als Google binnenkort een mobiele telefoon op de markt brengt waarmee een rechtstreekse verbinding met God gemaakt kan worden. Op school wordt men vanaf de vroegste instroom in oorzakelijkheid onderwezen maar dat weerhoudt de meesten er niet van om te geloven in de Voorbestemming en de Hemel!

   Het is niet zo dat verdere wetenschappelijke ontplooiing en technologische groei niet kunnen samengaan met religie, maar als het spirituele denken een teleologisch (doelgericht) karakter heeft, kunnen wetenschappelijke en technische ontwikkelingen wel daardoor worden afgeremd. Het logische concept van oorzaak en gevolg (causaliteitsbeginsel) sluit veel beter aan bij natuurgodsdiensten zoals Sjamanisme en Voorouderverering. Door machtige wereldreligies als Christendom, Jodendom en Islam hebben ze echter het predicaat primitief opgehangen gekregen.

   Desondanks is met name Voorouderverering wijd verspreid over de wereld, o.a. in Azië en Afrika. Het geloof dat men verantwoording moet afleggen aan de (geest van) de voorouders in plaats van aan een 'Heer van de Eindtijd' sluit veel beter aan bij de naturalistische denkwijze dan het evangelie van de monotheïstische godsdiensten dat doen. Waar men het dagelijkse bestaan allereerst opvat als het resultaat van de vorige dag in plaats van een voorbereiding op de laatste dag (dag des oordeels) hebben wetenschappelijke en technologische innovaties de toekomst. Ook met het oog op de economische verschuivingen lijkt het daarom aannemelijk dat Homo domitor in de 22e eeuw een Aziaat zal zijn. 

 

Door de steeds beter wordende economische prestaties en de toename van de welvaart ondergaat China nu dezelfde sensatie als het Westen in de Renaissance doormaakte: de herontdekking van zijn rijke verleden en de ontwikkeling van nieuwe culturele perspectieven.©

 

In de 21e eeuw plukken we zowel de zoete als de bittere vruchten van de exponentiële bevolkingsgroei. Was de aanwas sinds de renaissance ogenschijnlijk constant, vanaf het begin van de 20e eeuw nam deze spectaculair toe. Halverwege de vorige eeuw was de wereldbevolking 2x zo groot als aan het begin diezelfde eeuw en momenteel, op nog geen kwart van de 21e eeuw, is het totale aantal mensen ruim 4x zo groot.

   De exponentiële bevolkingsgroei wordt door velen beschouwd als de voornaamste oorzaak van alle ellende in de wereld. Niemand zal ontkennen dat de dominante positie die de mens op aarde inneemt in toenemende mate heeft geleid tot ecologische veranderingen. Het is een illusie om te verwachten dat het ecologisch evenwicht kan worden hersteld zonder de oorzaak van de storing weg te nemen. De belasting van de totale biosfeer ten behoeve van de voortdurend uitbreidende menselijke soort is onvermijdelijk en lijkt onstuitbaar. Het zal ten koste gaan van wat er was, zodat de toekomst ten koste gaat van het verleden.

   Doordat mensen dichter opeen wonen is wereldwijd de netto empathie toegenomen. Mensen (groepen) die elkaar nooit in levende lijve ontmoeten, hebben nu veel vaker gemeenschappelijke kennissen, waardoor ze minder vreemd zijn voor elkaar en elkaar minder snel vijandig zullen bejegenen. Dat leidt tot wrijvingen maar tegelijkertijd krijgen we veel vaker de kans om samen te werken zodat op termijn coöperatief gedrag toeneemt. Dit alles heeft een positieve invloed op zowel de technologische ontwikkelingen als op de economische groei die op hun beurt zowel elkaar als de samenwerking positief beïnvloeden. Er is dus een soort verstrengelde positieve feedback die verantwoordelijk is voor de spectaculaire toename van informatie-uitwisseling en het vestigen van de macht bij het mondiale marktmechanisme. De toekomstige Homo domitor mag dan van Aziatische origine zijn, hij/zij beheerst de wereld vooral dank zij een zakelijke abstractie.

   Ooit was de leeuwentemmer in het circus één van de hoofdattracties. Het vermogen om de koning der dieren op de knieën te dwingen werd alom als een prestatie van formaat beschouwd. Thans staat de mensentemmer voor het voetlicht. Door de eeuwen heen is hij van uiterlijk veranderd van een fysieke overheerser in een commercieel en technofiel genie. Uiteindelijk is Homo domitor elke mens die zijn ego ondergeschikt maakt aan de technologie die hij zelf voortbrengt. 

 

De verschuiving van autoriteit van mensen naar algoritmen gebeurt overal om ons heen, niet als gevolg van een of andere zwaarwegende overheidsbeslissing, maar door een vloedgolf van alledaagse persoonlijke keuzes.©

 

In de prehistorie kreeg Europa al een culturele voorsprong op alle andere gebieden op aarde door de vestiging van culturen langs de Middellandse Zee.

   Vanuit de Vruchtbare Sikkel migreerden moderne mensen (met agrarische kennis, geldmiddelen en schrift) door overbevolking en klimaatverandering in alle windrichtingen, maar de kustgebieden in het westen zullen kolonisatie meer hebben gestimuleerd dan de woestijnen in het oosten. De klimatologische en geografische condities waren langs de buitengewoon lange kustlijn gunstig voor de voedselvoorziening en de zee maakte visserij, zoutwinning en scheepvaart mogelijk. Het handelsverkeer zorgde voor de uitwisseling van kennis en goederen. Tegelijktijd schiep de zee voldoende afstand voor onafhankelijke ontwikkelingen zodat door culturele interacties het geheel meer werd dan de som der delen. Er was sprake van een zichzelf versterkende, emergente ontwikkeing.

   Landen in Europa, Zuidwest Azië en Noord Afrika (boven de Sahara) werden in het 1e millennium met harde hand geregeerd in naam van God of Allah. Overal sijpelde Joodse wijsheid* doorheen doordat het Jiddische erfgoed diffuus aanwezig was als enige cultuur zonder vaste thuisbasis. Ten tijde van het Romeinse Rijk kwam de mens zelf veel meer centraal te staan en groeide er langzaam maar gestaag een humanistischer samenleving. De implementatie van het christendom had een tegengesteld effect en zorgde voor een hardvochtiger samenleving. De verdere bevolkingstoename hield beide ontwikkelingen in stand.

   Voor de ontwikkeling van Homo domitor kunnen we in het 2e millennium diverse zaken onderscheiden die tesamen emergente maatschappelijke omwentelingen tot gevolg hebben:

 

  1. Geleidelijk afschaffing theocratie (scheiding kerk en staat 12e eeuw)
  2. Expansie door zendingsdrang (vanaf 11e -13e eeuw) en zucht naar economisch gewin leidt vanaf 15e eeuw tot kolonisatie van grote delen van de wereld inclusief Amerika
  3. Collectieve burgerinitiatieven vanaf de middeleeuwen (gilden en landbouwcoöperaties)
  4. Reformatie (individualisering van het geloof)
  5. Renaissance (geleerden en kunstenaars richtten hun blik op de hemel: "Als er een God bestaat zullen we die vinden")
  6. Ontdekking van de Analyse (Calculus; wiskunde van de verandering)*
  7. De wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw, met omkering van de tijdhorizon*
  8. Verlichting en bevolkingsaanwas; emancipatie burgers vanaf 18e eeuw; technologische explosie door zichzelf versterkende innovaties; geloof in maakbaarheid van de wereld (regulering van ongebreideld liberalisme)
Behalve over taalvermogen beschikt Homo sapiens over een natuurlijke aanleg tot abstraheren die heeft geleid tot de getallenleer en rekenregels. (Op)tellen mag dan een aangeboren eigenschap zijn, de ontwikkeling van wiskunde is een cultureel proces, vaak geïnitieerd door maatschappelijke aangelegenheden (landmeting, handel, tijdsbepaling). Sinds lang vóór onze jaartelling bestaat er wereldwijd statische wiskunde (algebra en meetkunde). Dynamische wiskunde werd wel door individuele Indiase, Arabische en Griekse geleerden gehanteerd, maar kwam pas sterk tot ontwikkeling in West Europa in de 17e / 18e eeuw, waarschijnlijk onder invloed van de orthodox christelijke leer. Het schisma tussen alfa’s en bèta’s groeide uit tot een onoverbrugbare kloof omdat de meeste mensen (α) een angsthekel hebben aan te grote abstracties (slechts een handjevol is zowel alfa als bèta).
In De dubbele horizon van de moderne natuurwetenschap (De Gids 174, 2011) betoogt Floris Cohen dat de wetenschap vóór de Renaissance gericht was op de perfectie van de goddelijke schepping en dat men zichzelf tot taak stelde die volmaaktheid op aarde terug te vinden, te omarmen en uit te dragen. Na de 17e eeuw vond er een kentering plaats en werd het antwoord op gestelde vragen vooruit geschoven: toekomstige geleerden zullen steeds meer en beter begrijpen hoe de wereld in elkaar steekt, aldus de moderne wetenschapper.
 

 

Het regime van Homo domitor cultiveert de tweeslachtigheid: hoogmoed en onderwerping, geloof en wetenschap, eigenbelang en naastenliefde, ambitie en apathie, stuurmanskunst en nabootsing, eigenheid en mimicri, navigatoria en navolging, ondernemingszin en slavernij, vrijheid en verantwoordelijkheid, waarheid en bedrog.

   Na vele generaties zal het schisma de mensheid verdelen in 'de Kluyt' en 'de Vrije Buytelingen'. De eerste groep vormt een zeer hecht netwerk van individuen voor wie zelfverwerkelijking ondergeschikt is aan de verwerkelijking van de groep, de Kluyt dus. Voor de Vrije Buytelingen blijft zelfverwerkelijking een individuele aangelegenheid (aldus Dr Hasan Pacha in het Kaleidoscopisch Archief).

   Na verloop van (geologische) tijd zullen de leden van de Kluit volledig opgaan in het 'superorganisme' dat zich intergalactisch in verbinding zal stellen met overeenkomstige 'Kluiten'. De ons meer vertrouwde Vrije Buitelingen blijven onverstoorbaar aan de weg timmeren.

   Baasjes kennen we allemaal maar Homo domitor is een groep, een gemeenschap. Homo domitor is bovengemiddeld bekwaam in het uitwisselen van informatie teneinde sociale netwerken te bouwen en onderhouden. Men zal hem eerder aantreffen in de Kluit dan onder de Vrije Buitelingen.

 

 


Bronnen:

Jean Celeyrette. Mathematics and Theology. The Infinite in Nicholas of Cusa. CAIRN 2, 2011

Floris Cohen. De Herschepping van de Wereld. Bert Bakker, 2008

Jared Diamond. Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen. Spectrum, 2013

Umberto Eco. De slinger van Foucault. Bert Bakker, 1989

David Graeber & David Wengrow. Het Begin van Alles. Maven Publishing, 2022

Yuval Noah Harari. Sapiens. De Bezige Bij, 2017.

Joseph Henrich. The Weirdest People in the World. Farrar, Straus & Giroux, 2020

Alexander Jones. A Portable Cosmos. Oxford University Press Inc., 2019

Luuc Kooijmans. Gevaarlijke Kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam. Bert Bakker, 2007

Johannes Krause & Thomas Trappe. De reis van onze genen. Nieuw Amsterdam, 2020

David Landes. Arm en rijk. Waarom sommige landen erg rijk zijn en andere erg arm. Spectrum, 1998

Roel Nicolai. A critical review of the hypothesis of medieval origin for portolan cards. Utrecht University, 2014

John Pryer. Logistics of warfare in the age of the crusades. Ashgate Publishing, 2006

Peter Readts. De ontdekking van de middeleeuwen. Wereldbibliotheek, 2011

Maarten van Rossem. Waarom de stoommachine geen Chinese uitvinding is. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013

Steven Strogatz. Infinite Powers: How calculus reveals the secrets of the universe. HMH Books, 2020

David Wilkins. The History of Mathematics. Trinity Colledge, Dublin https://www.maths.tcd.ie/pub/HistMath/

 

Uit het reisverslag van Charles Darwin: Journal of Researches (Voyage of the Beagle). Colburn, London, 1839. Volgens de jonge Darwin hadden de 'Vuurlanders' de hoogst mogelijke graad van beschaving bereikt door elke vorm van superioriteit af te wijzen.
Golfstromen worden in eerste instantie veroorzaakt door mondiale temperatuurverschillen. Zo beweegt de zeestroom langs West Europa bijvoorbeeld vanuit het warme zuiden naar het koude noorden en loopt de zeestroom langs het oosten van Noord Amerika in tegenovergestelde richting. Een deel van onze warme golfstroom wordt door Caribische windsystemen aangezet en steekt aan het oppervlak van de Atlantische oceaan over naar het noordoosten. Ter hoogte van Groenland is de golfstroom zodanig afgekoeld dat het water naar omlaag zakt (koud water is zwaarder dan warm water) en over de oceaanbodem terugstroomt in zuidelijke richting waar het water weer geleidelijk opwarmt en omhoog komt. Het polaire smeltwater neemt de plaats in van de onderduikende golfstroom en vormt zo het begin van de koude golfstroom langs de oostkust van Amerika. Deze warmte-gestuurde stromingsketen wordt ook op gang gehouden door het zoutgehalte van het zeewater. Zout water is zwaarder dan water zonder zout en zakt daarom naar de bodem terwijl het zoete water aan het oppervlak blijft (in warme gebieden met veel verdamping wordt het oppervlaktewater zouter). Als het smeltwater nabij Groenland toeneemt, kan het de aandrijving van de golfstromen nadelig beïnvloeden. Zie onder andere:

https://www.natuurkunde.nl/artikelen/1143/de-oceaan-als-lopende-band 

https://www.scientias.nl/kans-warme-golfstroom-stilvalt-is-groter-dan-gedacht/

Om vervolging van esoterische genootschappen door de Katholieke kerk kracht bij te zetten werden ze beschuldigd van satanisme en hekserij. Vrijmetselaars en Jezuïeten werden in een zodanig kwaad daglicht geplaatst dat het volk niets met hen te maken wilde hebben, hen de schuld gaf van hun misère en blij was van hen verlost te worden. De vrijmetselarij wordt anno 2000 nog door velen beschouwd als een elitaire mannenclub met geheimzinnige gebaren en rituelen.
De Chinese filosoof Liang Qichao sprak in het begin van de vorige eeuw zijn enthousiasme uit over de herontdekking van het boeddhisme in China. In: William Theodore Bary et al., eds. Sources of Chinese Tradition. New York, Columbia University Press, 1960.
Kishore Mahbubani. De eeuw van Azië. Een onafwendbare mondiale machtsverschuiving. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2008

 

Yuval Noah Harari. Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst. Thomas Rap, 2017.
Onder Joodse wijsheid versta ik de door rabbi’s opgetekende, bediscussieerde en doorgegeven combinatie van Bijbelkennis, (natuur)wetenschappelijke kennis en sociaaleconomische kennis die door elke Joodse deelgemeenschap al dan niet bewust werd uitgedragen.