HOMO DOMITOR, MENSENTEMMER
Onderwerping van de wereld
Over de geschiedenis van de mens is veel gespeculeerd, gefilosofeerd, ondersteboven gehaald en afgestraft. Wie het wéét mag het zeggen. Wat we wéten is dat we er zijn, en wat ís, heeft een geschiedenis. Toch?
Sommigen menen dat alles altijd bij het oude blijft, dat elke verandering bedrieglijk is. Als een dolle schroef: hij draait wel maar klikt telkens terug. Een mens wordt geboren en gaat dood. Telkens weer opnieuw. Er verandert niets. De geschiedenis als een voortdurende herhaling van dezelfde zetten. Deze mensen treden in het voetspoor van Parmenides die al meer dan vijfhonderd jaar vóór onze jaartelling beweerde dat de zintuiglijke waarneming ons een loer draait.
Anderen vermoeden dat er weldegelijk vooruitgang is, zelfs als we die niet waarnemen. Zoals het verdampen van water: dat zie je ook niet direct gebeuren. Ons leven duurt te kort om op de geologische tijdschaal enige verandering te kunnen onderscheiden. Maar de rivier die stroomt door de tijd is volgens Heraclitus nooit dezelfde.
Het ontstaan van sapiens trekt de aandacht en roept, net als het uitzwermen van de mens over de wereldbol, vragen op. Hoe komt het eigenlijk dat slechts een betrekkelijk kleine groep vanuit Europa de rest van de mensheid heeft onderworpen? Ongetwijfeld is hier sprake van een evolutionaire tussenstand, in de toekomst ziet de wereld er wellicht heel anders uit. Toch is ook de toekomst schatplichtig aan de Homo domitor van onze tijd. En die woont in het westen. Toeval? Of zit er meer achter?
In de ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde zijn de apen van alle zoogdieren het laatst verschenen. Uit versteeningen kan worden afgeleid, dat breedneuzen nooit ergens anders leefden dan in Zuid-Amerika. De smalneuzen hadden vroeger een veel uitgestrekter woongebied dan tegenwoordig. Zij moeten zelfs geleefd hebben in Frankrijk, in Zwitserland en in Zuid-Duitschland.
Veel opzien maakte eenige jaren geleden de vondst op Java van de overblijfselen van een wezen, dat nog voor den een voor een mensch, door den ander voor een aap wordt gehouden. Uit den vorm van het dijbeen blijkt dat het rechtop liep. Ook de andere deelen, die bewaard zijn gebleven, eenige kiezen en het schedeldak, doen zien, dat het wezen, waarvan zij afkomstig zijn, veel meer op een mensch leek, dan de hoogste nu levende apen. De ontdekker noemde het Pithecanthrópus eréctus, d.i. rechtop lopende aapmensch.©
Er bestaat weinig twijfel over het vermoeden dat Afrika de bakermat is van Homo sapiens. De oudste fossielen zijn gevonden op dat continent en worden op meerdere honderdduizenden jaren gedateerd. Deze moderne mensachtigen verspreidden zich over Afrika en migreerden naar het noorden langs de kustlijnen van de Middellandse Zee, die tijdens de ijstijden veel kleiner was vanwege het lagere waterpeil, in oostelijke en westelijke richtingen. Deze migraties verliepen over een lange periode van duizenden eeuwen.
Sapiens heeft zich eerst ontdaan van de andere mensachtigen door superieur gebruik te maken van gereedschap. Daarmee heeft de moderne mens haar eigen niches weten te scheppen, oftewel de omgeving op gunstige wijze leren manipuleren. Voorbeelden daarvan zijn de domesticatie van andere organismen en de onderwerping van soortgenoten. Dat laatste heeft zijn oorsprong in het natuurlijke overwicht van sommige individuen met het culturele overwicht van bepaalde groepen als gevolg. Waarop is dat natuurlijke overwicht gebaseerd en wie waren de uitverkorenen?
Tegen de tijd dat – vele tienduizenden jaren geleden – sapiens de enige overgebleven mensensoort was, zwierven mensen in sociale groepen van hooguit honderd individuen verspreid over uitgestrekte gebieden. Soms verbleef een groep langer op één plek en dijde uit, dan weer viel ze door conflicten, voedselgebrek of natuurgeweld uiteen om het nomadenbestaan voort te zetten. De leefgebieden van de uiteenlopende clusters waren zo uitgestrekt dat ze vele duizenden jaren gescheiden konden blijven. Lang genoeg om verschillen in morfologie en gedrag te ontwikkelen maar bij lange na niet genoeg om tot meerdere sub-soorten te evolueren; daarvoor zijn miljoenen jaren nodig. De betekent niet dat er geen groepskenmerken konden ontstaan die een stam dominant maakte over een andere stam. Dat kwam echter niet zozeer door genetische verschillen maar door de ontwikkeling van cultureel erfgoed dat beklijfde naarmate groepen zich in elkaars nabijheid vestigden.
Via de 'Vruchtbare Sikkel' (Mesopotamië, ten noorden van het huidige Saudi-Arabië) werden eerst Europa en Azië gekoloniseerd. Om de Polynesische eilanden te koloniseren moest men scheep kunnen gaan, maar de andere continenten waren over land bereikbaar. Tijdens de laatste ijstijd, die tot ca. 13 000 jaar geleden duurde, stond de zeespiegel zoveel lager dat Indonesië was verbonden met Azië en door slechts een smalle zee-engte was gescheiden van Australië. De Beringstraat stond droog, maar om Amerika te bereiken moest men wel hevige koude trotseren en dus in staat zijn om stevige kleding te maken. Daarom werden Amerika en Australië later door de mens gekoloniseerd dan Eurazië. Maar zelfs in China arriveerde Homo sapiens pas nadat nomadische groepen Mesopotamië waren doorgetrokken.
Mensachtigen van dezelfde soort raakten door de enorme onderlinge afstanden van elkaar gescheiden en daarmee biologisch geïsoleerd. Niet lang genoeg om biologisch verschillende soorten te worden, maar wel om verschillende etniciteiten te ontwikkelen. Het is denkbaar dat ondernemingslust en onverschrokkenheid een genetische component hebben. Wellicht waren die eigenschappen sterker vertegenwoordigd bij mensen die wegtrokken om nieuwe gebieden te ontdekken. Aannemelijker is dat ze niet biologisch verschilden en dat de migraties het gevolg waren van het jagen op wild en verzamelen van voldoende voedsel, de geëigende manier om te voorzien in voldoende middelen van bestaan. En waar de jagers/verzamelaars gebieden betraden waar een overvloed was aan voedsel, hadden ze alle reden om te blijven waar ze waren. De mensen die verder trokken waren waarschijnlijk zelf verjaagd en gedwongen om te vluchten.
De oudste vondsten van domesticatie in zo'n gebied vol overvloed zijn afkomstig uit de Vruchtbare Sikkel en ca. 10 500 jaar oud. Nadat mensen ten zuiden van het terugtrekkende ijs waren blijven hangen was hier een begin gemaakt met het verbouwen van gewassen die rijk waren aan voedingsstoffen (gerst voor koolhydraten, erwten voor eiwitten) en vezels (vlas) en het houden van dieren. Het domesticeren van vee leverde zuivel, trekkracht, mest en transport op. Vooral dat laatste droeg sterk bij aan de verspreiding van (de kennis over) domesticatie in nabije gebieden. De gedomesticeerde dieren waren helaas ook reservoirs van allerlei ziektekiemen die samen met volksziekten (als gevolg van toenemende populatiedichtheden) de mondiale mens in de loop van de geschiedenis hebben geteisterd.*
De zogenaamde landbouwrevolutie duurde overigens vele duizenden jaren en was het uiteindelijke resultaat van een voortdurende wisselwerking tussen het nomadische bestaan van jagen en voedsel verzamelen, van handelsbetrekkingen en van vestiging - en zelfs verstedelijking van enige duur - op tal van plaatsen in Eurazië (en Amerika).* Van een langdurige dominantie van nederzettingen kon pas sprake zijn nadat er voldoende tijd verstreken was om de juiste genetische verandering in gewas en vee tot stand te brengen om van domesticatie te kunnen spreken. De concentratie ervan in Mesopotamië was waarschijnlijk eerder het gevolg van klimaat en geografie dan van menselijk vernuft.
Vanuit de Vruchtbare Sikkel kon men in westelijke richting naar de Middellandse Zee en Europa trekken of in oostelijke richting naar China. De Middellandse Zee lag dichterbij en de vruchtbare kuststreken waren aantrekkelijker dan de bergen in het oosten. Dat die bergen geen belemmering vormden blijkt uit aanwijzingen dat mensen zich ca. 10 000 jaar geleden in China vestigden om landbouw te bedrijven. Dan mag je verwachten dat velen ook in westelijke en noordwestelijke richting trokken.
Stammen en volkeren die in de betrekkelijke nabijheid van Mesopotamië bleven zouden na verloop van tijd opgaan in verschillende rijken, zoals dat van de Elamieten en Sumeriërs enkele millennia voor onze jaartelling en voorlopers waren van de Assiriërs en Achaemeniden (oud-Perzen).
De naam Homo domitor is overdrachtelijk bedoeld. De suggestie dat het om een biologische subgroep gaat van Homo sapiens is onjuist. Binnen elke soort bestaat genetische variatie, dat is één van de fundamenten van de moderne synthese. Dat morfologische kenmerken correleren met geografische regio's is duidelijk. Dat karaktereigenschappen een genetische component hebben is aannemelijk. Dat karakter en uiterlijk gekoppeld zijn is een onuitroeibaar overblijfsel van de frenologie (schedelmeting), een relict uit de pseudowetenschap.
De wereldwijde variatie in karaktereigenschappen leidt tot individueel gedrag dat bepaald wordt door een combinatie van tal van sociaaleconomische en sociaal-culturele factoren (bv. geloof, wetgeving, ideologie, enz.). Dit resulteert in een heterogene verdeling van de wereldpopulatie in twee fundamenteel verschillende bevolkingsgroepen:1) mensen die open staan voor andere ideeën, de vernieuwers en 2) mensen die alles bij het oude willen houden, de behoudenden. Welke van de twee groepen op zeker moment de overhand heeft, is bepalend voor allerlei ontwikkelingen in de samenleving, zowel politiek als technologisch.
Meer dan 40 000 jaar geleden - lang voordat de laatste ijstijd ten einde was - zwierven er al groepen mensachtigen door Eurazië (en verder weg). Deze jager/verzamelaars leidden soms een sedentair bestaan: ze bewoonden grotten waar ze rotsschilderingen en gereedschappen maakten. Vondsten bevestigen dat ruimschoots voor het begin van de eerste eenvoudige uitingen van domesticatie in Mesopotamië het Europese continent al bewoond werd door hominiden die als voorlopers van de moderne mens beschouwd kunnen worden.* Het is goed denkbaar dat de Vruchtbare Sikkel niet alleen gekoloniseerd werd vanuit Afrika maar dat deze toen nog bosrijke omgeving ook mensachtigen uit het met ijs bedekte Eurazië aantrok.
Het kappen van bomen ten behoeve van landbouwgrond en energievoorziening heeft in de loop van de tijd tot erosie geleid. Samen met de klimaatverandering door smeltend landijs raakte de eens zo vruchtbare omgeving zodanig verschraald dat velen in de richting van de Middellandse Zee trokken en zich mengden met de daar al aanwezige mensachtigen.
Sociaalculturele verschillen tussen de bevolkingsgroepen waren sterk gecorreleerd aan de geografische verschillen tussen hun woonplaatsen en de soorten planten en dieren die daar voorkwamen (voedingsgewassen, huisdieren, ziekteverwekkers). Of men overging op een sedentaire levenswijze of bleef rondzwerven, hing af van geografische en klimatologische omstandigheden. Aanwijzingen die duiden op bodembewerking en langdurige vestiging zijn tussen de elfduizend en vijfduizend jaar oud. De snelheid van de bevolkingsaanwas werd sterk beïnvloed door de uitgestrektheid en vruchtbaarheid van het land en door de strijd die werd geleverd om zich daar te kunnen handhaven. Het lijdt geen twijfel dat velen werden verdreven omdat anderen het gebied opeisten om zich er te vestigden. Dat laatste was vanuit economisch oogpunt niet per sé voordeliger maar het bood wel meer mogelijkheden op het gebied van veiligheid en beschutting.
De voordelen van een thuisbasis hadden een onderwerpende invloed op andere mensen in de regio die spoedig werden overvleugeld door de dominante kolonisten. Nomadische groepen sloten zich vrijwillig aan of werden overmeesterd. Binnen de thuisbasis ontwikkelden zich machtsstructuren, culminerend in een despoot die aanbeden werd als een god. Binnen deze theocratische samenlevingen, die overal ontstonden, waren allen onderworpen aan en eigendom van de hoogste leider.
De dominante mens, de mens die uiteindelijk alle andere mensen in de wereld zou onderwerpen, Homo domitor, ontstond op het continent dat men later de naam Europa zou geven. Historici die hebben geprobeerd dat te verklaren, dreigen gemakkelijk correlaties met causaliteit te verwarren. Te meer daar gebeurtenissen in het verleden nu eenmaal niet experimenteel toetsbaar zijn. Maar veel duidt erop dat de bevolking van Europa een voorsprong heeft gehad om zich in biologisch en cultureel opzicht sneller te ontwikkelen dan elders.*
Via de Vruchtbare Sikkel waren er vanaf 10 000 jaar geleden handelsroutes langs een gelijkmatige breedtegraad tussen het Chinese rijk in het oosten en het Middellandse Zee gebied in het westen. Migraties naar de uitgestrekte landschappen in het oosten leidden uiteindelijk tot het Confuciaanse Chinese Rijk. Het latere christendom zou zich verspreiden vanuit het Oost Romeinse Rijk naar West Europa terwijl de nakomelingen van de Perzen zich uiteindelijke onderwierpen aan de tamelijk vredelievende saamhorigheid van de Islam. Vredelievend in vergelijking met het meedogenloze christendom dat onder het devies "wie niet horen wil moet voelen" verkoos om andersdenkenden uit te roeien in plaats van ze slaaf te maken (tenzij dat laatste juist het doel was, met het oog op geldelijk gewin). [Hoe anders had de geschiedenis eruit kunnen zien. Volgens Yuval Harari (Sapiens) bestaat er geen oorzakelijke verklaring voor de dominante invloed van het christendom in West Europa en kan deze als een toevallige samenloop van omstandigheden worden beschouwd.]
Naarmate de bosrijke omgeving verschraalde door overmatige houtkap ten behoeve van landbouwgrond en energievoorziening trokken velen vanuit Mesopotamië naar het nabije Middellandse Zee gebied in het Westen. Scheepvaart bleek daarbij een culturele factor zonder weerga. Mensen die zich rond de Middellandse Zee hadden gevestigd bewogen zich 10 000 jaar geleden al in bootjes voort over het water. De kustlijn langs de middellandse Zee is ongeveer 6x langer dan die van China (een van de andere domesticatie-centra in Eurazië; voor heel Europa is de kustlijn zelfs 11x langer). Aanwijzingen van prehistorische scheepvaart zijn allemaal afkomstig uit het Middellandse Zee gebied.
De scheepvaart droeg enorm bij aan het handelsverkeer en de uitwisseling van kennis. Maar ook aan de verspreiding van lokale conflicten en ziekteverwekkers. Het stimuleerde de ontwikkeling van oorlogsindustrie en selecteerde mensen op immuniteit. Dat zou bij de latere kolonisering van de rest van de wereld de Europeanen opnieuw een flinke voorsprong verschaffen.
Ook de Chinese vloot was indrukwekkend en onderhield belangrijke handelsroutes langs de gehele Aziatische kust tot in de Rode Zee (zijderoute over zee). De kosten waren echter aanzienlijk en de opbrengsten onvoldoende interessant om financieel te kunnen worden onderhouden door het keizerrijk, dat zich op het vaste land voortdurend moest verdedigen tegen nomadische invallen en het consolideren van de centrale macht. Daarom bleven nieuwe investeringen uit en werd het onderhoud van de vloot verwaarloost zodat er tegen de tijd dat de Europeanen in de Indische Oceaan verschenen er van de Chinese vloot weinig meer over was (en van de zachtaardige Arabieren viel niets te duchten).
Een gevolg van de scheepvaart was de technologische spin-off op het gebied van (wind)aandrijving, voedselconservering en navigatie. Eeuwen vóór onze jaartelling werd al gebruik gemaakt van tandwielconstructies voor ingewikkelde astronomische berekeningen ten behoeve van de plaatsbepaling aan de hand van de positie van hemellichamen. De (houten) tandwielen, afgeleid van het pottenbakkerswiel uit Mesopotamië, werden in die tijd ook gebruikt voor molens en pompen en (duizend jaar later) voor uurwerkconstructies.*
Naast hout als brandstof werd in na het terugtrekken van het landijs gebruik gemaakt van dood materiaal dat tevoorschijn kwam en na drogen gemakkelijk ontbrandde (veenbranden; bruinkool). Na dagbouw raakt men geleidelijk dieper in de grond en werd echte mijnbouw ontwikkeld. In zuidelijker regio's was er al een soort mijnbouw ontstaan voor de winning van ertsen en vuursteen. Teer als brandstof werd aan het oppervlak gewonnen maar liever gebruikt voor het afdichten en waterdicht maken van daken en scheepswanden.
De bevolking van Europa werd allengs sterker door selectie en door vermenging met andere populaties na langdurige periodes van isolatie. Dat gebeurde bijvoorbeeld na de grote volksverhuizingen in het eerste millennium. Selectie van de sterkste individuen vond plaats door voedselschaarste, oorlog en ziekte. Zwangere vrouwen kwamen om van de honger (die moesten tenslotte voor twee eten) en mannen verloren het leven in de strijd met andere mannen. Babysterfte en ziekte kwam onder beide seksen in gelijke mate voor. Europeanen werden aanvankelijk vooral getroffen door pokken en dysenterie, later in hoge mate door de pest. Van de (levend) geboren kinderen werd hooguit een kwart volwassen en in staat zichzelf voort te planten.*
Wereldwijd was waterkracht de belangrijkste energiebron. Bewerken van het land was voor de meeste mensen het voornaamste middel van bestaan. De agrarische nijverheid voorzag iedereen van voedsel en kleding en leverde handelswaar die kon worden uitgewisseld. De economische aantrekkingskracht en psychologische vrijheidsdrang van de internationale handel prikkelde menig kustbewoner om het ruime sop te kiezen. Een ontwikkeling die in China geheel achterwege bleef, niet in de laatste plaats doordat de meeste mensen meer landinwaarts woonden.
De winning van steenkool vond zowel in Azië als Europa plaats. Steenkool lag in Engeland relatief dicht onder het oppervlak maar de waterstand in de mijnen was hoog. Dat probleem kon alleen afdoende worden bestreden met behulp van pompen. China had ook wel steenkool maar dat was veel moeilijker te winnen. De delfstof was dieper gelegen, de mijnen lagen verder van de belangrijke industriële centra (ijzersmelterijen) en het probleem was niet water maar gevaarlijke, ontplofbare gassen waar een veel verder ontwikkelde techniek voor nodig was. Dit geologisch verschil zou een belangrijke aanleiding zijn voor de zogenaamde Great Divergence, die zou leiden tot de dominantie van het Westen.*
Ten noorden van de Middellandse Zee werden feodale despoten van hun goddelijkheid ontdaan en ontstond er een scheiding tussen kerk (God) en staat (despoot). Deze gebeurtenis aan het begin van het 2e millennium staat bekend als het Concordaat van Worms (1122). Het was wellicht een noodzakelijke culturele opmaat tot de vorming van Homo domitor. De Joods-Christelijke traditie had in het eerste millennium al bij brede lagen van de bevolking geleid tot het besef en de aanvaarding van persoonlijk eigendom, hetgeen gepaard ging met de ontwikkeling van een burgerlijk bestuur in de vorm van ‘gemeenten’ en de kiem van een ‘onafhankelijke’ rechtspraak, maar de kerk als instituut hield angstvallig een dikke vinger in de pap.*
Wat in het 1e millennium begonnen was als de grootste revolutie sinds de ‘ontdekking’ van de landbouw, namelijk de uitwisseling van kennis via het internationnale handelsverkeer werd in het 2e millennium uitgebreid met de boekdrukkunst (15e eeuw). Ondanks de dominante rol die het kerkelijk gezag behield op spiritueel gebied, lieten in toenemende mate tegendraadse, onafhankelijke geesten van zich horen. Het waren kerkelijke rebellen die zich van dat gezag weinig aantrokken.*
De overwegend agrarische bevolking was weliswaar arm maar kon in vrijheid handelen en ze bestond over het algemeen niet – zoals vaak onterecht gedacht wordt – uit geknechte slachtoffers van een feodaal systeem. De persoonlijke inbreng van ‘gewone mensen’ werd een factor van betekenis in een samenleving met een meer gelaagde bestuursvorm, waardoor deze een steeds complexere structuur kreeg. Veel ingewikkelder dan de simpele top-bottom bestuursvorm die werd toegepast in streken waar nog altijd de gehele bevolking het onderworpen eigendom was van de hoogste leider. Bovendien was het feodalisme erfelijk bepaald waardoor deze situatie generaties lang kon standhouden.
Op de lagere bestuurs- en organisatieniveaus zoals die in Europa ontstonden, kon iedereen met voldoende capaciteiten en ambitie een leidende positie veroveren. Daardoor werden die gemeenschappen steeds emergenter.*
Veel omvangrijker en ingrijpender dan met karavanen van trek- en lastdieren over land mogelijk was geweest, werd de wereld ontsloten met steeds snellere en grotere zeeschepen die voortbewogen op de wind en vele tonnen lading konden dragen. Na de Middellandse Zee was de Atlantische Oceaan aan de beurt. Gesteund door vorst en vaderland werd steeds vaker en verder koers gezet naar zuidelijke streken in Afrika, de Canarische Eilanden en verder westwaarts naar Amerika.
Dat de ontwikkelingen in Europa voortgingen en in China stagneerden kwam doordat in de 14e eeuw het Confuciaanse eenheidsideaal (raszuiverheid) belette dat het samengebalde Chinese Keizerrijk begon uit te waaieren over alle landen rond de Indische Oceaan. Na een era van culturele bloei trok de Ming-dynastie zich terug in een xenofobisch isolement. De indrukwekkende zeemacht werd aan de ketting gelegd om weg te rotten in verlate havens. Waarom zeevarende rijken als China minder succesvol waren dan de Europeanen wordt wel geweten aan de zelfingenomenheid van de heersende elite en hun gebrek aan belangstelling voor de rest van de wereld. Dankzij de goudzucht en zendingsdrang van de gezagsgetrouwe katholieken en de arbeidzaamheid en het tijdsbesef van de schraperige calvinisten, penetreerden Europese handelaren menig wereldrijk om het leeg te zuigen en te infuseren met de christelijke moraal.
Daarin zijn ze redelijk geslaagd, vooral toen vanuit het protestantse noorden van Europa de eerste technologische revolutie haar invloed deed gelden.* Vandaag de dag is er geen volk op aarde dat zich aan die dominantie kan onttrekken, al was het maar om als ‘educatief' amusement te fungeren, in musea of op tv. Terecht gaat dat gepaard met het verwijt dat de christelijke kolonisten het zo nauw niet namen met de christelijke moraal. Het koloniale verleden van de westerse mogendheden wordt steeds scherper veroordeeld, vanwege onderdrukking, uitbuiting, slavernij en genocide.
Het mag duidelijk zijn dat de voornaamste drijfveer van de zeevarende Europeanen op het materiele vlak lag. Rijkdom, daar ging het om. Dat doet niets af aan hun oprechte overtuiging dat de goddeloze inboorlingen nooit naar de hemel zouden gaan, tenzij ze zich bekeerden. Het is bijna aandoenlijk hoe dit naïeve superioriteitsgevoel geleid heeft tot het hand in hand gaan van zendingsdrang en koopmansgeest. Het materiële werd gekoppeld aan het spirituele om zo het leegroven en uitbuiten moreel aanvaardbaar te maken voor het thuisfront.
De katholieke kolonisten hechtten wat meer waarde aan het spirituele, voor de calvinisten lag de nadruk op de handel, maar alle Christenen geloofden in de morele plicht van de Grote Zendingsopdracht. Natuurlijk waren er ook Christenen die geloofden in een tolerante God. Die vraagtekens plaatsten bij die mondiale expansiedrang (voor zover ze daarvan kennis hadden) en die in eigen land de kommer en kwel van onmondige bedienden onder het juk van een steeds rijker wordende koopmansadel betreurden. Maar ook zij geloofden in het motto: de mens wikt, God beschikt.
Het katholicisme werd buiten Europa vooral uitgedragen door de Portugezen. Met de vernietigende aardbeving van Lissabon in 1755 kwam daaraan abrupt een einde. Voor protestante landen als Nederland en Engeland werd de zending weliswaar opgedragen door de overheid (niet door de Paus) maar de wereldlijke leiders waren natuurlijk meer geïnteresseerd in economisch voordeel dan in het redden van zieltjes. Het scheepspersoneel, van ketelbink tot adelborst, voer wel bij de kapitale opbrengsten van de buit en neigden waarschijnlijk meer naar ‘ieder voor zich en God voor ons allen’ dan dat ze de behoefte voelden om hun persoonlijke God op te dringen aan de inwoners van hun koloniale bestemmingen. Elkaar probeerden de Hollanders en de Engelsen zoveel mogelijk te dwarsbomen, waardoor uiteindelijk alleen de laatsten overbleven. Hun bemoeienissen in Noord Amerika leidde misschien wel tot de belangrijkste voedingsbodem van het liberale denken dat de rest van de wereld op de knieën dwong.
Om de dagelijkse honger naar begrip en vertrouwen te stillen werden overal ter wereld verhalen voor het slapengaan verzonnen over bovenaardse machten. Soms waren het verhalen over de geesten van gestorven ouders om de gang van zaken te bewaken. Of anders ook wel over goddelijke poppenspelers die de touwtjes van het lot bewogen. Men kon daarmee concrete voorvallen naar tevredenheid verklaren.
De monotheïstische interpretatie met één alomaanwezige God richtte bovendien haar vensters op de abstractere wereld van het 'zijnde', het 'ware' en het 'mooie'. Het joods-christelijke evangelie werd vanuit het oostelijk deel van het Romeinse Rijk over Europa verspreid maar niet over Azië, waar het Boeddhisme stand hield. Na enkele eeuwen was het christendom voornamelijk een godsdienst van de niet-joden geworden. Daarmee was het onofficiële middelpunt van Kerk van Jeruzalem naar Rome verschoven.
Vrijwel iedereen uit alle lagen van de bevolking was doordrenkt met de gedachte aan een christelijke god die alomtegenwoordig zin gaf aan goed en kwaad, mooi en lelijk, waarheid en bedrog. Het genereerde een morele plicht om in elke activiteit de aanwezigheid van deze god te zoeken en vinden.
Dat zoeken bracht sommigen ertoe hun intellectuele en artistieke talenten tot het uiterste te benutten en de openbaring te vinden in het doorgronden van de natuur zelf. De kallabistische alchemie lag ten grondslag aan de technologische bedenksels van Homo domitor .
Gedurende het eerste millennium vond er een culturele kruisbestuiving plaats tussen de verschillende rijken in Azië, Europa en Noord Afrika, waardoor opvattingen en uitvindingen uit hun betrekkelijke isolement werden getild om elders te worden ingebed. Byzantijnse geleerden maakten via de Perzen kennis met wiskundige begrippen als het getal 0 en p. Euraziatische steppenomaden introduceerden de beheersing van het paardrijden. Romeinen en Christenen leerden van de Ottomanen nieuwe middelen kennen om ziektes te genezen en genot te ervaren. Kruidenmengsels ten behoeve van vuurwapens bereikten Europa vanuit het Oosten. Door gedwongen arbeid bij Romeinen en Arabieren werd de slavenhandel in toenemende mate getolereerd (al vonden sommige Christenen het ongepast om die zielige schepselen voor hun karretje te spannen, al was dat tot ver in de 19e eeuw wettelijk toegestaan).
De eeuwenlange handelsbetrekkingen rondom de Middellandse Zee hebben beslist bijgedragen aan het uitwisselen van kennis en ideeën. Feniciërs en Corinthiërs maakten al vóór onze jaartelling gebruik van ingewikkelde instrumenten om hun positie op zee te bepalen aan de hand van hemellichamen.* Hun schepen werden voortgedreven met behulp van roeikracht en vierkante razeilen. Later werden ze verdrongen door de numerieke overmacht en agressie van de Romeinse galeien. Navigatiemiddelen als het astrolabium en het kompas werden vanuit de Arabische wereld verspreid en waren aan het begin van het tweede millennium de voornaamste instrumenten voor een redelijke plaatsbepaling. Zowel de Moren als de Italiaanse maritieme republieken maakten er gebruik van.* Dwarse tuigages werden vervangen door langsgetuigde latijnzeilen* om scherper voor de wind te kunnen varen. Uiteindelijk waren Christelijke kruisvaarders in het voordeel omdat die ook nog gebruik maakten van nocturlabia waarmee ze ’s nachts konden navigeren.*
Met de combinatie van steeds betere navigatie instrumenten, meer geavanceerde kaartprojecties* en schepen voorzien van een wandrust*, werden in een betrekkelijk kort tijdsbestek halverwege het tweede millennium alle wereldzeeën van onze aardbol doorkruist. Om Aziatische markten te bereiken werd de Atlantsche Oceaan verkend. In zuidelijke richting werd Afrika omzeild, in westelijke richting werd Amerika bereikt, en gekoloniseerd.
Vertwijfelde papen, die God niet en roecken, maer ghemac en alle wellusticheit soecken©
Halverwege het 2e millennium vond er een verschuiving plaats in het wetenschappelijk denken over de wereld om ons heen. De van oudsher veronderstelde door God(en) geschapen natuur was een perfecte bron waarin het antwoord op alle vragen over de mysteriën van het bestaan lagen besloten. Onderzoek van die natuur was gericht op het vinden van de onderlinge samenhang der dingen. In Azië gebeurde dat vooral door zorgvuldige waarneming (empirisch) en in de landen rond de Middellandse Zee door middel van abstractie (rationalistisch).
Het Griekse, Syrische en Perzische gedachtengoed kwam via directe en indirecte vertalingen in het Latijn terecht bij Europese geleerden (en kunstenaars) die het klassieke erfgoed gretig tot zich namen. Waarmee in de 14e eeuw de Renaissance werd ingeluid.
De oorspronkelijke ideeën waren door gedachtenexperimenten en abstracties tot stand gekomen. Puur denkwerk, het ging erom de wereld inzichtelijk te maken. In hun streven de natuur niet alleen te begrijpen maar deze ook te beheersen begonnen de geleerden echter in de 16e en 17e eeuw steeds meer waardering te krijgen voor handwerk. Om duidelijk te krijgen hoe men over de natuur zou kunnen heersen werd het experiment ingevoerd. De samenwerking tussen geleerden en handwerkers ten bate van de experimentele methode leidde tot een wisselwerking tussen de theoretische wetenschap en de techniek. Uiteindelijk had die samenwerking de industriële revolutie in de 18e en 19e eeuw tot gevolg.
Waarom de wetenschappelijke revolutie in Europa plaatsvond en niet ook elders is onderwerp van menige speculatie. Waarschijnlijk leidde oorlogsgeweld en machtswisseling in autocratisch China tot een zodanig isolement dat ideeën van elders geen kans meer kregen om het correlatief denken om te buigen naar een andersoortige logica. Ook het Perzische rijk had veel te duchten van binnenvallende nomaden terwijl het natuurfilosofisch denken vooral gericht was op astrologische harmonie en het welbevinden van de vorst. In beide culturen bestond veel empirische kennis maar onvoldoende abstractie.
Als een toekomstig historicus, pak hem beet 14 miljard jaar na de oerknal, terugkijkt op het ontstaan van de huidige wetenschappelijke methode, die zo cruciaal is geweest voor de allesoverheersende rol van het menselijk intellect, dan zou de experimentele methode tot emergent verschijnsel bij uitstek worden uitgeroepen. De complexe wisselwerking van talloze uiteenlopende oorzakelijke factoren (sociale, economische, religieuze) zou in het niet vallen bij het overrompelende opdoemen van Homo domitor die de natuur niet alleen steeds beter begrijpt maar deze in toenemende mate naar zijn hand kan zetten.
Wat beslist van invloed is geweest op de ontwikkeling van Homo domitor in West Europa was de evolutie van de wiskunde - zoals de mathematica door Stevin in de 17e eeuw werd omgedoopt - als theoretische basis voor de kwalitatieve verbetering van technologische toepassingen. Aan het automatiseren van handelingen ligt altijd een draaibeweging ten grondslag. Om die beweging te optimaliseren is kennis van de calculus – wat we tegenwoordig differentiëren en integreren noemen – noodzakelijk.
De calculus, of infinitesemaalsrekening, werd eind 17e eeuw ontwikkeld in een verlangen om het goddelijke in de natuur, de oneindigheid, kwantificeerbaar te kunnen maken. Geleerden met diplomatieke connecties die zich met de calculus bezighielden waren Newton in Londen, Huygens in Den Haag en Parijs en Leibnitz in Hannover.
Het cartesiaans gedachtengoed in de wetenschappen dat Descartes in de 17e eeuw introduceerde, benadrukte de logische redenatie (als dit, dan dat) en dat alles een oorzaak heeft (niets brengt niets voort). De herleving van het klassieke rationalisme (renaissance) verdrong onder intelligente denkers de Bijbelse profetieën (kabbalah) en het intuïtieve empirisme (alchemie). Maar de geestelijkheid (katholiek én protestant) was machtig en velen volhardden in hun beroep op de Heilige Schrift.
De gangbare opvatting in de christelijke wereld van die tijd – elke bewoner van West Europa was diep doordrongen van het bestaan van de christelijke God – was die van de alom aanwezige en allesomvattende God (dus ook vol tegenstellingen) die, zowel oneindig groot als oneindig klein, de oorzaak van alles was. En men beschouwde het als plicht en eerbetoon aan God om de goddelijke kern in alle dingen in de natuur zo dicht mogelijk te naderen. Wiskundigen probeerden daartoe het oneindigheidsprincipe hanteerbaar te maken. Ter illustratie, hoe reken je uit wat de som is van steeds kleiner wordende oppervlaktes (bv. 1 + ¾ + ½ + ¼ + enz.), tot in het oneindige?
De interne tegenstrijdigheden van de allesomvattende god werden al in de 15e eeuw verwoord, o.a. door theoloog Nicolaas van Cusa, en bleven in de eeuwen daarna een erkend dogma van de natuurlijke openbaring. Zowel in het ondermaanse als tussen de sterren. Na het schoppen van Copernicus en Galilei tegen de pauselijke schenen, stelde de door hemzelf ontwikkelde calculus Isaac Newton in staat om de omloop van hemellichamen te berekenen en daarmee de universele zwaartekracht van zowel het grote (hemelse objecten) als het kleine (vallend fruit) af te leiden. Leibnitz introduceerde zijn moneren en daarmee een soort oorzakelijkheidsbeginsel voor God. Volgens Huygens werd het universum geregeerd door de rede. De cartesiaanse gedachtegang won in de wiskunde en natuurwetenschappen steeds meer terrein. God mocht dan de ultieme oorzaak zijn, de menselijke rede had de wiskunde ontwikkeld om de geheimen van de natuur tipje voor tipje te ontsluieren.
De ironie wil dat het strenge geloof de ontwikkeling van de wiskunde juist de hand had gewerkt waarna door de toepassing ervan de christelijke god steeds verder naar de zijlijn werd geschoven. Zonder de bewegingswetten van Newton en de golffuncties van Huygens zou er niet alleen geen industriële revolutie hebben plaatsgevonden, de hele 19e eeuwse technologie zou zijn blijven steken in de primitieve batterijen van Volta en alchemie van Daguerre. De samenleving zou gedecimeerd zijn door pandemieën zonder dat men ooit het hoofd had hoeven bieden aan milieuproblematiek en klimaatcrisis.
Na de waarnemingen van zonnevlekken (Galilei) en haarvaatjes (Malpighi) werd het vuur der vertwijfeling verder aangewakkerd door het corpusculaire wereldbeeld van Descartes en de logische redeneringen van Spinoza. De wetenschappelijke revolutie veroorzaakte een ingrijpende scheiding tussen verstandelijk denken (rationalisme) en gevoelsmatig geloof (kerkelijke dogma's). Onderzoek van de natuur werd wel gelegitimeerd om te getuigen van de grootsheid van Gods schepping. Maar de opmars van Homo domitor leek onstuitbaar. Soms kon ontzag voor het laatste oordeel, dat met de paplepel was ingegeven, verlichte geesten bij het naderende einde nog wel veranderen in godsdienstwaanzinnigen. Gelukkig bleef dit de meesten bespaard al raakten velen onder invloed van valse profeten.
De revolutie schijnt anno 20.. nog niet te zijn uitgewoed.*
Halverwege het 2e millennium brak in Europa een brede individualisering door op zowel het religieuse (reformatie) als intellectuele (renaissance) vlak. Kunstenaars en natuurvorsers probeerden God te ontdekken in de gedichten en filosofieën uit de oudheid. Daarbij stuitten sommige onderzoekers op Herons Pneumatica over luchtdruk en stoomkracht*. Dat was een welkome inspiratiebron voor de ontwikkeling van de vacuümpomp om de Engelse mijnen te draineren.
Anderen richtten zich op de economische voordelen van mechanisering in de textielindustrie. Vooral het spinnen van draden vormde een ernstige bottleneck in het produktieproces. Met opeenvolgende innovatieve spin- en weeftoestellen werd de fabricage van katoenen stoffen versneld, vooral toen deze ook door waterkracht kon worden aangedreven.
De industriële revolutie was een typisch voorbeeld van emergentie. Nadat uit de vacuümpomp de stoommachine en stoomturbine werden ontwikkeld, was het hek van de dam. Door het succes van de mechanisering en de toenemende vraag naar steenkool ontstond een zichzelf versterkend proces. Stoommachines op railsen uit de mijnen transporteerden kolen over steeds grotere trajecten waardoor er behoefte aan signalering kwam. Daarin kon worden voorzien door de telegrafie.*
Na de elektrische telegraaf werd de christelijke god verder teruggedrongen door de elektromagnetische aandrijving die naast stoomandrijving tegen het einde van het 2e millennium Homo domitor stevig in het zadel hield.
Het is een misverstand dat mensen vroeger geloofden in een platte aarde. Dat fabeltje is in de eerste helft van de 19e eeuw in het leven geroepen door Washington Irving met zijn populaire verhandeling over de ontdekking van Amerika: A History of the Life and Voyages of Christopher Columbus. Feitelijk was men in de oudheid al bekend met een gekromd aardoppervlak, terwijl sommigen zelfs een complete bolvorm veronderstelden.*
Wereldkaarten die gemaakt werden aan het begin van onze jaartelling gingen uit van een gekromd aardoppervlak. De kaarten van Claudius Ptolemaeus uit de 2e eeuw geven een redelijk nauwkeurige weergave van grote delen van Europa, Afrika en Azië rond de kreeftkeerkring. Verder naar het noorden en zuiden wijken zijn kaarten steeds meer af van de moderne exemplaren. De plattegronden zijn overspannen met een netwerk van meridianen en paralellen waaruit de projectie van een gekromd naar een plat vlak kan worden afgeleid. Ptolemaeus beschrijft in de Geographia welk wiskundig model hij daarbij hanteerde. Hij paste een coördinatensysteem toe van 0o bij de evenaar naar 90o bij de noordpool en zijn 0-meridiaan loopt door de Canarische eilanden (het meest westelijke deel van de bekende wereld in zijn tijd) met ertegenover de 180o-meridiaan aan de uiterste rand van het Chinese rijk, zonder dat hij daar een duidelijke kustlijn aangaf. Waarschijnlijk waren zijn kaarten gebaseerd op een samenstelling van gegevens van uiteenlopende herkomst, waaronder reisverslagen vol misvattingen en overgetekende oude kaarten, inclusief hun fouten.
Globaal mag de kaart herkenbare contouren van de destijds bekende wereld laten zien, toch is er sprake van een aanzienlijke vertekening. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat voor een nauwkeurige weergave van de verschillende coördinaten een perfect werkend uurwerk nodig is (een fout van een paar minuten in oost-west richting betekende een fout van tientallen kilometers). Bovendien was men afhankelijk van het weer om zich deugdelijk op de zon en sterren te kunnen oriënteren en mocht je de tel niet kwijtraken bij het aantal afgelegde passen.*
Toch blijken de latere portolaankaarten dermate nauwkeurig te zijn dat het waarschijnlijk is dat ze op de oorspronkelijke Byzantijnse kaarten en projectiemodellen van Ptolemeaus zijn gebaseerd.*
De Generael heeft de Sloep aen landt gesonden, om te sien of sy met vrientschap konden handelen; daer toe gebruyckende een Man, genaemt Jan Claessz. die verwesen was aen een vreemt Landt geset te worden. Dese ging alleen op’t Eylandt met eenige schenckagien van Messen, Yser, ende Paternosters, welcke de Inwoonders seer vriendelijck ontfingen, maer wesen dat het nu te laet was, ende dat hy op morghen soude weder komen. Sy vermoeden dat hier wel Dictualie soude te bekomen zijn, want sagender veel Schapen ende ander Vee gaen weyden, ende ’t was een schoon ende wel ghebauwt Landt.©
Exploratiegedrag is een duur woord voor alle activiteiten van mens en dier die verbetering van het eigen welzijn beogen. Zelfzuchtige behoeftebevrediging, dus. Bij de meeste dieren blijven de inspanningen beperkt tot het zoeken naar eten, beschutting en een partner om mee te paren. Als aan deze wensen voldaan is, verlangen mensen ook nog wel naar aanzien en zelfverwerkelijking, maar de aandrang blijft zelfzuchtig, op het eigen ‘ik’ gericht.*
Eerder een genoegen dan een behoefte (voor wie de smaak te pakken heeft een verslavende drug) is de trots om bij een groep te horen, om deel te zijn van een natie: de nationale trots. Gemeenschappen die persoonlijke initiatieven aanmoedigen, kweken saamhorigheid en collectieve synergie: de geboorte van de emergente samenleving, een maatschappij waarin het materiële en het spirituele elkaar versterken.*
Nationalisme staat in een kwade reuk (vgl. separatisme en patriotisme) vanwege de vaak superieure afkeer van het vreemde. Toch is die angst voor de ander een noodzakelijke voorwaarde om de identiteit van de eigen plek te bevorderen en benadrukken. Het lijkt wel of nationalisme een stimulans is voor progressie. Wie wordt verzwolgen door schuldgevoel en zelfverwijt komt geen stap verder. Pas als de angst omhelst wordt, emergeert een samenleving waarop je trots mag zijn. We hebben nog een lange weg te gaan maar dat is nooit anders geweest.
Tegenstellingen in Europa binnen het versnipperde maar nog alom aanwezige feodale stelsel stimuleerden de ontwikkeling van het bankwezen en de kapitaalmobiliteit ten behoeve van de vooruitgang (vernieuwingen). Waarschijnlijk was dit verweven met de moderniseringen binnen landbouw, verkeer en nijverheid. Vooral met de Europese plundering en uitbuiting van overzeese gebieden werden enorme rijkdommen gegenereerd (slavenhandel en slavernij). Investeringen in innovatieve technologieën leidden al spoedig tot industriële beleggingen en binnen de kortste keren verliepen de ontwikkelingen zo snel dat van een revolutie kon worden gesproken. En niet van één. Het opkomende tij van de industriële technologie spoelde in golven over de wereld. Eerst met ijzer en steenkool, dan met pigment en pillen en kunstmest en bestrijdingsmiddelen, en daarna met transistors en chips en transgene organismen en wat niet al…
Eén van die revoluties, bekend geworden als de Franse, kwam mede voort uit een besef dat elk mens in staat is zelfstandig tot redelijke conclusies te komen (Verlichting). Wat binnen het christendom al eerder het protestantisme had opgeleverd, zorgde nu voor een kritische kijk op het complete geloof in God. Dat leidde in toenemende mate tot atheïsme en in elk geval tot de Verlichte overtuiging van de eigen verantwoordelijkheid. *
Ondertussen correleerde deze ontwikkelingen met een gigantische bevolkingsgroei zodat in het begin van het derde millennium de teller op 7 miljard stond.* De exponentiële groei van de wereldbevolking zou tot een Malthusiaanse catastrofe kunnen leiden, hetgeen Dan Brown gretig annexeerde als plot in zijn bestseller Inferno. Hij hield daarbij geen rekening met het (gelukkige) vermogen van mensen om hun eigen gedrag te sturen.*In de oudheid had de lokale bevolkingsaanwas ongetwijfeld geleid tot schaarste van de eerste levensbehoeften maar, afgezien van de gevolgen van misoogsten en oprukkende woestijnen, zijn er geen aanwijzingen voor migraties als gevolg van voedseltekorten in een minder ver verleden. Overal ter wereld waren kennelijk steeds voldoende gedomesticeerde planten en dieren beschikbaar, al waren dat niet overal dezelfde.* Wel werden er vanaf het tweede millennium nogal wat organismen, al of niet opzettelijk, verspreid. Amerikaanse gewassen als mais en aardappel werden als voedselbron naar Europa gehaald. Paarden werden over de Atlantische Oceaan verscheept om in Amerika de dominantie van de kolonisten te waarborgen. Dat laatste werd bespoedigd door de microben die ze meedroegen en waar ze zelf voldoende afweer tegen hadden. Maar de Amerikaanse inlanders hadden nooit eerder kennis gemaakt met de Europese ziekteverwekkers. Zij stierven bij bosjes aan mazelen, tyfus en tbc. Wel zadelden zij hun overheersers op hun beurt weer op met nare geslachtziekten, waarvan de hypocriete zeevaarders vooral elkaar de schuld gaven. Noord-Afrikaans suikerriet gedijde beter in de Cariben en rubberbomen verhuisden van Amerika naar Azië. Kortom, Homo domitor deed zijn naam eer aan. Alleen het Australische continent bleef aanvankelijk* van vreemde smetten vrij. De Aboriginals deden dan ook niet aan landbouw, ze leefden als jagende nomaden.
De Westerse expansiedrift in de vorm van kolonialisme en interventie in ontwikkelingslanden werd in de vorige eeuw geleidelijk steeds meer gezien als een uiting van de morele invloed van het Darwinisme. Het recht van de sterkste vond men in toenemende mate ethisch verwerpelijk.
De opvatting van Abraham Kuyper, de calvinistische klokkenist der kleine luyden, dat darwinistische evolutie en goddelijke voorzienigheid elkaar uitsluiten, wordt tegenwoordig niet meer gedeeld. Niettemin is de huidige Homo domitor door de bank genomen een zwakkeling. De meesten van ons hebben een gevaarlijke voorliefde voor de middelmaat. Grote delen van het ‘vrije westen’ hebben al twee generaties lang geen andere ontberingen gekend dan de autoloze zondag, (tijdelijke) stroomstoringen en liefdesverdriet. Waarschijnlijk zullen wij wonderwel bestand blijken te zijn tegen schaarste, doodslag en vervuiling. Maar de meesten van ons zullen altijd naar de pijpen blijven dansen van slechts een handjevol soortgenoten. En misschien is dat wel een teken van grote beschaving.
Waar groepen heersen worden andere groepen onderdrukt. Analoog aan zeestromen – hun onderlinge wisselwerking houdt hen in stand en hun invloed op het klimaat is cruciaal* – vormen spirituele stromingen wellicht de ‘motor’ voor het ontstaan van Homo domitor.
Duizenden jaren werd de verspreiding van menselijke nederzettingen vooral gestuurd door natuurlijke factoren, zoals geologische of klimatologische veranderingen en voedselschaarste. Bevolkingstoename in vruchtbare gebieden leidde eeuwenlang tot overmeestering van gemeenschappen en samensmelting onder invloed van fysieke (oorlog) en psychologische (migratie) factoren. De ontstane rijken werden zonder uitzondering despotisch geregeerd.
De traditie van fysieke tirannie veranderde in Europa tijdens het tweede millennium geleidelijk in een meer spirituele overheersing. In het voorzien van de behoefte aan sociale erkenning speelden ruwweg een drietal beproevingen een rol, namelijk het geloof, de inwijding en de logische redenatie.
Allereerst was er de onmiskenbare invloedsfeer van de Bijbel, met name het Oude Testament. Om aan de zucht naar zingeving te voldoen reikte de machtige arm van de Rooms Katholieke Kerk tot in de kleinste hoekjes op aarde. Je zou kunnen zeggen dat de mensen dat aan hun eigen go(e)dgelovigheid hadden te wijten maar de Kerk kende geen enkele terughoudendheid. Dat leidde tot tal van - al dan niet vruchtdragende - zijscheuten aan de Roomse stam, waarvan sommige het zaad van verzet droegen. Daaruit ontwikkelde zich halverwege het millennium het Protestantisme, dat vooral goed bleek te gedijen in de gematigde streken terwijl het Katholicisme in overwegend Mediterrane richting werd teruggedrongen, waar het ooit (in de subtropen) was ontstaan.
Naast hermetische genootschappen wier kennis wortelde in het oude Egypte wemelde het van talloze esoterische groeperingen binnen de Roomse kloostermuren, de centra waar kennis werd bewaard en doorgegeven. Natuurlijk wantrouwde de Kerk die subversievelingen zodat zij een geheim en ondergedoken bestaan leidden. Dit in tegenstelling tot de geleerde alchimisten en astrologen, die zich in dienst stelden van de geneeskunde en oorlogvoering. Hun (vak)kennis amalgameerde met die van de ingewijden in de Pythagorische numerologie en werd aangewend bij uiteenlopende nijverheden (glasblazen, pottenbakken, verven, smeden, e.d.).
De numerologie lag aan de basis van de wiskunde en de ingewijden geloofden in de magische betekenis van getallen die werden beschouwd als versleutelde symbolen van verborgen kennis. Net zoals de ingewijden in de Kabbala geloofden dat de grote waarheid van de wereld geopenbaard kon worden via de geheime betekenis van letters en woorden in oude (heilige) geschriften.
Het Jodendom (en in geringere mate de Islam) verspreidde al tijdens het 1e millennium de boodschap van het Oude Testament (via Talmoed en Koran). Dat had onbedoeld (?) vooral invloed op de verspreiding van de Kabbala onder niet-Joodse intelligentsia. Ingewijden zouden onbegrensde kennis kunnen verwerven en daarmee macht over de wereld krijgen. Wat natuurlijk niet door de katholieke kerk werd toegejuicht. Daarom gaven ingewijden slechts gematigd ruchtbaarheid aan hun kennis en hielden zich over het algemeen gedeisd.
Veel esoterische genootschappen ontwikkelden zich uit zijscheuten aan de Roomse stam waarvan de ingewijden de macht van de Roomse kerk ooit hoopten te overtreffen en dus door diezelfde kerk verboden of zelfs vervolgd werden. Andere werden wellicht doodgezwegen maar door logische redenatie kon uit de kabbalistische, numerologische en alchimistische kennis een soort wetenschappelijke methodologie worden geabstraheerd (bv Jezuïeten).*
Door onder andere de bevolkingstoename raakte in de renaissance genoemde kennis verder verspreid onder de bevolking zodat steeds meer getalenteerde individuen buiten de kloosters hun belezenheid en kundigheid uitdroegen. Vooral op het gebied van gezondheid, omdat dat iedereen aanging. Maar ook op gebieden die te maken hadden met een beter begrip van de werkelijkheid. Die naturalistische kijk op de wereld verdrong weliswaar de esoterie naar de achtergrond maar liet de go(e)dgelovigheid nagenoeg ongemoeid, zodat het zich zonder veel tegenstand van de katholieke kerk uiteindelijk kon ontwikkelen tot moderne wetenschap. Wat daar zeker ook toe bijgedragen heeft is de stroom aan technologische hulpmiddelen die sinds de renaissance op gang kwam en in de 20e eeuw tot een explosieve uitbarsting kwam.
Men heeft herhaaldelijk geprobeerd wetenschap, geloof en politiek te verenigen door ze te rekenen tot verschillende denkcategorieën of gedachteniveaus. Zo zou men op wetenschappelijke gronden de evolutietheorie kunnen aanvaarden en tegelijkertijd – op een ander denkniveau – kunnen geloven in de schepping. De stoffelijke praktijk van de technologie (gebaseerd op de wetenschap) dankt zijn ontwikkeling aan het causaliteitsbeginsel (de logische redenatie over oorzaak en gevolg) en de macht van het ideële geloof is gebaseerd op doelgerichtheid (zin van het bestaan; leven na de dood). Kennelijk is het in onze christelijke samenleving mogelijk dat binnen één individu de pijl van de tijd verschillende richtingen kan hebben.
Aan het begin van de 20e eeuw was de verwachting dat door de technologische ontwikkelingen het secularisme in Europa een grote vlucht zou maken. Dat viel echter tegen. Het Christendom mocht dan misschien aan faam inboeten, de nieuwe ‘atheïsten’ zochten hun religieuze heil bij tal van esoterische genootschappen (van vrijmetselarij tot new age). Veel wetenschappers bleven onverminderd in God geloven terwijl met name in Amerika aan het eind van de 20e eeuw de Bijbelse boodschap leek te zegenvieren ten koste van het ‘verlichte’ denken. Zonder daarbij overigens de technologische vruchten van de natuurwetenschap te versmaden.
Homo domitor heeft een achilleshiel. Overtuigd van het eigen democratische gelijk verandert de superieure dominantie geleidelijk in een soort zelfingenomen vanzelfsprekendheid. Zonder rekening te houden met de samenlevings-dynamiek. Dat is de reden waarom grote rijken altijd na verloop van tijd uiteenvallen en andere de kans schoon zien om de hegemonie over te nemen.
In elke samenleving bestaat een dynamisch evenwicht tussen collectieve saamhorigheid en persoonlijke vrijheid van het individu. Die dynamiek wordt bepaald door demografische factoren, zoals uitgestrektheid, bevolkingsdichtheid en informatie-uitwisseling. Als de balans verschuift naar collectief verandert een samenleving in een autocratie, waarin alleen nog met geweld andersdenkenden worden geweerd. Bij een omslag naar de andere kant valt de samenleving als los zand uiteen. Het keerpunt van een anarchie wijst in ongewisse richting.
De huidige uitgestrektheid van de ‘westerse’ samenleving wordt gecompenseerd door wereldwijde elektronische communicatie, die in sommige (oosterse) regio’s echter gecensureerd of zelfs geblokkeerd wordt. Homo domitor verandert in een slaapwandelaar die op goed geluk zijn weg gaat. Uiteindelijk is hij niets meer dan het emergente produkt van dynamische processen in de samenleving.
Het Westerse denken berustte aan het begin van het 3e millennium op een ernstige paradox: veel inwoners van Europese en Amerikaanse landen zouden er niet raar van opkijken als Google binnenkort een mobiele telefoon op de markt brengt waarmee een rechtstreekse verbinding met God gemaakt kan worden. Op school wordt men vanaf de vroegste instroom in oorzakelijkheid onderwezen maar dat weerhoudt de meesten er niet van om te geloven in de Voorbestemming en de Hemel!
Het is niet zo dat verdere wetenschappelijke ontplooiing en technologische groei niet kunnen samengaan met religie, maar als het spirituele denken een teleologisch (doelgericht) karakter heeft, kunnen wetenschappelijke en technische ontwikkelingen wel daardoor worden afgeremd. Het logische concept van oorzaak en gevolg (causaliteitsbeginsel) sluit veel beter aan bij natuurgodsdiensten zoals Sjamanisme en Voorouderverering. Door machtige wereldreligies als Christendom, Jodendom en Islam hebben ze echter het predicaat primitief opgehangen gekregen.
Desondanks is met name Voorouderverering wijd verspreid over de wereld, o.a. in Azië en Afrika. Het geloof dat men verantwoording moet afleggen aan de (geest van) de voorouders in plaats van aan een 'Heer van de Eindtijd' sluit veel beter aan bij de naturalistische denkwijze dan het evangelie van de monotheïstische godsdiensten dat doen. Waar men het dagelijkse bestaan allereerst opvat als het resultaat van de vorige dag in plaats van een voorbereiding op de laatste dag (dag des oordeels) hebben wetenschappelijke en technologische innovaties de toekomst. Ook met het oog op de economische verschuivingen lijkt het daarom aannemelijk dat Homo domitor in de 22e eeuw een Aziaat zal zijn.
In de 21e eeuw plukken we zowel de zoete als de bittere vruchten van de exponentiële bevolkingsgroei. Was de aanwas sinds de renaissance ogenschijnlijk constant, vanaf het begin van de 20e eeuw nam deze spectaculair toe. Halverwege de vorige eeuw was de wereldbevolking 2x zo groot als aan het begin diezelfde eeuw en momenteel, op nog geen kwart van de 21e eeuw, is het totale aantal mensen ruim 4x zo groot.
De exponentiële bevolkingsgroei wordt door velen beschouwd als de voornaamste oorzaak van alle ellende in de wereld. Niemand zal ontkennen dat de dominante positie die de mens op aarde inneemt in toenemende mate heeft geleid tot ecologische veranderingen. Het is een illusie om te verwachten dat het ecologisch evenwicht kan worden hersteld zonder de oorzaak van de storing weg te nemen. De belasting van de totale biosfeer ten behoeve van de voortdurend uitbreidende menselijke soort is onvermijdelijk en lijkt onstuitbaar. Het zal ten koste gaan van wat er was, zodat de toekomst ten koste gaat van het verleden.
Doordat mensen dichter opeen wonen is wereldwijd de netto empathie toegenomen. Mensen (groepen) die elkaar nooit in levende lijve ontmoeten, hebben nu veel vaker gemeenschappelijke kennissen, waardoor ze minder vreemd zijn voor elkaar en elkaar minder snel vijandig zullen bejegenen. Dat leidt tot wrijvingen maar tegelijkertijd krijgen we veel vaker de kans om samen te werken zodat op termijn coöperatief gedrag toeneemt. Dit alles heeft een positieve invloed op zowel de technologische ontwikkelingen als op de economische groei die op hun beurt zowel elkaar als de samenwerking positief beïnvloeden. Er is dus een soort verstrengelde positieve feedback die verantwoordelijk is voor de spectaculaire toename van informatie-uitwisseling en het vestigen van de macht bij het mondiale marktmechanisme. De toekomstige Homo domitor mag dan van Aziatische origine zijn, hij/zij beheerst de wereld vooral dank zij een zakelijke abstractie.
Ooit was de leeuwentemmer in het circus één van de hoofdattracties. Het vermogen om de koning der dieren op de knieën te dwingen werd alom als een prestatie van formaat beschouwd. Thans staat de mensentemmer voor het voetlicht. Door de eeuwen heen is hij van uiterlijk veranderd van een fysieke overheerser in een commercieel en technofiel genie. Uiteindelijk is Homo domitor elke mens die zijn ego ondergeschikt maakt aan de technologie die hij zelf voortbrengt.
In de prehistorie kreeg Europa al een culturele voorsprong op alle andere gebieden op aarde door de vestiging van culturen langs de Middellandse Zee.
Vanuit de Vruchtbare Sikkel migreerden moderne mensen (met agrarische kennis, geldmiddelen en schrift) door overbevolking en klimaatverandering in alle windrichtingen, maar de kustgebieden in het westen zullen kolonisatie meer hebben gestimuleerd dan de woestijnen in het oosten. De klimatologische en geografische condities waren langs de buitengewoon lange kustlijn gunstig voor de voedselvoorziening en de zee maakte visserij, zoutwinning en scheepvaart mogelijk. Het handelsverkeer zorgde voor de uitwisseling van kennis en goederen. Tegelijktijd schiep de zee voldoende afstand voor onafhankelijke ontwikkelingen zodat door culturele interacties het geheel meer werd dan de som der delen. Er was sprake van een zichzelf versterkende, emergente ontwikkeing.
Landen in Europa, Zuidwest Azië en Noord Afrika (boven de Sahara) werden in het 1e millennium met harde hand geregeerd in naam van God of Allah. Overal sijpelde Joodse wijsheid* doorheen doordat het Jiddische erfgoed diffuus aanwezig was als enige cultuur zonder vaste thuisbasis. Ten tijde van het Romeinse Rijk kwam de mens zelf veel meer centraal te staan en groeide er langzaam maar gestaag een humanistischer samenleving. De implementatie van het christendom had een tegengesteld effect en zorgde voor een hardvochtiger samenleving. De verdere bevolkingstoename hield beide ontwikkelingen in stand.
Voor de ontwikkeling van Homo domitor kunnen we in het 2e millennium diverse zaken onderscheiden die tesamen emergente maatschappelijke omwentelingen tot gevolg hebben:
- Geleidelijk afschaffing theocratie (scheiding kerk en staat 12e eeuw)
- Expansie door zendingsdrang (vanaf 11e -13e eeuw) en zucht naar economisch gewin leidt vanaf 15e eeuw tot kolonisatie van grote delen van de wereld inclusief Amerika
- Collectieve burgerinitiatieven vanaf de middeleeuwen (gilden en landbouwcoöperaties)
- Reformatie (individualisering van het geloof)
- Renaissance (geleerden en kunstenaars richtten hun blik op de hemel: "Als er een God bestaat zullen we die vinden")
- Ontdekking van de Analyse (Calculus; wiskunde van de verandering)*
- De wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw, met omkering van de tijdhorizon*
- Verlichting en bevolkingsaanwas; emancipatie burgers vanaf 18e eeuw; technologische explosie door zichzelf versterkende innovaties; geloof in maakbaarheid van de wereld (regulering van ongebreideld liberalisme)
Het regime van Homo domitor cultiveert de tweeslachtigheid: hoogmoed en onderwerping, geloof en wetenschap, eigenbelang en naastenliefde, ambitie en apathie, stuurmanskunst en nabootsing, eigenheid en mimicri, navigatoria en navolging, ondernemingszin en slavernij, vrijheid en verantwoordelijkheid, waarheid en bedrog.
Na vele generaties zal het schisma de mensheid verdelen in 'de Kluyt' en 'de Vrije Buytelingen'. De eerste groep vormt een zeer hecht netwerk van individuen voor wie zelfverwerkelijking ondergeschikt is aan de verwerkelijking van de groep, de Kluyt dus. Voor de Vrije Buytelingen blijft zelfverwerkelijking een individuele aangelegenheid (aldus Dr Hasan Pacha in het Kaleidoscopisch Archief).
Na verloop van (geologische) tijd zullen de leden van de Kluit volledig opgaan in het 'superorganisme' dat zich intergalactisch in verbinding zal stellen met overeenkomstige 'Kluiten'. De ons meer vertrouwde Vrije Buitelingen blijven onverstoorbaar aan de weg timmeren.
Baasjes kennen we allemaal maar Homo domitor is een groep, een gemeenschap. Homo domitor is bovengemiddeld bekwaam in het uitwisselen van informatie teneinde sociale netwerken te bouwen en onderhouden. Men zal hem eerder aantreffen in de Kluit dan onder de Vrije Buitelingen.
Bronnen:
Jean Celeyrette. Mathematics and Theology. The Infinite in Nicholas of Cusa. CAIRN 2, 2011
Floris Cohen. De Herschepping van de Wereld. Bert Bakker, 2008
Jared Diamond. Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen. Spectrum, 2013
Umberto Eco. De slinger van Foucault. Bert Bakker, 1989
David Graeber & David Wengrow. Het Begin van Alles. Maven Publishing, 2022
Yuval Noah Harari. Sapiens. De Bezige Bij, 2017.
Joseph Henrich. The Weirdest People in the World. Farrar, Straus & Giroux, 2020
Alexander Jones. A Portable Cosmos. Oxford University Press Inc., 2019
Luuc Kooijmans. Gevaarlijke Kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam. Bert Bakker, 2007
Johannes Krause & Thomas Trappe. De reis van onze genen. Nieuw Amsterdam, 2020
David Landes. Arm en rijk. Waarom sommige landen erg rijk zijn en andere erg arm. Spectrum, 1998
Roel Nicolai. A critical review of the hypothesis of medieval origin for portolan cards. Utrecht University, 2014
John Pryer. Logistics of warfare in the age of the crusades. Ashgate Publishing, 2006
Peter Readts. De ontdekking van de middeleeuwen. Wereldbibliotheek, 2011
Maarten van Rossem. Waarom de stoommachine geen Chinese uitvinding is. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013
Steven Strogatz. Infinite Powers: How calculus reveals the secrets of the universe. HMH Books, 2020
David Wilkins. The History of Mathematics. Trinity Colledge, Dublin https://www.maths.tcd.ie/pub/HistMath/