El Instituto 8           MYSTERICORDIA  

 

 

 

Waar Erik Hazepad het meest naar verlangt, is om er achter te komen waarnaar hij het meest  verlangt. Hij stelt zichzelf de vraag terwijl hij naar een oude tekenfilm kijkt, Aladin en de wonderlamp, een sprookje uit 1001 Nacht.

   Wat zou ik wensen?

   Hij herinnert zich dat hij ooit meende dat zijn grootste wens in vervulling was gegaan.

   Een Japanse gaststudent had hem gevraagd om bij hem thuis te komen eten. De stakker woonde nog maar kort in Nederland, sprak slecht Engels en was eenzaam. Om niet alleen te zijn, nodigde hij geregeld studiegenoten uit, maar altijd stelden ze elkaar teleur.

   Ooit had hij ook Erik uitgenodigd en deze was op zijn uitnodiging ingegaan. Een gratis maaltijd was nooit weg en Japans weer eens wat anders. Al wist hij dat zijn gastheer het in zijn brabbeltaaltje voornamelijk over computers zou hebben, nam Erik zich voor de eenzaat zoveel mogelijk over zijn gastland te vertellen.

   Uit dankbaarheid kreeg Erik die avond een darumapop cadeau, een Japans gelukssymbool. Om een wens te doen, moest hij in het blanco oogwit een paar pupillen tekenen. Hetgeen hij deed, kort nadat hij Annelies had ontmoet. Aan die eenzame Japanner had hij, ondankbare hork die hij was, nooit meer iets laten horen.

   Nu vraagt hij zich af of dat boeddhistische ritueel hem niet juist een loer heeft gedraaid. Zóoo Zen! Trouwens, zijn verlangen naar Annelies is niet meer zo overheersend als het jaren geleden geweest is. Hij is heel tevreden zonder haar. Vindt hijzelf. Eigenlijk is het wel comfortabel om met niemand anders rekening te hoeven houden. Hij kan eten en slapen wanner hij wil en via zijn computers heeft hij contact over de hele wereld.

   Van de myriade wensen die bij hem opkomen, is er geen één die duidelijk zijn voorkeur geniet. Of het zou iets moeten zijn dat onmogelijk is: antwoord hebben op alle vragen; vliegen als een vogel; als een geest van de ene mens op de andere overspringen; reizen naar de toekomst. 

   Wat zou ik het liefste willen?

   Nu kan hij kan er om glimlachen: de hoop die hij als kind had dat zijn wereld nooit zou veranderen, zijn puberale doodswens aan het adres van zijn muitende vader, zijn dorst naar lof en bewondering tijdens zijn studie, een vaag verlangen, toch, om heel beroemd te zijn.

   Voor zijn negende verjaardag had hij tientallen wensen op zijn verlanglijstje gezet. Zonder bepaalde voorkeur. Toen al niet. Al was zijn claim op exotisch getinte knikkers algemeen bekend, zowel thuis als in zijn straat en op school. Ooit had een leerling uit een hogere klas, die bovendien bij hem in de straat woonde, al of niet opzettelijk, sommige van zijn knikkers verwisseld met ordinaire modellen. Dat heeft die smiecht geweten!

   Als de film is afgelopen stelt hij voor zichzelf vast dat de hoofdfiguren van oude sprookjes meestal gewone mensen zijn, vaak kinderen. Alleen fabeldichters hebben hun moralistische vertellingen opgehangen aan dieren met overigens nogal botte menselijke eigenschappen. Pas in de 20e eeuw krijgen ook de dierlijke romanfiguren wat meer nuance.

   Ooit heeft hij op zijn examenlijst naast de verplichte nummers een paar opmerkelijke boeken vermeld: een serie Bommelverhalen van Marten Toonder. Hij zou ze desgevraagd  tot zijn favorieten hebben gerekend.

   Nog steeds kan hij er ongeremd van genieten. Stiekem hoopt hij ooit nog eens de hand te leggen op Heer Bommel en het rookgordijn, waarin heer Olivier in het bezit komt van de verrukkelijkste tabak waarvan de rook hem onzichtbaar maakt. Niet dat dit veel verandert aan de normale stand van zaken, maar een miskent heer hunkert naar erkenning. En daarvoor moet hij gezien worden.

   Geleidelijk dringt het tot Erik door waar hij zelf eigenlijk het meest naar verlangt: om in stilte veel goeds te doen. Tegelijkertijd beseft hij dat hij dan helemaal niet onzichtbaar wil zijn. Niet omdat hij dan geen erkenning zou krijgen, die kan hem gestolen worden. Maar de solipsistische gedachte aan een denkbeeldig universum, een wereld die verdwijnt zodra hijzelf verdwenen is, acht hij onverenigbaar met zijn hele wezen. Zelfs als hij ervan overtuigd kon worden dat Annelies een fantoom is, dan nog zou hij nooit aanvaarden dat alles in zijn leven uit louter droombeelden bestaat.

 

Zijn leven lang heeft Erik Hazepad een weg gevolgd die hem de juiste leek, zowel voor zichzelf als voor anderen. Zijn levenswandel wordt door velen bewonderd, al kan enige afgunst sommigen niet worden ontzegd. Terecht verwijten die laatsten hem dat hij nooit iets zal doen waar hij geen zin in heeft. Dat hijzelf maar weinig plezier beleeft aan de vele goede werken die hij voor anderen verricht, ontgaat hen volledig.

   Jarenlang heeft hij zich ingezet voor de doelstellingen van het Instituut. Wat hem nooit heeft tegengestaan omdat hij een idealist is. Wie de gelegenheid krijgt om zijn ambities te verwezenlijken, hoor je niet klagen. Wat de doelen van het Instituut precies zijn, is niet zo eenvoudig uit te leggen. Je zou kunnen zeggen dat er gewerkt wordt aan een bio-navigatiesysteem van het menselijk bestaan: een soort routeplanner die geschikt is voor elk willekeurig individu onder alle (on)denkbare omstandigheden.

   Voor de praktijk van het Instituut betekent het dat alle informatie die voor het menselijke bestaan van belang kan zijn, dat wil zeggen alle denkbare informatie, verzameld moet worden alvorens deze kan worden verwerkt.

    Dat heeft tot uiteenlopende opvattingen geleid. Bijvoorbeeld over het aantal multiversa. Tegenwoordig huldigt men weer de opvatting dat er slechts één bepaalde werkelijkheid bestaat, met verschillende denkbare interpretaties. Volgens Erik is dat een hele verbetering na de ooit gehanteerde opvatting dat de werkelijkheid onbepaald zou zijn.

 

Op de universiteit neemt Erik een bijzondere positie in. Hij assisteert bij zowel geologische als archeologische practica maar doceren doet hij niet. De meeste studenten nemen aan dat hij alleen onderzoek doet en de sporadische doordenkers zien in hem de geniale zonderling die van veel onderwijstaken is vrijgesteld. Wat niet zover bezijden de waarheid is, alleen weten ze niet dat zijn onderzoek in dienst staat van het Instituut.

   De laatste tijd geeft hij soms gastcolleges over de coherente loop der gebeurtenissen, de onvermijdelijke invloed die elk voorval, hoe klein ook, heeft voor de toekomst. Met zijn collega Huby Moontrap is hij het eens dat de evolutie op aarde ook na het ontstaan van de mens in volle glorie voortschrijdt. Alleen is het tempo van dat proces zo traag dat niemand het ziet. Dergelijke uitspraken ontlokt aan sommige studenten een heftige afwijzing. Wat hen betreft mogen het aardoppervlak en de meeste levensvormen het resultaat zijn van evolutie, maar voor de mens geldt dat niet! Mensen zijn geschapen, sommigen als weldenkende individuen, de rest als makke kuddedieren die hoogstwaarschijnlijk hun ondergang tegemoet gaan. Einde discussie (zo die er al was).    

   Het standpunt is hardnekkig en neemt hand over hand toe. Erik heeft zijn verzet al geruime tijd opgegeven maar de laatste tijd heeft hij steeds vaker last van een soort spirituele jeuk. Zou het kunnen zijn dat de mensheid zich niet uniform in één bepaalde richting ontwikkelt maar zich splitst naar geestverwantschap? Zelfs al blijft Homo sapiens biologisch gesproken één soort, dan nog zouden er door spirituele isolatie subgroepen met een eigen werkelijkheid kunnen ontstaan. Om zo’n idee empirische te kunnen staven, moet hij echter nog een tijdje geduld hebben.

 

Van de conferentie in de nobertijnenabdij van Tongerlo herinnert Erik zich, naast zijn onmogelijke presentatie en dramatische afgang, nog iets anders dat hem had ontsteld. Hoewel hij zich goed had voorbereid op zijn presentatie, was hij bloednerveus geweest. Toch had een verhandeling van de spreker vóór hem zijn volledige aandacht gehad. Vooral omdat het betoog over een onderwerp ging waarover hij al eens eerder een stukje had gelezen en dat hij destijds als een eenzijdige speculatie terzijde had geschoven.

   Een samenvatting van dat stukje ligt vóór hem maar hij hoeft het niet in te zien om te weten wat er staat.

 

Iedereen heeft hem zichzelf wel eens gesteld. De vraag kan verschillend luiden, de strekking blijft hetzelfde. Waarom ben ik wie ik ben? Wat is de zin van mijn bestaan? Waar verlang ik het meeste naar?

   Veel mensen menen een bevredigend antwoord te vinden in de heilige geschriften (of zo wordt hen verteld), anderen zoeken het in drugs. Een enkeling verdiept zich in wijsgerige spitsvondigheden maar zal zich telkens weer bekocht voelen. De reden waarom deze vraag desondanks tekens weer de kop opsteekt, is vanwege ons pragmatische tijdsbesef.

   Of men nu van mening is dat de mens superieur is aan alle andere levensvormen, zijn levensduur is dat geenszins. Diverse organismen worden vele malen ouder dan de gemiddelde mens (evenals het omgekeerde overigens). Maar zelfs als wij duizend jaar oud konden worden, zou dat bij lange na niet genoeg zijn om bovenstaande vragen te beantwoorden. Daarvoor is een tijdsbesef nodig dat miljoenen jaren omvat.

   Mensen hebben inderdaad een streepje voor op alle andere levende wezens omdat alleen wij in staat zijn geschiedenis te schrijven. Maar daarmee komen we niet verder dan een paar duizend jaar dus het enige wat ons rest is geduld.

   Zoveel geduld ontbreekt mij [notitie Hazepad].

 

Vanaf het begin van zijn betoog had de spreker erop gewezen dat het mogelijk is om wat aan ons beperkte tijdsbesef te doen. Met behulp van neurofysiologische nanotechnologie waren al veelbelovende resultaten geboekt op het gebied van individuele tijdsbeleving. Hij herinnerde het aanwezige publiek aan het Chinees-Indiase onderzoek waarover de laatste tijd zoveel te doen is. Niet langer hoeven we ons neer te leggen bij Augustinus’ constatering dat de tijd ongrijpbaar is. De tijd is weldegelijk iets dat je naar je hand kunt zetten, als je maar weet hoe!

 

Een nanogel is een sferische e-pil vol nanobodies die variëren in grootte en vorm en overeenkomen in hun vermogen om andere moleculen te kunnen insluiten. De iriserende werking wordt veroorzaakt door clusters van verschillende typen nanomoleculen die het licht in het transparante bolletje op schitterende wijze breken. Dit neveneffect maakt de nanogel extra indrukwekkend.

   De hoofdrol is weggelegd voor de werking van de ingesloten stoffen in de nanodoosjes. Onder invloed van pH en temperatuur worden de pakketjes op verschillende locaties in het verteringskanaal geopend waarna de ingesloten stoffen achtereenvolgens vrijkomen. Sommige kleine moleculen worden direct door de darmwand opgenomen, andere via liposomen in darmcellen geïnjecteerd. Eiwitachtige stoffen prikkelen verschillende kliercellen in de wand van twaalfvingerige-  en dunne darm wat een ongekende manifestatie in het lichaam veroorzaakt.

   Het resultaat is een effectieve beïnvloeding van de neurotransmissies in het centrale zenuwstelsel waardoor het brein in een transcendente staat geraakt. Proefpersonen maken melding van buitenzintuiglijke ervaringen, reizen door ruimte en tijd, verpletterende inzichtelijkheid.

   Inwendig gebruik van de nanogel is niet zonder risico. Het product is onvoldoende getest op betrouwbaarheid en eventuele schadelijke gevolgen voor de gezondheid zijn onbekend. Omdat er geen diagnostische toepassing is met een medische indicatie wordt de nanogel niet tot de farmaceutische producten gerekend en is dan ook niet geregistreerd.

   Van enige lichamelijke verslaving is niets bekend maar geestelijke verslaving lijkt niet uitgesloten.

 

Eriks smartwatch trilt om hem er aan te herinneren dat het tijd is om te lunchen.

   Op weg naar de uitgang schiet het hem weer te binnen. Voordat hij zijn smartwatch laat uitlezen door het digibord bij de receptie haast hij zich terug naar zijn kamer. Met het sleuteltje – nadat het lange tijd onopvallend in zijn jaszak verborgen zat, heeft hij het plotseling opgemerkt – maakt hij de privé-la onder zijn werkbank open. Na wat gerommel tussen de paperassen en paperclips vindt hij het: de nanogel, het transparante bolletje dat hem ooit door een vreemdeling was overhandigd. Het doet hem nog steeds aan een gewone stuiter denken. Maar het is geen glas, het voelt warmer aan, als een soort kunststof. De kleurige draden binnenin veranderen wederom van tint als hij het bolletje in zijn handpalm laat rollen.

   Hij kan de verleiding niet weerstaan om even aan het bolletje te likken. Het smaakt heel licht naar havermout. Het bolletje wordt niet plakkerig, het blijft helder doorschijnend.

   Dan wordt hij min of meer overvallen door een flashback.

 

Erik Hazepad zit aan zijn bureau in de ruime kamer die hij deelt met een aantal andere medewerkers van L Instituto. Vandaag hebben ze afgesproken dat dingen, universalia, niet langer bepaald mogen zijn. Ze mogen wel aanwijsbaar zijn. Het gaat te ver als iets niet meer geduid kan worden. Maar de werkelijkheid bestaat niet, hooguit een werkelijkheid.

   Op L Instituto worden alledaagse en mysterieuze fenomenen uit de hele wereld verzameld, onder de loep gelegd, op waarde geschat en gerubriceerd. Met behulp van geavanceerde technologieën wordt de onophoudelijke instroom van nieuwe kennis ingezet om de ultieme dromen van Homo sapiens te verwezenlijken. Iedereen is vrij om daaraan bij te dragen.

   Erik is het soort geleerde dat controleert wat andere geleerden hebben ontdekt. Soms merkt hij dat zijn collega’s kletskoek verkopen, stukjes overschrijven of zelf een verhaaltje verzinnen. Het meeste werk dat hij onder ogen krijgt, is gelukkig niet frauduleus, al is het zelden goed geschreven en al helemaal niet eclatant.

   Momenteel bekijkt hij het artikel dat hem op merkwaardige wijze bekend voorkomt maar waarvan hij zeker weet dat plagiaat geen rol speelt: het roept vragen op die hij niet eerder heeft gesteld. Waarom iemand de zin van het bestaan ontleent aan de keuzes die hij maakt en niet omgekeerd? De conclusie dat de beslissingen die men neemt en de doelen die men stelt synoniem zijn, wekt zijn wrevel. De suggestie dat de toekomst kan worden herinnerd als een extrapolatie van gebeurtenissen in het verleden doet de deur dicht. Maar een verwijzing naar technologische ontwikkelingen die in een vergevorderd stadium verkeren, maakt hem onrustig. Met een vaag gevoel van opwinding staart hij naar de afbeelding.

   Als het buiten donker begint te worden – in februari gaat de zon hier vroeg onder – besluit hij dat het tijd wordt om naar huis te gaan. Hij barst van de koppijn en voelt zich gefrustreerd door een weinig inspirerende werkdag.

 

Een droom in een droom?

 

Ik moet weer zijn ingedut.

   Hij staart naar het beeldscherm op zijn bureau. Ik heb niet eens mijn wachtwoord ingetoetst.

   De regen klettert tegen het raam. Hij ontdekt dat hij zijn jas al aan heeft en ziet dat de deur naar de gang open staat. Kennelijk was ik al op weg.

   Hij valt de laatste tijd steeds vaker in slaap achter zijn bureau. Als er niemand aanwezig is en het gebouw verlaten lijkt. Schoonmakers hebben hem ’s avonds wel eens alleen op zijn kamer aangetroffen maar houden zich aan de afspraak om Hazepad met rust te laten. Die verstrooide geleerde zit misschien wel het ei van een kolenbus uit te broeden; die gaan we niet storen.

   Soms weet Erik niet waar hij is als hij wakker wordt aan zijn werktafel. Hij woont in zijn hoofd. Alleen in zijn kamer. Alleen in de voormalige winkel, dan weet hij wel wie hij is en wat hem bezig houdt. In gedachten is hij niet aan plaats of tijd gebonden. Alleen zijn omgeving verandert voortdurend.

   Nadat hij zijn computer heeft uitgeschakeld, gaat Erik nu echt op huis aan. 

 

Wat je doet, wordt overwegend bepaald door handelingen in opdracht van je brein. Niet zelden zijn die handelingen gelardeerd met onvoorziene acties want je hoofd is een vergaarbak van onvoltooide werkopdrachten.

   Erik Hazepad is in zijn boekenkast op zoek naar een populair werk uit zijn studententijd. Van ene Swaab. Zijn aandacht wordt even afgeleid door een sprookjesbundel (1001 Nacht?) uit zijn kindertijd. Hij herinnert zich talloze verhalen waarin mensen voor een bijkans onmogelijke keus worden geplaatst, spannende gebeurtenissen omdat de personages meestal niet weten welke gevolgen hun beslissingen kunnen hebben, opgewonden verbijstering als superhelden andere dingen doen dan hij, Erik, ooit zou hebben gedaan. Zoals een wens doen bij wijze van beloning voor een goede daad (een opvallend frequent fenomeen). Telkens opnieuw had het hem geërgerd dat er nooit gewenst werd om alles te kunnen wensen. Het blijft altijd beperkt tot rijkdom, macht of de hand van een prinses. Oninteressante zaken voor een echte tovenaar. Alhoewel, een prinses?

   Hij is weer terug bij af: wat is zijn diepste wens? Swaab kan wachten. Hoewel, de hersenonderzoeker constateerde ooit dat het hebben van een gemeenschappelijke vijand de sterkste prikkel voor het gemeenschapsgevoel is; een mechanisme waar vele wereldleiders misbruik van hebben gemaakt. Die bewering heeft destijds indruk op hem gemaakt.

   Erik vermoedt nu zelfs dat er niet eens sprake hoeft te zijn van een vijand die men bedreigend vindt. Een willekeurig medemens pesten lijkt een soort plaatsvervangend gedrag bij gebrek aan een echte vijand. Veel mensen zouden wensen dat het anders was, maar pesten is een automatisch gevolg van onze sociale betrokkenheid. Gewoonlijk willen slachtoffers alleen maar meedoen in plaats van pispaal spelen of te worden genegeerd. Hem heeft het nooit gehinderd dat hij er niet bij hoorde. Zijn diepste wens moet dus een andere zijn.

   Wraakzucht misschien? Veel mensen gaan gebukt onder de zware last van een witte walvis. Net als bij Ahab staat hun leven in het teken van de vernietiging van wat in hun ogen het kwaad is. Maar goed en kwaad zijn relatieve begrippen, zeker op een persoonlijk niveau. De ploert die zijn zwager vermoordt, is wellicht ook de liefhebbende broer van de voortdurend mishandelde echtgenote van het slachtoffer. Ondanks diverse haatgevoelens – wie koestert ze niet? – voelt Erik zich opnieuw niet aangesproken.

   En weer bedenkt hij mistroostig dat zijn grootste wens op dat moment is om te weten wat hij het liefst zou willen. Hij beseft dat zijn verlangens voortdurend veranderen en dat zijn gedrag wordt aangestuurd door een onbeduidende drang om zich lekker te voelen. Hij speelt wat op zijn elektronisch toetsenbord, vrij naar Rachmaninov, maar heeft er snel genoeg van. Hij stort zich op The Trader van de Beach Boys, maar krijgt opeens ontzettende trek in een sigaret. Annelies! Samen genieten van iets moois is toch anders dan in je eentje je hoofd breken over je diepste verlangens. Maar hij verlangt niet terug, hij wil alleen begrijpen. En ook dat zal na verloop wel slijten, daarvan is hij overtuigd.

   Nu pas dringt het tot hem door dat alles wat hij doet niets anders is dan de inachtneming van zijn natuurlijke, sociale en cognitieve behoeften. Hij poept, neemt zijn post door, leest een tekst, wast zijn handen, snuit zijn neus, bladert in een boek van Giep Franzen ... als zijn telefoon gaat. Wie? Wat zijn allergrootste wens ook zijn mag, hij zal er zelf voor moeten zorgen dat-ie in vervulling gaat, van een sprookjesfee kan hier geen sprake zijn. Wie het ook mag zijn die nu nog belt – hoe laat is het eigenlijk? – heeft vast geen antwoord op zijn vraag.

   Wahwilikeggulluk?

   Zijn mobiel zwijgt. Dan hoort hij een zacht gegrinnik.

   En jij vond míj een rare snuiter?!

 

Wereldwijd is er een handjevol instellingen dat in stilte probeert veel goed te doen. Ironisch genoeg wordt die stilte – van buitenaf – bij het eerste succes al doorbroken. Zodra er iets ‘goeds’ wordt bereikt, lijkt hun anonimiteit te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Iedereen verlangt een aandeel in de vrijgekomen resultaten en de financiële input wordt gewantrouwd zodat geldschieters zich schielijk terugtrekken. Internationale organisaties als de OECD en OLAF, die belast zijn met fraude- en corruptiebestrijding, spannen samen om de onderste steen boven te krijgen. Ondanks de wetenschap dat de kennisinnovatie van de eerdergenoemde instellingen een voorspoedige economische groei met zich mee kan brengen, wordt alles in het werk gesteld om de anonieme organisaties te corrumperen.

   Het Instituut – L Instituto – heeft zich vooralsnog kunnen onttrekken aan de aandacht van de jakhalzen van Big Business Sciences. De geruchten gaan dat de organisatie is ontstaan in de 18e eeuw in Peru en dat de initiatiefnemer een Nederlander was. Ene Theodoor Haase zou op verdachte wijze in Zuid Amerika een fortuin hebben vergaard dat hij heeft aangewend om een ideologisch netwerk te spannen. Dat de excentrieke Antwerpenaar daadwerkelijk bestaan heeft, blijkt uit een manuscript getiteld Misericordia (acte van barmhartigheid) dat onlangs is gevonden bij archeologische opgravingen op het eilandje San Lorenzo voor de Peruaanse kust. Het document maakt deel uit van een handgeschreven journaal vol sierlijke en kunstige letters en bevat onder meer een ideologische leidraad voor de geldelijke bestedingen van L Instituto. Bovendien maakt het journaal melding van een ontmoeting met de bijgelovige inheemse bevolking, wat enig licht werpt op de herkomst van Haase’s fortuin:

 

Ende also daghelijcks seer quaet weder gheweest was, derhalven niet en conden afdaelen, gingen wy opt overhooch geberchte, dat op vele plaetsen wit met snee bedeckt lach, aldaer wy den nacht bleven. Int leste als wy meynden door te gaen, quamen by ons 11. Indianen, wesende de overste die ons de voor-leden daghen hadde willen overvallen, ende ginghen onser vyven by haer, makende weder vrientschap, vereerende ons met gout ende silver, ende wy met hen eenighe Spiegelkens ende ander Paternosters, midts conditie dat zy ons op morghen eenighe verversinghe souden brenghen, dies wy des anderen daeghs quamen ende brachten ons visch voor tinnen lepels. Dan saghen wy den berghen vallen en in roock op gaen, oock wy en werden opt landt gesmeeten en gevoelden den grondt schud-den. De Wilden krysten of zy heel droncken in wirden, Pachakutik! Pachakutik! Dwelck horende, besloten wy oft wy in manghelingh van eenighe van haer wat cieraade soude connen becomen. Also den avont aen quam, wy verstonden tgoede succes hiervan.

   God Almachtigh, door wiens sonderlinghe genade sulcx uytgewrocht is, sy daerover in der eeuwigheyt gelooft ende gepresen, Amen.

 

Essentieel voor het succes van een onderneming als L Instituto is onbekendheid. Zodra men lucht krijgt van de grote sommen geld die gemoeid zijn met ontwikkeling en onderzoek op uiteenlopende gebieden, zijn de profiteurs en fiscale diensten er als de kippen bij en dijt de vriendenkring van de betrokken filantropen met astronomische snelheid uit. Enkele vergelijkbare idealistische organisaties zoals de UBS-bank in Zwitserland of het internationale Compassionate Action Network zullen door gebrek aan anonimiteit nooit de doelstellingen van L Instituto kunnen bereiken, laat staan evenaren.  

 

Terwijl hij naar de Mystericordia op zijn beeldscherm staart, hoort Erik nog een stuiptrekkend gegrinnik uit zijn mobiel komen voordat een geheimzinnige stilte intreedt. Dit mysterie wordt snel opgehelderd: in zijn zenuwen heeft hij op offline gedrukt.

   Is dit ironie of is dit ironie?

   Hij beseft dat bij L Instituto eigenlijk alleen maar rare snuiters werken. Maar wel aardige rare snuiters. Assertieve nerds, bescheiden genieën, boekenwurmen die een radio kunnen repareren en wiskundigen die Tournier lezen. Hij heeft er nooit bij stilgestaan dat hijzelf ook een snoeshaan wordt gevonden.

   Hij had zich laten overdonderen door een telefoontje! Sardonisch stemgeluid dat vaag bekend maar zonder gezicht door zijn hoofd zoemt, zinspelend op zijn autistische neiging tot paniek waardoor hij de verbinding heeft verbroken voordat er een gesprek op gang dreigt te komen.

 Ik ben gestoord! Maar wel prettig gestoord, ik werk immers bij L Instituto!

 Dat is het antwoord op de vraag die hem bezighoudt: zijn werk bij L Instituto is wat hij het liefste doet. Toch? Als iemand hem zou vragen waarnaar hij het meest verlangt, kan hij eenvoudig zeggen: mijn werk. Al klinkt dat knap debiel.

 

Als hij zijn versleten regenjas aanschiet, verbaast hij zich over zijn vastberadenheid. Door de grote etalageruit ziet hij een purperen donderkop zijn dreigende boodschap verkondigen. Een ogenblik licht zijn bleke tronie op in het vensterglas. In het spiegelbeeld ontmoet hij de geruststelling van een machtige aanwezigheid. Hij is eenzaam noch gevangen. Hij voelt zich king of the world. Pas bij de donderklap beseft hij dat hij alleen is in het duistere vertrek.

   Wat kan ik mij soms toch aanstellen.

   Met de deurkruk al in de hand aarzelt hij. Het sleuteltje! Nadat het lange tijd onopvallend in zijn jaszak zat, heeft hij het ineens opgemerkt. Hij keert terug op zijn schreden en opent de bureaula. Na wat gerommel tussen oude foto's, wat achtergelaten lingerie van Annelies, een darumapop met uitgeknipte ogen en andere souvenirs waar hij nooit afstand van heeft kunnen doen, vindt hij het: de nanogel, het transparante bolletje dat hem ooit door een vreemdeling was overhandigd. Het doet hem nog steeds aan een gewone stuiter denken. Maar het is geen glas, het voelt warmer aan, als een soort kunststof. De kleurige draden binnenin veranderen wederom van tint als hij het bolletje in zijn handpalm laat rollen.

   Hij nijgt zijn hoofd en steekt zijn tong uit om even aan het bolletje te likken. Het smaakt naar havermout. Het bolletje wordt niet plakkerig, het blijft helder doorschijnend. Hij kan de verleiding niet langer weerstaan.

   Dan wordt hij overvallen door een flashforward.

 

Hij is onderweg naar de lift als hij een tengere gedaante door de klapdeuren halverwege de gang op hem af ziet komen. De getinte man van onbestemde leeftijd houdt zijn pas in en kijkt hem met schuine blik aan (alsof ze samen een geheimpje hebben). Hij steekt een vuist naar Erik uit en lispelt met nauwelijks verstaanbare stem:

   “ik heb er nog meer

   Hij opent zijn vuist en legt de knikkers in Eriks hand.

   Erik staart naar de bolletjes. Ze zijn kleiner en egaler van kleur dan de stuiter die hij zich herinnert. Hij vraagt zich af of de mogelijkheden ook zijn veranderd.

   “?”

   Als hij opkijkt knikt de man (of jongen) hem bemoedigend toe.

   “Wat ik niet begrijp, de eerste keer dat je hier was, je ziet er nog precies hetzelfde uit. Hoe kan dat?”

   “Wij ontmoeten elkaar in de virtuele tijd. Daarin blijven wij dezelfde. Alleen de omgeving, het ruimtetijdcontinm, verandert.

   Erik keert terug naar zijn kamer, opent de onderste lade van zijn bureau en legt de knikkers bij de verzameling die er al lag.

   “Voor elke pil een andere flash,” knort hij vergenoegd. Hij steekt één van de bolletjes in zijn mond en slikt het door.

 

 

 

  

 

 

Waar ben ik?

   Nog voor hij zijn ogen opent, weet Erik dat die vraag op verschillende manieren kan worden beantwoord. Hij is in zijn kamer in het Instituut, een plek die hem gegoten zit als een maatpak. Hij is niet thuis, thuis is alleen, hier is hij alleen maar een-zaam, een uniek mens tezamen met anderen die hun verstand gebruiken. Van hieruit kan hij zich met een willekeurig vervoermiddel naar  elke andere plek op aarde bewegen. Naar Tongerlo bijvoorbeeld, waar binnenkort een conferentie is waar hij naartoe zal gaan. Hij bevindt zich ook in het centrum van het universum, dat immers in alle richtingen met dezelfde astronomische snelheid uitdijt. Talloze lichtjaren hiervandaan zou de situatie niet anders zijn.

   En aan de randen van het waarneembare heelal? In de zogenaamde achtergrondruis? 

 

 

In de lift komt hij weer tot zichzelf. In de duistere krochten van zijn onderbewustzijn is een naam opgedoken. Met één van de stukken die hij onlangs gelezen heeft, is hem hetzelfde overkomen: een naam die bekend klinkt maar het niet is.

   Onderweg naar zijn verdieping stopt de lift geregeld maar negens stapt er iemand in.

   “Het lijkt wel of hier alleen nog geesten rondwaren,” gromt Erik binnensmonds.

   Terug in zijn kamer opent hij een la van zijn bureau en rommelt wat tussen de paperassen en paperclips. Als hij de juiste USB-stick heeft gevonden, probeert hij zich de naam van het bestand voor de geest te halen. Scrollend op zijn laptop dringt het tot hem door dat hij niet weet waar hij naar zoekt. Hij laat de vele bestandsnamen de revue passeren zonder dat hij er één ziet die een belletje doet rinkelen. Wanhopig begint hij zijn brein te scannen.

...stofzuigendeanticonceptiemobieleritsbalpenpolshorlogegecomputerdemagnetronantbioticum...

   Hij opent een paar bestanden waarvan de naam hem bekend voorkomt zonder dat hij de inhoud herkent. Hij leest stukken die hij eerder heeft gelezen maar ze laten hem onverschillig. Nergens vindt hij wat hij zoekt en hij voelt zich steeds mistroostiger worden.

   Ik ben in een inrichting vol geesten op zoek naar een hersenschim.

   En dan ziet hij het. Plotseling. Onverwacht. Een naam die hij zich herinnert, een naam uit het verleden. Een naam die onverwacht opdook en even mysterieus weer verdween. Een naam die iedereen vergeten is maar die nog wel iets oproept dat bekend voorkomt. Als iets van vroeger.

    Of iets van morgen.

 

Het natte wegdek weerspiegelt de eenzame straatlantaarns als Erik op weg is naar huis. Voor de komende nacht heeft hij zichzelf  onbewust (?) belast met een dilemma. In zijn rugzak draagt hij een volledige uitdraai van Haase's journaal, inclusief zijn acte van barmhartigheid. In zijn jaszak trilt zijn mobieltje: de mysterieuze beller.

   “Bolt?

 

 

 In dromen valt alles op zijn plaats

 

Tussen de vaten was nauwelijks ruimte voor een scheepsrat maar Joachim wist zich ertussen te wurmen en vond een plekje tegen de balen die erachter lagen. Hij zou hier geruime tijd moeten verblijven voordat hij weer tevoorschijn kon komen. Als ze een-maal midden op zee waren. Kapitein Vondeling van de Buut had in de Hitsige Hengst grote indruk op hem gemaakt door zijn tantes de les te lezen over de manier waarop ze hem verwaarloosden. Voor het eerst had hij iets zoets gedronken, zó lekker… In de vaten zat tenminste water, van dorst zou hij geen last hebben. En veel eten was hij toch al niet gewend. Er zou wel iets te vinden zijn in die balen hierachter. En anders kroop hij wel uit zijn schuilhoek om boven iets eetbaars te zoeken. Alleen jammer dat hij hier niet kon zien hoe laat het was, of het licht of donker was. Dat hij vroeg of laat ontdekt zou worden kon hem eigenlijk niet schelen. Die aardige kapitein zou hem heus niet overboord gooien. Toch?