War Child : NL56 RABO 0166 3663 66 www.warchild.nl
De lange teksten komen op een niet te klein scherm het best tot hun recht
De stand van de zon wijst van oudsher aan hoe laat het is
War Child : NL56 RABO 0166 3663 66 www.warchild.nl
De lange teksten komen op een niet te klein scherm het best tot hun recht
De stand van de zon wijst van oudsher aan hoe laat het is
El Instituto 9 MOUSEION
The past, mister Bolt, what do you think of the past?
Het verleden. Hemeltje. Dat hing er maar helemaal van af hoe ver je terugging in de tijd. Uit analyses van recente gebeurtenissen kon je misschien iets zeggen over morgen, maar verder terug... niemand weet hoe het werkelijke gegaan is, al wat rest zijn hypotheses.
Soms kun je beter zwijgen..
Joachim Bolt laat zijn blikken glijden langs de objecten die in de lange galerij staan opgesteld. Hij is de enige aanwezige, geen levend wezen verder te bekennen. Tegen het licht in ziet hij het silhouet en reliëf van de beelden uit het verleden. De verbeelding van vroeger, daar houdt hij van. Beelden van het verleden. Wortels van NU.
Terugkijkend door de gang, tegen het licht in, ziet hij het heden, ziet hij zichzelf.
De toekomst en het verleden beginnen altijd precies gelijk, namelijk nu!
Hij houdt niet van kunst, kunst kan hem gestolen worden. Wat hem aantrekt in die oude voorwerpen die hier staan uitgestald, is de weerspiegeling van de zielenroerselen en samenleving van de makers ervan. Die is niet anders als van hedendaagse kunstenaars – maak het zoals je vindt dat het moet worden – maar het product vormt telkens een nieuw fundament voor het volgende. Keer op keer. Het heden bestaat uit het totaal van verledens.
Het grootste deel van de collectie, misschien wel alles, werd trouwens niet gemaakt uit sentimentele of reflectieve overwegingen, daarvan is Bolt overtuigd. Ooit waren het allemaal gebruiksvoorwerpen, hetzij voor huishoudelijke bezigheden zoals voedsel bereiden en opslaan, dan wel voor rituele doeleinden om alledaagse demonen te behagen. Voor de gemoedsrust. Religie noemen ze dat.
De vitrines zijn gevuld met een eindeloze hoeveelheid keramiek, kruiken, potten, beeldjes, borden. Allemaal bewerkt met afbeeldingen van hetzelfde thema: de copulatie. Een vruchtbaar onderwerp, scheppen en herscheppen, de rest is ijdelheid.
Die afbeeldingen lijken trouwens zo op elkaar dat ze door één en dezelfde persoon gemaakt zouden kunnen zijn.
Bolts aandacht wordt getrokken door een levensgroot beeld van een hermafrodiet met een enorme erectie. ‘Rituele demon van de vruchtbaarheidscultuur’ leest hij op het bordje. Verderop staan er nog meer. Het lijkt hier wel een freakshow. Zonder aarzelen haalt Bolt een spuitbus tevoorschijn en plaatst een zwart balkje over de ogen van het beeld.
Hij kan het niet laten.
Hij zou zichzelf moeten beheersen maar soms kan hij het niet onderdrukken: de ergernis.
Dat is mijn demon: een vurig paard dat zich losrukt en op hol slaat.
Het beeld is de enige levendige herinnering uit zijn vroege jeugd. De plaat hing achter de bar van ‘De Hitsige Hengst’. Als hij zich in de box omhoog trok, hing de plaat recht tegenover hem. Als hij op de schoot zat van een stamgast keek hij recht in het opgesperde paardenoog. Als hij spelend op de houten vloer werd omver gestoten door een haastige klant, dan viel zijn blik onveranderlijk op de getergde uitdrukking van het steigerende beest. Zijn vader moest altijd lachen om die uitdrukking: getergd. Het deed hem denken aan een afgeknepen pisbuis, ha ha ha! Zijn moeder vond dat grof maar toch moest ze lachen. Net als al die andere vrouwen. Moeders genoeg maar geen moederliefde. Zijn moeder was er voor iedereen behalve voor hemzelf. Zijn vader… Het snikhete eiland…
Rillend schudt Bolt de plaaggeest van zich af en concentreert zich op zijn omgeving.
Wonderlijk dat je door het verleden kunt lopen zonder eraan te denken. Merkwaardig trouwens dat sommige vitrines gewoon open zijn. Je kunt het verleden zo in je zak stoppen.
Als hij een doorgang passeert, bevindt hij zich opnieuw in een verlaten galerij. Maar deze is anders. Het enige licht is afkomstig van twee spots die zijn gericht op één van de wanden waardoor de verder lege ruimte in een schemerige gloed is gehuld. Ook de verlichte wand is donker, maar de duisternis is van een andere aard. Het is als glanzend antraciet, zowel brokkelig als glad, een naakte rotswand die is opgenomen in het interieur. De tijd staat stil. Vingerwijzing zonder vingers, schrifttekens zonder letters. Als hij er naartoe loopt ziet hij de tekens bewegen, alsof er water langs de wand stroomt. Maar het enige wat hij hoort is zijn eigen ademhaling. Het gesteente is zo droog als een kapot horloge. Hij wil de tekens aanraken maar dat wordt verhinderd door een afscheiding. Wel kijken maar aanraken niet, zegt het bordje. Oeroud jachttafereel? Samenwerking is de sleutel, zegt het bordje. Hij kan zijn ogen er niet van af houden. Zijn blik wordt de rots in gezogen.*
Hij rukt zich los van het hypnotiserende tableau en keert terug naar de lange galerij. Tegenover de corridor bevindt zich een poort die toegang geeft tot een ruimte vol tafels waarop platte vitrines hun schatten tonen. Vooral langs de wanden staat een collectie uitgestald van schedeltjes en botjes, scherven en potjes, kleitabletten en inscripties… Plotseling kippenvel. De figuren op een platte steen vol krassen en putjes doen hem denken aan beelden uit de Almagest, een hellenistisch astronomieboek uit het begin van onze jaartelling. De meeste putjes vormen een grote boog. Er tegenover zit een groepje van zeven (Plejaden?). Verschillende lijnen lopen vanuit een punt onder de boog. Een korte lijn staat daar dwars op en vanuit een snijpunt loopt weer een lijn naar de rand van het tablet. Volgens de toelichting zijn de krassen drie eeuwen oud en is de betekenis waarschijnlijk van religieuze aard.
Bolt zucht. Hij kijkt op zijn horloge. Tijd voor de hernieuwde kennismaking.
Sinds zijn studententijd, jaren geleden, had hij Hazepad niet meer gezien. Ze hadden best veel met elkaar opgetrokken al volgden ze verschillende studies. Niet dat hijzelf ooit een diploma had gehaald, daarvoor was hij te wispelturig geweest en bovendien had hij nogal rigoureus zijn oude leventje vaarwel gezegd. Totdat hij vorige week zijn studiemakker in een opwelling had gebeld. Nou ja, niet echt een opwelling. Hij had Eriks doen en laten wel een beetje gevolgd, wist dat hij ondertussen iets bij El Instituto deed en herinnerde hem als iemand met een grote fascinatie voor tijd. Precies wat hij zocht.
Terwijl hij, op weg naar de centrale hal, zich een weg baant langs het deel van de collectie dat afkomstig is uit de privé verzameling van de familie Meigs, bekruipt hem het gevoel zélf deel uit te maken van de oudheidkundige kunstschatten. Eigenlijk was hij ook niets anders dan een interessant reliek in de herinnering van een ander. Werd hij door het verleden ingehaald?
In de schemering van de ondergaande zon keek Margarita uit over de haciënda van haar vader. Ze kon de helderste sterren al zien twinkelen en spoedig zou de volle maanschijf boven de purperen schaduwen van de Andes tevoorschijn komen. Haar vaders paarden, die hij het liefst zoveel mogelijk uit de weg ging, stonden dicht bijeen en bereidden zich met gebogen hoofd voor op de komende nachtrust. Het lome tafereel weerspiegelde haar berusting dat ze dit zou gaan missen.
Er waren meerdere treinwagons nodig geweest om de gouden kunstvoorwerpen naar de kust te vervoeren. De waardevolle lading was inmiddels onderweg naar de Verenigde Staten en zij zou zelf spoedig volgen.
Daarover had ze gemengde gevoelens. Enerzijds was ze erg gehecht aan de plek waar ze was opgegroeid, het ruige landschap en haar trotse bewoners. Aan de andere kant lokte dat land waar voor geld alles te koop was. En de rijkdom die haar wachtte zou ze goed weten te benutten. Wat dat betreft had haar vader al de nodige maatregelen genomen en zij hoefde zich alleen nog maar tot de juiste personen en instanties te wenden.
De eerste manestralen verlichtten de bijgebouwen waar nog volop activiteit heerste. Ze zag Chamiku nog rondscharrelen op het erf. Margarita besefte dat ze de ‘kinderjuf’ waarschijnlijk het meest zou missen. Chamiku, die ze zo zoet gewroken had in de vissershut op het strand van San Lorenzo.
Wel bizar hoe de krassen in het hout van die hut haar onbewust op het spoor hadden gezet van Haase’s graf. Als die schets niet in haar hoofd was blijven rondspoken, had ze tijdens haar zwerftochten over het eiland die rotsspleet waarschijnlijk niet opgemerkt. Daarachter had ze de ruïnes aangetroffen van wat leek op een soort tombe. Met enige moeite had ze zich langs een opening naar binnen gewurmd. Doordat de holte in de steenstapeling aan de bovenzijde vrij breed was, zag ze direct de keramische urn en kon ze de inscripties in de grafkamer lezen. Ze was bang geweest dat de urn vol as zat maar tot haar verbazing was hij gevuld geweest met manuscripten.
Waaronder de kaart.
Natuurlijk had ze de documenten zorgvuldig bestudeerd. Helaas kon ze de taal niet lezen maar ze herkende zijn naam: Theodoor Haase. De kaart had ze gekopieerd voordat ze hem samen met de manuscripten aan de bibliotheek had overgedragen. Daar werkte een professor die er bijzonder blij mee was. Deze geleerde was evenmin te beroerd geweest om haar in te wijden in Haase’s fundamenten van een ideale wereld, zoals hij die had beschreven in de documenten. Over zijn ‘kring van utopisten’. Over el Instituto.
Met de replica van de plattegrond was ze naar haar vader gegaan. Die genoot niet alleen van zijn dochters geestdrift maar kreeg zelf algauw zoveel belangstelling dat hij haar hielp met het organiseren van een expeditie. Onder de grootste geheimhouding, zonder dat de rest van de familie op de hoogte was, werd een onderneming op touw gezet om met behulp van de kaart de mogelijke nalatenschap te vinden van de vermaarde Gouden Man, El Hombre Dorado.
Terwijl Margarita omhoog keek en zag hoe het sterrenlicht werd gebleekt door het schijnsel van de rijzende maan hoorde ze vanuit de kraal het gedempte gezang van een paardenjongen.
…esta noche las estrellas se ven muy diferentes…
Volgens de 16e eeuwse legende bewezen de oorspronkelijke Muisca indianen regelmatig rituele eer aan hun zonnegod. Voorgegaan door de hogepriester die zichzelf geheel met goudstof had bedekt (de vergulde) wierpen ze de prachtigste gouden snuisterijen, versierd met smaragd en jade in de kratermeren.
Hoewel deze rituelen volgens de overlevering veel noordelijker zouden hebben plaatsgevonden dan de aangegeven locatie op Haase’s kaart, wilde Margarita’s vader wel een gokje wagen. Tenslotte had hij een reputatie hoog te houden en bovendien was de legendarische schat nooit gevonden. Wie niet waagt, die niet wint.
Dat het waagstuk hem geen windeieren had opgeleverd, betekende voor Margarita werk aan de winkel. Als tegenprestatie voor zijn risicovolle investering zou zij een paar ludieke zaakjes voor hem regelen met een zekere Mr. Gould in San Fransisco. Naast het verzekeren en beleggen van de bijkans grenzeloze aanwas aan rijkdom ging het haar toch vooral om het verwezenlijken van de plannen waar ze al enige tijd mee rondliep. Haase’s kring, el Instituto, was een grandioze opstap. Zelf had ze een paar namen van haar vader meegekregen: Flagler, Harkness en natuurlijk Flint. En ze had pas iets gelezen over een succesvolle uitvinder met de naam Charles Brush. Allemaal mannen met geld, connecties en wellicht enig idealisme. Dat leken haar voorlopig voldoende opties om het oorspronkelijke circuit van Theodoor Haase nieuw leven in te blazen.
De enorme bal was inmiddels in volle glorie boven de bergkam verrezen en zette het landschap in een feeëriek schijnsel. Zowel zonderling als huiveringwekkend. Het grootste geheim, dat al werd de rijzende maan steeds kleiner het toch even licht bleef, had Chamiku haar verklapt. Die maan werd helemaal niet kleiner, dat leek alleen maar zo. De dingen zijn niet altijd wat ze lijken.
Dat Chamiku haar moeder was, dat stond voor haar vast. Eigenlijk kon het haar niet schelen of haar vader wist dat zij er zo over dacht. Het zou helemaal niets uitmaken. Altijd zou ze door het ‘kindermeisje’ liefdevol zijn opgevoed, ook al had haar echte moeder haar gebaard. Wat deed het er dus toe? Sommige mensen konden daar zó sentimenteel over doen. Haar moeder had haar in elk geval meer meegegeven dan alleen mitochondriaal DNA.
Als Erik Hazepad ’s nachts arriveert op Jorge Chavez, de internationale luchthaven van Peru, is hij geradbraakt. Zijn voornemen om zich tijdens de non-stop vlucht te ontspannen, was meedogenloos de grond in geboord door uitgelaten voetbalsupporters, een praatziek echtpaar dat hem gesmeekt had tussen hen in plaats te willen nemen omdat de man liever aan het gangpad zat en zij bij het raampje, en een onophoudelijk krijsende baby die hij niet kon zien maar horen des te meer.
Als hij eindelijk de uitgang van de aankomsthal heeft bereikt, wordt hij bestormd door taxichauffeurs maar hij heeft zijn zinnen gezet op de bus en wimpelt ze genadeloos af. Hij weet de weg, heeft zich van te voren terdege op de hoogte gesteld, de bus naar zijn hotel in Miraflores vertrekt om zes uur. Ondanks zijn vermoeidheid wordt hij bewogen door rusteloosheid. Van slapen zal wel niet veel komen, vandaag. Jetlag.
Het is nog pikdonker, zo voor zonsopgang. The darkest hour is always just before the dawn jengelt het door zijn hoofd. Crosby…, Stills…?
Eenmaal in de bus gezeten valt hij nog bijna in slaap. Maar gelukkig net niet. Hij is er al, hier moet hij er uit. De lucht is koel, de sterren stralen, de straten zijn stil. Zoals gewoonlijk probeert hij in het firmament een bekende constellatie te ontdekken maar geeft het op. The stars look very different today.
Bij het hotel aangekomen blijkt de voordeur gesloten. Herhaaldelijk bellen heeft pas resultaat als het licht begint te worden. Opkomend ongenoegen wordt gedempt door de onstuimige indruk die een onbekende omgeving altijd op hem maakt en de receptioniste is allercharmantst. Ze overhandigt hem zijn kamersleutel met de liefste glimlach die hij zich kan herinneren. In de lift wordt hij overweldigd door haar zalige geur. Als ze hem voorgaat in zijn kamer wil hij nog maar één ding. Naar bed.
In de spiegel ziet hij een verkreukelde gestalte. De spleetogen achter het donkere montuur een slaan afwijzende blik op de verwarde zwarte haardos. Hij komt tot zichzelf.
De geruisloze intimiteit van de kamer, de weldadige streling van de lakens en zijn mentale matheid vormen een ideale combinatie. Hij valt onmiddellijk in slaap en wordt pas in de middag wakker, nog ruim op tijd voor zijn afspraak met Bolt maar heel anders dan hij deze uren in Lima had willen doorbrengen. In plaats daarvan had hij gedroomd van zijn schooltijd. De leswijziging die hij was vergeten en de reprimande van zijn lievelingsdocent die daarvan het gevolg was geweest. Hij herinnerde zich vooral de opgewonden spanning voor de pauze, de geheime afspraak met een paar klasgenoten, de overtreding van het rookverbod.
Stiekem een sigaretje roken.
Diezelfde namiddag dwaalt Joachim langs de historische taferelen in de centrale hal van het Peruaanse Archeon. De uitgebeelde seksuele verbondenheid van de Matsés met hun leefomgeving en familie windt hem op. Het aanstippen van lichaamsopeningen met kikkerslijm spreekt hem niet zo aan, maar dat de mannen elkaar met een rietje tabakspoeder in de neus blazen wekt een sterk verlangen in hem op.
Hoe lang was het weer geleden? Peinzend loopt hij in de richting van de uitgang. Onwillekeurig gaan zijn gedachten naar Hazepad. De oude welteverstaan, Eriks vader. Die man was zo’n magistrale muzikant geweest dat hij hem, Joachim, voor het eerst van zijn leven kleuren had laten zien. Alleen door op zijn fluit te blazen. En hij had hem leren roken. Dat ook.
De gedachtenis aan die keer dat hij, eigenlijk uit nieuwsgierigheid, in zijn eentje het concert van Eriks vader had bezocht, is grotendeels gehuld in psychedelische wolkenflarden en zwarte gaten. Hij was daar en hij was er ook niet. Het was als zwart-wit, hoe leg je uit hoe dat smaakt? Hoe beschrijf je een kleur die niemand kent? Het is of je reikt naar een hologram. Ongrijpbaar.
Kolkend verlangen en melancholie. Er was iets gebeurd … schimmige beelden van later die avond. Er werd gevochten. Hij had bemind. Eriks vader was zijn vader geweest. En ineens verdwenen.
Het plotselinge besef dat je alles wéét. Wakker worden op een grauwe sofa. Alles weg.
Schokschouderend steekt Joachim in het rokershol bij de vestibule een peuk op en inhaleert diep. Het genoegen van de mentale kick is van korte duur. Zijn droge keel schreeuwt om verkoeling. Binnen heeft hij een restauratie gezien.
Daar zullen ze zeker ijs serveren.
Als hij de centrale hal opnieuw doorkruist, ziet hij vanuit zijn ooghoeken dat Erik Hazepad is gearriveerd en belangstellend een collectie keramische kikkers staat te bekijken. Bolt wendt zich af. Hij wordt bevangen door een gevoel van onzekerheid. Dan herstelt hij zich. Hij draait zich naar Erik terwijl hij een stenen kleinood uit zijn zak pakt. Met uitgestoken hand loopt hij zijn oude studievriend tegemoet.
“Ha die Haas.” Hij overhandigt hem een klein vrouwenbeeldje met de woorden:
“Pacha’s mama. Vierduizend jaar oud.”
Eriks blik gaat van het kleinood in zijn hand naar de geloken ogen en ostentatieve neusgaten tegenover hem. Het lange gezicht is dikker geworden maar de tergende grijns nog hetzelfde. Zijn vroegere studiemaat is nauwelijks veranderd.
“Man, dat kan je niet maken! Dat beeldje is een fortuin waard.“
"Vijftig duizend. Of wat een gek er voor geeft. Ik vind het knapper om het precies na te maken, maar ja, een verzamelaar geeft daar niks om."
Joachim kijkt hem vermakelijk aan. “Op jouw bureau komt het beter tot zijn recht dan in een stoffig museum.” Hij houdt zijn adem in. “De dood als zin van het bestaan.”
“Inderdaad,” Erik glimlacht, “zonder dood geen evolutie. De geschiedenis van het leven als resultaat van haar vergankelijkheid.” Hij vindt zijn rol als heler wel vermakelijk.
“Mensen houden niet van dood,” snuift Joachim laatdunkend, “mensen houden meer van God dan van de evolutie.”
Erik kijkt hem onderzoekend aan. Gelooft hij dat nou zelf? Of juist niet?
“De geschiedenis die hier getoond wordt,” met een wijds armgebaar betrekt Joachim de hen omringende oudheidkundige collectie in zijn betoog, “is misschien ook wel verzonnen. Was jij erbij? Dat die culturen vroeger echt bestaan hebben, dat moeten we maar geloven. Maar waarom eigenlijk?”
“Omdat de wetenschap … “ probeert Erik voorzichtig.
“Geleerden zijn het vaak oneens,” valt Joachim hem in de rede. Hij vervolgt: “Dit museum staat wellicht vol kunstschatten die hooguit honderd jaar oud zijn. Het waarheidsgehalte van deze brochure is niet groter als dat van de Bijbel of de Bharata.”
“Dan. Niet groter dan.”
“Wat … ? ”
Er gebeurt iets verontrustends onder zijn voeten maar hij is zo in de ban van zijn eigen gedachten dat hij het niet merkt.
“Je bent wie je bent door wat er werkelijk is gebeurd. Niet door wat anderen BEWEREN dat er is gebeurd!”
Een zingende galm glijdt door de hal en even lijken ze te zweven. Ploffende stofwolkjes hebben nu ook Joachims aandacht getrokken.
De plafondhoge blusinstallatie treedt in werking.
Dromen duren luttele seconden, de droomtijd een eeuwigheid.
Erik laat zich plat op de grond vallen.
Bolt schreeuwt:
“De waarheid is … ”
Op dat moment klinkt er vanuit de catacomben een oorverdovende knal. Een brede scheur schiet als een bliksemschicht door de glanzende plavuizenvloer van de centrale hal en scheidt de mannen van het hart van de zaal. Daar, waar het pronkstuk van de pre-Peruviaanse Mayoruna cultuur als voornaamste blikvanger van de expositie had gefungeerd, gaapt nu een groot gat, omringd door gekantelde en scheefgezakte vitrinekasten vol opeengestapelde kikkers, alsof ze met een welhaast wanhopig doch vruchteloos paringsritueel de aardverschuiving hadden willen bezweren.
Bourgondië in de Middeleeuwen
In een heel andere tijd en aan de andere kant van de wereld zocht een dichter inspiratie langs de oevers van La Bonnelle, een zijriviertje van de Marne, toen hij in de verte een exotisch uitgedoste ruiter te paard zag naderen.
Tis een vreemd’ling zeker, die verdwaald is zeker. ‘Kzal eens even vragen naar zijn naam.
Toen de Zuiderling hem dicht genoeg genaderd was, bleek deze gelukkig de taal voldoende meester te zijn.
“Salum aleikum. Mijn naam is Salah Marouni. Is daar Langres?” Hij wees in de richting van de stadsmuren waarachter de torens van de kathedraal oprezen.
"Alle wegen leiden hier naar Langres / rozenkruisers, monniken en handelslui / knielen voor het altaar van Saint Mammès / en het klooster langszij verwelkomt hen met klokgelui." Een gastvrij onthaal stond de bard nader dan een poëem. "Gij zijdt op den goede weg, mijn waarde vreemde, gij zijdt op den goede weg."
Op enige afstand daarvandaan, langs het Lac de la Liez, bevond zich op dat moment een in witte pij gehulde monnik die het scherm van een geheel niet in die tijd passende televiewer bestudeerde. Het beeld, dat kennelijk iets eerder opgenomen was, toonde een ruiter te paard en leek wel op een scene uit een Amerikaanse western. Maar het landschap was onmiskenbaar Europees, met de 12e eeuwse kathedraal Saint-Mammès in de verte. Tevreden mompelde de witte jurk in zijn kap:
“Het is precies zoals te verwachten viel. Geen wonder. Het is immers allemaal al gebeurd.”
Hij was duidelijk ingenomen met de overeenkomst tussen het middeleeuwse Bourgondië en de scène uit de B-film op zijn beeldscherm. Dat was namelijk helemaal geen western. De opnames waren gemaakt door nanobots die vanuit het IIT verstuurd waren om de tijd te verkennen. Dat ze daarbij in het westen terechtkwamen was een bijkomstigheid die de witte monnik weet aan het draaien van de aarde. Het was bovendien een welkome bijkomstigheid. Bourgondië viel veruit te prefereren boven Utter Pradesh. Ook in het verleden.
De ruiter voegde zich weer bij de caravaan die verderop voorbijtrok in de richting van het hoger gelegen Landres. De contouren van de kathedraal maakten hem deemoedig. Het gregoriaans gezang had hem bijkans betoverd toen hij kort tevoren de zalen daar bewonderd had. Zo zou hij ook wel willen zingen. Het beeldhouwwerk en de schilderingen waren overweldigend. Alleen die Christelijke arrogantie, die stond hem tegen.
Hasan Pacha beoefende nog niet zo lang het tijdreizen. Om ongestoord zijn gang te kunnen gaan deed hij zich voor als geestelijke, gehuld in een wit kleed en zoveel mogelijk elk contact mijdend. Al kon hij het soms niet laten af en toe een boodschap te verkondigen. Nadat hij voldoende ervaring had opgedaan nam zijn zelfvertrouwen toe en kreeg hij meer en meer behoefte om met mensen van gedachte te wisselen.
Hij besloot om zijn spraakvaardigheid te verbeteren en volgde het advies van een geraadpleegde logopedist op om bij een koor te gaan. Dat had niet op hem zitten wachten, maar de leden waren vol begrip. In het begin zou neuriën volstaan en zijn stem was godzijdank toonvast. Aanvankelijk fluisterend oefende hij de woorden die steeds duidelijker over zijn lippen kwamen.
Het koor was een schot in de roos geweest. De samenzang was een heilzame combinatie van individuele inzet en gemeenschappelijk resultaat. Het deed hem plotseling beseffen dat zijn queeste in de tijd een eenzame onderneming was. Reden temeer voor een verstaanbare omgang met anderen.
Naarmate zijn spraakvermogen beter werd, durfde hij het aan om zich soms voor te doen als frater Iman en gesprekken aan te gaan. Hij wist dat er nog veel mankeerde aan zijn uitspraak, die waarschijnlijk nooit 'normaal' zou worden, maar hij sprak niet meer met een dikke tong en men begreep wat hij bedoelde.
Zolang hij maar niet begon over neurologische modificaties door nanogels en kwantumgravitationele noviteiten die tijdreizen mogelijk maakten.
Het is niet duidelijk wat de aanleiding geweest is, zijn reizen naar de toekomst of een verlangen naar contemplatie, maar uiteindelijk vestigde Hasan zich in het pre-peruaanse Valdivia, waar hij werd omgeven met een gelaten respect. Zeker is dat hij er een tevreden bestaan leidde, ondanks of juist dankzij periodieke tijdreisjes die hij niet kon nalaten te maken.
De dingen zijn niet altijd wat ze lijken
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ze hebben me vastgehouden… Ze hebben me vastgehouden vanwege seksuele omgang met een minder-jarige. Jaren geleden. Godsamme … ze hebben haar gevonden….dood.
Het is jaren geleden, ik werkte nog bij BZ, dat ik iets met haar had. Ze was een meisje, kinderlijk volwassen, dat heel erg begaan was met het voortbestaan van de aarde. Onthutst en verontwaardigd omdat het om haar toekomst ging. Ik kwam haar tegen in de bieb, we lazen dezelfde boeken. Over Gaia van Lovelock en de klimaatrapporten van het IPCC. Ze had iets gelezen over de club van Rome. Ze vond me aardig, zei ze. Met zo'n spotlachje. Ze was van huis weggelopen. Zag haar ouders niet zitten. Eigenlijk was ze hartstikke gek. Maar wat een lekker stuk. Volle lippen, trotse mond. Fier en verlegen, ongenaakbaar, teder. En ze zag ook wat in mij. Nou vraag ik je. Ik werd door haar emotioneel gegijzeld maar haar pa vond dat ik haar had misbruikt. Die vond mij een stuk vullis. Hij heeft me aangegeven. Niet te geloven. Ik heb die man nauwelijks gekend. En hij mij al helemaal niet. Maar toch, ze hadden er nog iets over in hun archief. Als je nú aangerand wordt kunnen ze niets voor je doen maar ouwe koeien, daar lusten ze wel pap van. Stelletje oelewappers. Godverdomme.
Als detective zou ik moeten uitzoeken wat er gebeurd is. Waarom is ze dood? Maar daar heb ik hele-maal geen zin in. Dat verleden is voorbij, daar heb ik niets meer mee. En niemand heeft mij iets ge-vraagd. Het is natuurlijk wel vreemd dat ze niet weten hoe ze aan haar eind is gekomen. Tsja…
Tsjerenkovstraling. Daar had ze het wel eens over. Elektromagnetische velden. Ze was ervan over-tuigd dat ze elektroallergisch was. Dat de wereld ten onder zou gaan door hoogspanningskabels en mo-biele communicatie. Omdat opgewekte magnetische velden het moraalkompas in de hersenen zou aan-tasten. Zodat we allemaal zombies werden. Ja, gek was ze. Maar ook een schat. Misschien moet ik toch…
*
Voor ze me kwamen halen wilde je me iets laten zien.
Aha, The Singing Detective, van Dennis Potter.? Maar ik ben een heel ander soort detective, hoor. Je zult mij niets horen zeggen over een ingewikkeld complot van surrealistische ziekenhuis belevenissen, romantische achtervolgingen in het Londense nachtclub circuit en meelijwekkende jeugdherinneringen. Ik hou het bij een simpele hypothese, waar of niet waar. Potters detective stelt allerlei vragen maar vaak krijg je geen antwoord. Waarom zingt-ie van die zijïge liedjes als-ie zo'n hekel heeft aan het kloot-jesvolk? Wat is z'n connectie met GC&CS (Bletchley Park), de Britse tegenhanger van BZ? Ik streef ten-minste naar duidelijkheid. In mijn bureau is geen plaats voor complotten. Alleen voor de emergente waarheid!
Er zijn ook overeenkomsten. We bestaan allebei dankzij het onvoorziene.* De zingende detective om-dat zijn schepper aan een ernstige ziekte leed en ik omdat een pubermeisje zich het lot van de wereld aantrok (anders zat ik nog bij BZ). We zoeken allebei de Waarheid. En er is altijd wel een Dame… De mijne zie ik straks bij de IJsfontein. Ze begreep dat ik het nu niet zo heb op politiebureaus en zo.
L & B PLOT VERDUISTERING VAN DE MIDDELEEUWEN
Gebeurtenissen in het verleden hebben geen enkele lange-termijn-invloed. Korte tijd wordt er wellicht rekening gehouden met machtswisselingen maar na verloop van tijd verwatert elk voorval. De geschiedenis is maakbaar. Je dagelijkse bezigheden zijn alleen verbonden met het NU.
In de tweede helft van het eerste millennium lopen de spanningen tussen het Romeinse en het Heilige Roomse Rijk hoog op vanwege de machtsuitbreiding van Otto de Grote. Door bloedverbintenissen probeert de keizer de betrekkingen te verbeteren. Hij slaagt erin zijn zoon te laten trouwen met de Byzantijnse prinses Theophanu. Consolidatie van de macht wordt ook gerealiseerd door de aanstelling van kerkvorsten die tevens wereldlijke macht bezitten. De Paus als hoofd van de katholieke kerk speelt daarin een verbindende rol.
Oncontroleerbare erfgenamen van het Perzische Rijk en opdringende legers van de Islam dwingen de Byzantijnse heersers om hun Christelijke posities te versterken. Keizer Constantijn VII, de mogelijke vader van prinses Theophanu, moet kiezen: voor de algehele vernietiging van iconische afbeeldingen of voor de verheffing van het eikenhouten kruisbeeld als Christelijk symbool. Zijn keus valt op het laatste en waarbij hij de wens uitspreekt dat het Heilige jaar 1000 in zijn regeerperiode zal vallen.
Dat lijkt de Heilige Roomse keizer Otto III, liefhebbende zoon van Theophanu en leerling van de door hem zelf benoemde Paus Silvester II, een goed idee. Ook onder de anarchistische en heidense volkeren dwingt het Heilige Christelijk jaar 1000 groot respect af. Otto vraagt zijn leermeester wat de mogelijkheden zijn. Het is immers pas anno 702!
De geleerde en vindingrijke Silvester kan wel een plannetje smeden om de jonge vorst tevreden te stellen en daarmee tegelijk zijn eigen positie als kerkvorst te bestendigen. Hij heeft meerdere zeer creatieve kroniekschrijvers onder zijn gezag leren kennen en bedenkt dat het beschrijven van werkelijke gebeurtenissen weinig verschilt van een zelfbedachte gang van zaken. Het volk is nauwelijks geletterd en edelen of geestelijken die wel kunnen lezen en schrijven hebben het veel te druk met hun dagelijkse besognes om zich ook nog te verdiepen in de geschiedenis.
Silvester geeft opdracht om een Europese plot te schrijven over een periode van bijna drie eeuwen, vanaf het begin van de 7e eeuw (611-914). De destijds bekende recentere geschiedenis zou dan beginnen bij de geboorte van de eerste Heilige Roomse keizer.
Ongelovigen kunnen zich altijd nog tot het internet wenden:
DE SNEK
Rechtsom of linksom, hoe krult de tijd?
In de middeleeuwen domineerden de rivaliserende stadstaten Genua en Venetië de noordelijke handelsroutes langs de kusten van de Middellandse en de Zwarte Zee. Beide staatjes dongen naar de gunsten van de Rijken in het Oosten,waarbij geen middel werd geschuwd. Met steekpenningen aan de Gouden Horde verwierven Genuese kooplieden de Venetiaanse handelspost Caffa op de Krim. Waarop de Venetiaanse pantalones de Moguls, oftewel de Tataarse heersers aan wie de Gouden Horde schatplichtig was, opstookten om de stad te heroveren.
Ondanks een overmacht aan manschappen lukte het de Gouden Horde niet om Caffa weer in te nemen. De Genuese boogschutters beschikten over kruisbogen waarmee ze zowel snel als ver een doel konden raken. Uit frustratie katapulteerden de Mongolen de vesting met de lijken van soldaten die aan de pest waren overleden. Hun vergane lichamen spatten tegen de gevels binnen de muren van de vesting uiteen terwijl de Mongoolse troepen zich terugtrokken.
In de jaren daarop werd het gehele continent geteisterd door de Zwarte Dood, die tussen 1347 en 1351 ruim een derde van de Europese bevolking het leven kostte.
In de zompige Lage Landen kon slechts een handjevol boeren over goede grond beschikken, de rest moest de kost verdienen met vissen, turfsteken of zout zieden. Tenzij je handig was of een belangrijke meneer kende, was je een speelbal van het lot en de elementen. Die elementen waren in het moerasrijke gebied tussen Dordrecht en Antwerpen voor sommigen geduchte kwelgeesten en voor anderen juist brengers van geluk en voorspoed.
De vloed die door verwaarlozing van de dijken en ongecontroleerd turfsteken jaarlijks grote delen van het land onder water zette, kon complete handelsroutes verleggen maar verschafte tegelijkertijd ook nieuwe visgronden.
Het natte en droge land tussen Brabant en Holland wisselden elkaar zodanig af dat eigenlijk niemand voor langere tijd bestaanszekerheid had. Voor de gewone man was inventiviteit onmisbaar om het hoofd boven water te houden. De hoge heren van Brabant en Holland rekenden erop dat de volkse vindingrijkheid om te overleven hen meer penningen zou opleveren. Smeulende rivaliteit tussen het Brabantse Geertruidenberg en het Hollandse Dordrecht werd mede om die reden aangewakkerd, wellicht zelfs ontstoken.
Nadat Geertruidenberg vlak voor de eeuwwisseling in 1299 door pest getroffen werd, waren veel mensen de stad ontvlucht. Palingsteker Gart Janse was naar Dordrecht gegaan. Zijn kinderen waren dood, alleen zijn kleinzoon Janne was nog in leven en die had hij toen maar onder zijn hoede genomen. In Dordrecht had hij Riet ontmoet, een vissersvrouw die zijn dochter had kunnen zijn en die op haar beurt viel voor Janne, het kind dat zij door brute verkrachting niet had kunnen krijgen. God dankend voor het onverhoopte (stief)moederschap nam ze de oudere man tot haar echtgenoot. En zo was de jongen voorbestemd tot het vissersleven.
Janne Janse deed zijn vondst per ongeluk.
Bij het ophalen van het net kon hij het gewicht van de buit al voelen maar voordat deze binnen was, brak de lier. Stomme pech, alles weg; niet getreurd, opnieuw gepeurd. De wijsheden van zijn grootvader zaten in zijn kop gebeiteld, ook al liet de oude visser het binnenhalen nu helemaal aan hem over. Zelf deed hij de kraam, met Riet voor het kaken. Een volmaakte taakverdeling.
Dat bleek ook nu weer. Met veel moeite had hij de kapotte lier voorlopig kunnen herstellen. De as had hij vervangen door een oud stuk roeispaan en hij merkte dat het ophalen van het net nu veel gemakkelijker ging . Eerst drong dat niet tot hem door omdat hij verwachtte dat de vangst verloren was. Maar toen hij tot zijn blijdschap zag dat de totebel was afgeladen met elft begon het idee post te vatten dat het de Lieve Heer had behaagd zijn volharding te belonen.
Totdat de volgende volle vangst weer net zo zwaar was als vanouds. Hij begon al te geloven dat Gods loon éénmalig was, toen er iets gebeurde. Bij het binnenhalen van weer een net vol vis zag hij het touw rond de provisorische windas verspringen van een dik naar een dun deel. Tegelijkertijd voelde hij hoe het gewicht van de buit plotseling was toegenomen. Nadat hij iets dergelijks een aantal malen opnieuw had waargenomen, werd het hem duidelijk: hoe dikker de as, hoe lichter de vangst.
Vooral als het visnet boven water kwam, werd het soms te zwaar om het verder op te takelen. Dan moest je het laten zakken om een deel van de rijke buit te laten wegzwemmen. In dat geval zou een dikkere as uitkomst kunnen bieden.
Nu het idee eenmaal had postgevat hoe hij eenvoudig meer vis kon vangen, liet het hem niet meer los. Hij zou het aan Melis voorleggen. Zijn boezemvriend Melis Soetemelck dreef in Dordrecht een nering in wagenwielen en was bijzonder vindingrijk en handig. Hij had goed gereedschap en zou hem vast willen helpen.
Janne ging zo op in zijn plannen dat hij het vreemde vaartuigje pas opmerkte toen het vlakbij was. Het deed hem denken aan een opgezwollen zeug die een tijdje in het water had liggen rotten en de berijder maakte heftige trapbewegingen alsof hij zich – in Jannes ogen – ervan wilde bevrijden. Voor het overige maakte hij, vreemd genoeg, een opgewekte indruk.
“Kom ik zo in Antwerpen?”
Hij wees over het water naar het zuiden terwijl hij iets te eten tussen zijn vreemde uitdossing vandaan haalde.
“Ook een stukkie?” Hij reikte Janne iets bruins aan.
De vreemde verschijning en zonderlinge tongval hadden Janne met stomheid geslagen. Toen hij eindelijk zijn stem terugvond wilde hij allereerst weten wat voor bootje dat was.
“Een waterfiets, dat zie je toch wel?” verklaarde de ander, wat bevreemd.
Wacht maar tot die zeug ontploft; dan is het water pas vies.
Hij dacht er het zijne van en ving behendig de toegeworpen etenswaar. Peinzend proefde Janne van het bizarre baksel terwijl hij zich afvroeg wat die rare snoeshaan in zijn schild voerde. De weelderige smaak deed hem braken, zoiets was hij niet gewend. Hij spoelde zijn mond met brak water en zag dat de merkwaardige vreemdeling zich alweer in zuidelijke richting repte. Hij stak nog wel een hand op maar keek niet meer achterom.
Wat een rare dag. Eerst die goddelijke ingeving en dan zo’n kadaverbootje met een stuurman die me wil vergiftigen. Dat moet de duivel zijn geweest. Tijd om op te breken.
Melis Soetemelck was een echt stadskind.
Ook als de pest niet heerste, overleden er meer baby's in de stad dan op het platteland. En voor een schoffie dat zijn kindertijd wist te overleven, was er nog altijd weinig om naar uit te kijken.
Melis had geluk gehad.
Als jongen woonde hij tegenover een wagenmakerij, waar hij veel tijd doorbracht, geobsedeerd door al dat rijdend materieel. De ambachtslieden hadden schik in zijn oprechte belangstelling en verstandige vragen. Ze maakten hem, zonder bijbedoelingen, deelgenoot van hun geheime gilde. Ze wisten niet welke gevolgen dat zou hebben, maar als ze het wel geweten hadden zouden ze het niet hebben gelaten, daarvoor was Melis veel te weetgierig. De mannen hadden constant iets omhanden dus een paar extra, ook al waren ze nog klein, was welkom. Zijn eigenwijs gebabbel werd getolereerd omdat hij zoekgeraakte spullen blindelings wist op te sporen en, wonder boven wonder, altijd het gereedschap aanreikte dat iemand juist op dat ogenblik nodig had.
Toen onverwacht de 1e en de 2e timmerman elkaar de hersens insloegen tijdens een ruzie over geld of overspel, of allebei, én kort daarna de voorman door de pest geveld werd, was er een ernstig tekort aan werknemers ontstaan om de niet aflatende vraag naar transportmiddelen het hoofd te blijven bieden. De ongediplomeerde Soetemelck had zijn kans schoon gezien om zichzelf te promoveren tot volwaardige wielenmaker. Hij had ondertussen ook de commerciële finesses voldoende in de smiezen om binnen afzienbare tijd het hele wagenpark te beheren. Hij deed zijn werk zo naar behoren dat er geen sprake van was dat zijn plaats zou worden ingenomen door een ander. Een gediplomeerde wielenmaker, die was er eenvoudig niet. En Melis was de beste, die kon maken wat-ie wou.
Dat gold trouwens niet alleen voor rijtuigen, als er maar beweging aan te pas kwam dan had het zijn belangstelling. Zo konden de trage constructies met jijntakels bij de Dordtse wapenfabriek, waar hij een aandrijfwiel had moeten repareren, hem 's nachts uit zijn slaap houden. Wat zou hij zich dáár graag mee bezighouden, met zulke ingenieuze apparaten. Maar voor een plek binnen die contreien moest je wel een hele goede binnenkomer hebben.
Jarenlang fantaseerde hij over ontwerpen om het oorlogstuig te verbeteren. Dus toen Janne hem over zijn succesvolle visvangst vertelde, begreep hij onmiddellijk waar het om ging.
“Krijg de ziekte! Man, ik snap het, ik denk dat ik het snap.”
Op dat moment stond zijn hoofd echter nog niet naar een technische uitleg. Het was Vette Dinsdag en ze zouden de avond doorbrengen in Geertruidenberg. En daarvoor moesten ze het water op, met Janne's boot. Niet Melis' favoriete vervoermiddel.
Gelukkig was het rustig weer. Het verlangen naar spekpannekoeken was hem tijdens de overtocht niet vergaan en hun bescheiden viering van de Vastenavond leek hem een gepast gebeuren om Janne in te wijden in de magie van de bewegingsleer; een soort koppelmoment, zogezegd.
“Dat is een primitieve snek die je daar gemaakt hebt.” Met een blik op het niet-begrijpende gezicht van zijn vriend vervolgde hij: “Een soort spiraalvormig windsel, als een slakkenhuis. Hoe dunner de as, hoe minder kracht je hoeft te zetten. Ik heb het idee verwerkt in een ontwerp voor kruisbogen, zodat je de pees sneller kunt spannen.”
Omdat Janne nog niet begreep wat hij probeerde duidelijk te maken, ging hij zich te buiten aan een wiskundige verhandeling over hefbomen en katrollen, maar dat had een averechts effect. Het leek hem daarom handiger om de werking van het mechaniek uit te leggen aan de hand van een tekeningetje. Hij schoof zijn bord opzij.
Naast hen op de bank, waar ze zich na de pannekoeken tegoed deden aan een glas hipocras, hing een man met gesloten ogen tegen een steunpilaar. Gezien zijn kledij leek hij uit het Oosten te komen. De beschonken doezelaar werd onverwacht wakker. Zijn vlekkerige vingers tastten naar de beker mede die nog onaangeroerd voor hem op tafel stond. Met een blik op de schets die Melis in het tafelblad had gekrast, riep hij verrast:
“Ener schnek! Dazzis de schnek die ik gemacht heb!” Zijn uitroep leek verontwaardigd maar zijn gezicht stond nieuwsgierig en zijn toelichting was ontwapenend. Hij had net zo’n spiraalvormig apparaat bedacht, verklaarde hij, maar eerst had zijn ontwerp een omgekeerde werking gehad. Daarmee zouden de automatische mechaniekjes – waar hertog Jan van Brabant zo dol op was, zoals hij even later toelichtte – op een meer natuurlijke wijze bewegen, doordat tijdens het ontspannen van de veer de aandrijving verliep van de dikke naar de dunne as. Hij had het plan opgevat om er aan het hof in Brussel goede sier mee te maken.
Maar iemand was hem vóór geweest.
“Jij bent wat je noemt een pechvogel. Hoe heet je eigenlijk?” Melis keek zijn buurman medelijdend aan. “Maar je uitvinding is geniaal. En, eh, wie is die hertog precies?”
“Danke. Ik heisse Manok, Manok Bulla. Hallo.” Ze schudden elkaar de hand. “Und der Herzog heisst Jan. Hij is der Chef von Brabant. Hij macht Banketten met tanzende Poppen. Die kan ik auch machen. Kuk mal..."
“Wat ga je nu doen, Manok?” mengde Janne zich in het gesprek. Hij had meer zin in sociaal contact dan een college. “Het lijkt me trouwens geen pretje om zo ver van huis te zijn. Het moet hier wel erg drassig zijn voor iemand uit de bergen, niet?”
“Welnee, Janne,” bromde Melis mijmerend, “reizen is juist ontzettend boeiend. Als ik de kans krijg …”
“Jullie haben beiden recht.” Manok hief zijn drinkbeker. “Reisen ies spannend. Man ziet unbekante werelden wo man gein weet von hat. Die sonne in die see zu zien schitteren, dazzis fabelhaft. Aber ik vermisse auk die beschneeuwde bergspitzen, zu hause.” Hij leegde de mok in één teug.
Manok Bulla zocht het geluk.
Dromerig verzekerde hij zijn tafelgenoten dat de wereld zijn ogen had geopend. In zijn geboortestreek had men zijn romantisch gemijmer opgevat als een heimelijke poging om het harde boerenleven te ontlopen. Als anderen zich de tandjes werkten, zat hij dromerig voor zich uit te staren. Voor sommigen in devote meditatie, maar de meesten hielden het op ledigheid. En was dat niet des duivels oorkussen? Manok kon beter weggaan.
Zelf had hij zich weinig aangetrokken van die vijandige houding. Er waren maar twee dingen die hem werkelijk interesseerden: de goddelijke influisteringen die niemand anders hoorde en de verre landstreken waar de zon onderging. Bovendien kon hij heel aardig tekenen, zowel de dingen die in zijn hoofd opkwamen als de beelden die hij zag. Zelfs de dorpsbewoners ontbraken niet in zijn schetsboek maar die hadden daar geen enkele belangstelling voor.
Wie wel interesse toonde was de marskramer die jaarlijks het dorp aandeed. Na een waarderende blik op de prenten had hij verteld over de verlokkingen van de zee, en Manok had zich vast voorgenomen ooit met hem mee te gaan naar het Westen. Ooit zou hij afdalen naar het dal van de rivier en haar loop volgen, stroomafwaarts.
De dag dat hij vertrok voelde hij geen enkele wroeging jegens de mensen in zijn dorp. Hij voelde alleen de verwachtingsvolle opwinding van iemand die op reis gaat.
Tijdens zijn zwerftochten met de rondtrekkende koopman leerde hij de wereld kennen. Die wereld was niet zo heel anders dan hij had verwacht al waren de mensen wel vriendelijker dan hij gewend was geweest. Dat kwam natuurlijk door de marskramer, die bracht dingen rond waar men al maanden om verlegen zat. Daarom werden ze overal gastvrij onthaald en vond hij steeds de beschutting en gelegenheid om zijn goddelijke influisteringen uit te werken.
Daartoe had de vrome handelaar hem van wat perkament en houtskool voorzien, zodat de jongen zijn ingevingen kon optekenen en de mensen die ze ontmoetten kon portretteren. Hij had schik in zijn pupil, de zoon die hij zelf niet wenste, maar hij was zich tevens bewust dat zijn nering de jongen niet interesseerde, dat de jongen vroeg of laat zijnsweegs zou gaan. Die droevige gedachte verdrong hij dan snel met een vaatje bier.
Op zulke momenten drong hij er bij Manok op aan om zijn tekeningen te signeren, maar die weigerde steevast. De tekenaar zag zichzelf slechts als een instrument om de goddelijke influisteringen zichtbaar te maken en zijn talent was niets anders dan de hand van God. Niet de zijne, dus. Het ergerde hem dat zijn mecenas dat niet uit zichzelf had ingezien en vroeg zich af of hij zijn geluk niet elders moest gaan zoeken. Had die ouwe hem niet lang genoeg aan het lijntje gehouden?
Dat ‘geluk’ viel Manok onverwacht toe, toen op een kwade dag de marskramer, verblind door de plotseling doorgebroken lage zon, overboord viel van de rijnaak waar hij zijn waar had aangeprezen, en verdronk. De schipper, kennelijk begaan met het lot van de jongen, vroeg Manok aan boord te blijven en mee te varen als scheepsmaat. Zo had hij kost en inwoning en ging hij de zee tegemoet. Kon hij zich wijden aan de influisteringen al was dat met bezwaard gemoed. In de loop der tijd was hij toch gehecht geraakt aan de introverte handelaar, die hem, ondanks hun geruzie, in zijn waarde had gelaten, hem eerder gedoogd had dan dat hij zich over hem had ontfermd.
Geluk? Wat was dat eigenlijk?
Aan boord van het vaartuig was hij in elk geval niet gelukkig. De schipper misbruikte hem voor al het achterstallige en reguliere onderhoud van de boot, maakte hem hardhandig wakker voor elk pietluttig klusje en gaf hem geen enkele kans om zich over te geven aan gemijmer of tekenen. Zo’n harde opvoeding zou wellicht louterend hebben gewerkt, ware het niet dat de kerel zich steeds meer verloor in zijn lading moezel- en rijnwijnen. Hij wilde zijn slaaf wel laten delen in het drankfestijn – en Manok moest toegeven dat het hem goed smaakte – maar erg lang duurde zo’n feestje nooit: de gezagvoerder had een kwade dronk en zat hem dan nog meer achter de vodden. Nee, de dwingelandij van de schipper woog, ondanks die feestjes, niet op tegen het gemak en de snelheid van de boottocht.
Manok verliet daarom na enige tijd de aak om zijn tocht stroomafwaarts te voet voort te zetten. Geregeld vond hij onderdak in kloosters en abdijen. De geestelijken die hij daar ontmoette, waren gul met voedsel en wijn maar hadden te vaak een verborgen agenda. Ze wilden hem graag de biecht afnemen en samen met hem bidden, hem ‘liefdevol’ ontlasten van zijn wereldse verlangens en zijn laatste centjes. Dat hij Gods wegen liever op eigen gezag bewandelde, zo hij beweerde, beschouwden zij als blasfemie. Hoe had hij gedacht zonder hen ooit God te kunnen vinden? Had hij zich nooit afgevraagd waar zijn tekentalent vandaan kwam?
Die plakkerige vleierij bespoedigde telkens weer zijn vertrek. Hij was trouwens niet op zoek naar God maar naar geluk, al scheen dat voor sommigen op hetzelfde neer te komen.
Bij de grens van wat ooit tot de Bourgondische Nederlanden zou behoren, werd hij ingewijd in wat men de Moderne Devotie zou gaan noemen. Uit protest tegen de corrupte kerkvaders en de zich misdragende kloosterlingen, verkondigden gewone lieden dat ieder mens verantwoordelijk was voor zijn eigen zielenheil. Om God te vinden, had men die Roomse gidsen echt niet nodig. Men kon ook wel in zijn eentje bidden. Desnoods van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.
Die gedachtegang beviel Manok wel. Zo zat hij zelf ook in elkaar. Voor zijn goddelijke influisteringen had hij evenmin een geestelijke nodig als voor zijn queeste naar geluk. Geluk lag in het westen en het westen was waar de zon onderging. Zo eenvoudig lag het.
Er was echter één probleem: wat gekrabbel op papier was nog geen eten en drinken en een dak boven zijn hoofd. Aanvankelijk was het de morele zorgplicht van de marskramer geweest die hem van het noodzakelijk had voorzien. Later was het de christelijke gastvrijheid (en wellicht godsvrees) van willekeurige medemensen geweest die hem huis en haard hadden verschaft. Maar als hij zijn eigen verantwoordelijkheid wenste te dragen, dan moest hij niet langer als een soort bedelmonnik langs de deuren gaan, dan werd het tijd om op eigen benen te staan en zijn eigen kostje bijeen te garen.
Zwervend door het hertogdom Brabant kwam hij erachter dat bedelen vaak meer opleverde dan knechtenarbeid. Desondanks probeerde hij het schooien te vermijden en nam de armzaligste klusjes aan. Maar noch het één noch het ander leverde voldoende op om zijn oplopende uitgaven in dranklokalen en herbergen te voldoen.
Op een late avond dat hij met een ‘lege maag’ op zoek was naar een slaapplaats struikelde hij over een zwerfkei en viel uitgeput op de zanderige, maar gelukkig droge grond. Het voelde of hij in een put met veren stortte. Hij sliep onmiddellijk in.
Er was niets dan duisternis.
Tot een gerucht hem wakker maakte en hij de flikkering van vlammen zag. Hij schoot overeind en staarde naar de witte engel die onderzoekend op hem neerkeek.
“Jij bent Manok Bulla en ik breng je geluk. Ik heb een kampvuur aangelegd en hier is proviand. Meld je aan bij het garnizoen van de hertog, dan komt de rest vanzelf. Ik moet er weer vandoor.”
Nog voordat Manok kon reageren, was de moeilijk verstaanbare verschijning op het paard geklommen, dat onopvallend in de schaduw had staan grazen, en vertrokken. Manok riep hem na maar kreeg geen antwoord. Zelfs hoorde hij geen hoefgetrappel. Had hij het allemaal gedroomd?
Die nacht zou hij de slaap niet meer vatten., daarvoor had het tafereel hem teveel aangegrepen. Had God zelf ingegrepen? Was hij oververmoeid geweest? Hij besloot dat de verschijning een visuele versie was van zijn goddelijke influisteringen. En waarom zou zo'n engel niet echt vuur en voedsel kunnen brengen?
Nadat hij eindelijk weer wat gegeten had en zich aan de sintels had gewarmd, was hij bij het eerste ochtendlicht op pad gegaan. Het kostte hem weinig moeite om zich aan te sluiten bij het garnizoen, daar was altijd plaats voor radeloze jongeren die voor een schijntje ieder bevel opvolgden. Niet dat hij zich voor elk karretje zou laten spannen maar voorlopig was hij weer even onder de pannen.
In de herberg in Geertruidenberg kwam Soetemelck net terug van achteren toen Janse luidruchtig zijn neus snoot en Bullo opschrok uit een mijmering. Wat afzijdig van het feestgedruis dronken ze hun gerstenat en mede en met een knipoog naar Melis vroeg Janne:
“Zeg Manok, die engel, die was ineens gevlogen, niet?”
Gekwetst wendde Manok zich tot de Hollanders.
“Hij was gein cherub, hij was ener botschaffer, gans zeker! Sein lange kleid was blank als schneeuw aber sein haren waren schwart, niet blond en gein fleugel. Ins armee gehen was ener goeter rat. Ach, der engel was zeer schoon aber mooglijk was hij ener werber, ener ronselaar.”
Daarna vertelde hij weemoedig over het soldatenleven. Hij had altijd gedacht dat soldaten bikkelharde alfamannen waren, maar dat viel reuze mee. Er was ook geen sprake geweest van een louter hanenren. Integendeel, de meesten hadden een vriendinnetje of zelfs een heel gezin bij zich en ze gedroegen zich als doodgewone dorpsbewoners. Al heette dat hier een garnizoen. Er waren een paar oosterlingen geweest met wie hij zijn eigen taal had kunnen spreken. Hij had vrienden gemaakt. Met de dochter van een luitenant had hij spannende uren beleefd. Wat hem betreft had die relatie langer mogen duren, maar haar vader werd overgeplaatst en nam zijn gezin natuurlijk mee.
Dat was de keerzijde: de garnizoensleden waren ‘eigendom’ van de hertog en als die vond dat er versterkingen nodig waren langs de Maas, bij de grens met het hertogdom Gelre, dan had je maar te gaan. Bovendien waren tijdens zijn gezapig garnizoensleven de influisteringen verstomd. God had het wel welletjes gevonden, zijn beeldreservoir stond droog (de rest nog niet want het was gebleken dat brandewijn heel doeltreffend was om verveling te verdrijven).
Het geluk had hem evenwel nog niet in de steek gelaten. Op verzoek van het graafschap Vlaanderen had de hertog het bevel uitgevaardigd om vrijwilligers op te roepen. Zij zouden opstandelingen in Brugge moeten kalmeren. Manok had zich direct aangemeld. Brugge lag tenslotte vlakbij zee en bovendien werkten er in de Vlaamse steden tal van mechaniekers en werktuigkundigen die om zijn eerdere influisteringen verlegen zaten, daarvan was hij overtuigd geweest.
“Nah, das was schijt. Niemand was intressiert. Keiner!”
Tegen de tijd dat hij in Brugge aankwam, waren de burgers reeds voldoende gekalmeerd. Met de ergste raddraaiers was korte metten gemaakt en de rest had bij voorbaat al door honger en uitputting nauwelijks fut gehad voor een serieuze confrontatie. Voor de Brabantse vrijwilligers viel weinig eer te behalen. Zo bracht Manok de meeste tijd weer net als vroeger door in ledigheid.
Tijdens zijn omzwervingen door de stad, op zoek naar iemand die misschien interesse voor zijn mechanische schetsen had, stuitte hij op het oefenterrein van de kruisboogschutterscompagnie. De compagnie kon door de graaf worden ingezet ten tijde van schermutselingen met de milities van de Franse koning, maar het geschut was verre van handzaam. De kruisbogen die de schutters hanteerden, waren omvangrijk en zwaar. Het vergde heel wat tijd en de hulp van een schildknaap om een pijl weg te schieten, maar op Manok – die enkel eenvoudige handwapens gewend was – maakte het schiettuig grote indruk. Of hij ook kon meedoen?
Zijn achtergrond als militair – hij had zijn loopbaan bij het garnizoen wat aangedikt – was alvast een leuke aanbeveling om tot het boogschuttersgilde toe te kunnen treden, maar er werd nog wel wat meer van hem geëist. Voorlopig mocht hij meedoen als schilddrager om de schutters te assisteren. Hij was de hemel te rijk toen hij vernam dat zijn overplaatsing van het Brabantse garnizoen naar de Vlaamse schutterscompagnie eenvoudig kon worden geregeld. Hij vermoedde dat de hertog wel begrip had kunnen opbrengen voor zijn geestdrift voor de kruisboog.
In de weken die volgden werd het hem snel duidelijk dat de enorme kruisbogen nogal onhandig in gebruik waren. Om de pees te spannen moest het uiteinde van de boog in de grond gestoken worden om de schutter in staat te stellen genoeg kracht te zetten waarbij hij de boog met een voet moest tegengehouden. Dat nam veel tijd in beslag en leidde tot spierpijn. Maar als de pijl eenmaal geschoten werd, há, dan kon hij zo drie man doorboren! Wat een geweldig wapen zou dat zijn als het wat handzamer was. En, halleluja, daar klonk zowaar geroezemoes vanbinnen, een gedachte borrelde op uit het niets, zo leek het. Koortsig schetste hij de omgekeerde versie van een oud idee: een rechtsdraaiend slakkenhuis in plaats van een linksdraaiend, zogezegd. Wat hem nu te doen stond was de boogmakers in de werkplaats overtuigen van de geweldige mogelijkheden van zijn bedenksel.
Helaas, hij had te vroeg gejuicht, zijn geluk was nog niet onvoorwaardelijk. De overstap van het garnizoen naar het schuttersgilde was toch nog niet geregeld. Hij moest zijn beweegredenen op papier zetten en daarmee persoonlijk de hertog verzoeken zijn overstap goed te keuren. De ambtelijke molen! Ondertussen werd hij verordonneerd zich naar zijn oude legerplaats in Brabant te begeven. Het garnizoen was al onderweg.
Nadat zijn ergernis enigszins bekoeld was, besloot hij troost te zoeken in de stad. Mijmerend achter zijn vijfde pint (of was het zijn zesde?) staarde hij in de Hertsberghe afwezig naar de rossige uitslag op zijn onderarmen. Zich afvragend of hij nog steeds in het leger wilde blijven, werd zijn aandacht afgeleid door een toenemend rumoer op het plein vóór de tapperij. Hetzelfde moment trad een in een lang gewaad gehulde verschijning binnen en stevende recht op zijn tafel af. Naderbij komend sprak hij met het hakkelende stemgeluid dat Manok vaag bekend in de oren klonk:
“Dat was geen slechte tip van mij, toch, het garnizoen? Maar rechtsom of linksom, hoe krult de tijd?”
Verbijsterd staarde Manok in het donkere gelaat. De witte engel was geen spat veranderd. Hij liet Manok in verwarring achter en sprong met wapperende mantel de trap op naar een hoger gelegen verdieping.
Het rumoer buiten was ondertussen toegenomen en omdat hij toch niet goed wist wat hem overkwam, schuifelde Manok met de pul in zijn hand naar buiten. De menigte bestond uit verschillende groepjes mannen in uiteenlopende kledij die druk gebarend met elkaar leken te onderhandelen. Bij de boogschieters had hij vernomen dat kooplieden uit heel Europa hiernaartoe kwamen in de hoop goede zaken te doen. Even meende hij de witte engel te zien, maar dat kon natuurlijk niet, die was in de herberg verdwenen. De man in de lange jurk viel hem op omdat hij op dezelfde manier gekleed was als de spookverschijning van daarnet. Hij nam nog maar een slok.
Manok liep op hem af en vroeg hem zonder omhaal of hij soms naar Brabant ging. De man staarde hem verbaasd aan en, met een blik op de halflege pul, antwoordde hij dat meneer dat geen zier aanging, maar, inderdaad, hij was van plan diezelfde dag nog door te reizen naar het noorden. Dan kwam hij door Brabant, toch? Was meneer bekend in die contreien? Zocht hij soms een baantje als schildknaap?
Na een korte aarzeling blufte hij de omgeving te kennen als zijn broekzak en de vreemdeling sprak met hem af dat ze elkaar later die middag op het plein weer zouden ontmoeten. Dat gaf Manok de gelegenheid zijn schetsboeken en zijn plunje weg te halen uit het lokaal van het schuttershof. Zijn tekenspullen had hij tijdens zijn omzwervingen steeds met zich meegesjouwd en wat extra kleding, ook al was die niet schoon, zou wel eens van pas kunnen komen in het natte noorden.
Ze vertrokken uit Brugge in oostelijke richting. Behalve hijzelf en de man in de witte jurk die hij op het plein had aangesproken, omvatte de kleine karavaan nog een aantal kooplieden dat onderweg was naar Dordrecht. Allen waren afkomstig uit mediterrane streken en hun waar bestond voornamelijk uit exotische specerijen. Voor zover hij had begrepen – geen van hen sprak Hollands of Duits – waren ze al vaker naar het noorden geweest. Dat stelde hem gerust. Hij hoefde niet bang te zijn om te verdwalen, hij hoefde ze alleen maar te volgen.
Met de jurk had hij het meeste contact. Zijn naam klonk als Sla Maoeni of Raoeni en zijn gestippelde gezichtstatoeage verraadde zijn afkomst. De Moor deed hem trouwens meer denken aan een ontdekkingsreiziger dan aan een handelaar. Over van alles wat ze onderweg tegenkwamen vroeg de kerel honderduit, waarvan Manok maar een fractie kon verstaan, laat staan beantwoorden. Meestal begreep hij wel waar het over ging maar kostte het hem moeite om Sla’s begeestering te delen. Hij had het koud, hij had dorst en hij voelde zich belabberd. Het regende voortdurend en waaide onophoudelijk waardoor zijn oplettendheid voor het natuurschoon was ingedamd tot de voetafdrukken van het groepje kooplieden dat voor hen uit liep op het modderige pad.
Ter hoogte van Antwerpen staken ze de Schelde over en vervolgden ze hun weg in noordelijke richting. Nu ze in Brabant waren, drong het tot hem door dat hij de zee nog steeds niet gezien had, dat het garnizoen hem niet meer lokte en dat Dordrecht evengoed was als elke andere optie. Maar bovenal werd hij gewaar dat er iets grondig mis was met zijn ogen. Rillend boog hij zich voorover om de sporen op de weg te kunnen zien. De wazige contouren van het landschap verduisterden en zachtjes zakte hij ineen. Althans, zo voelde het.
“Danach, als ik weder bewust war, entdekte ik die blauwe vlekken. En kopsmertsen.” Om de bloeduitstorting te tonen, stroopte hij een mouw omhoog zodat zijn blote arm zichtbaar werd.
“Christemeziele,” hijgde Janne, met een blik op de naargeestige huidaandoening. Ze herinnerden hem aan iets afschuwelijks uit zijn kindertijd. Het begon tot hem door te dringen dat de vlekken op Manoks vingers minder onschuldig waren dan ze hadden geleken. Half overeind komend besefte hij ook dat, mocht er sprake zijn van pestilentie, hij inmiddels genoeg verziekte lucht had ingeademd om nog te ontkomen. Hij zakte terug op zijn stoel.
“Doet het pijn?” vroeg hij benauwd. Hij vond zichzelf zondig en onschuldig tegelijkertijd.
“Ja, en kun je nog tekenen?! Ingespannen had Melis het koeterwaals gevolgd en hij vroeg wat er met het schetsboek was gebeurd: “Waar is je schetsboek gebleven?”
Lodderig keek Manok van de één naar de ander. “Ik voel mij jammerlijk. Grauenhaft.”
Met een vermoeid gebaar wees hij in de richting van een groepje feestgangers dat juist een lied had ingezet. “Mein schetsen zijn bij Sla. Der mosselman in zijn blanke kleid.”
Zijn hoofd zakte op het tafelblad en er kwam geen woord meer over zijn lippen.
*
“Goud is allemansvrind.”
Grinnikend hief Vincenzo Grimaldi het glas naar zijn spiegelbeeld en toostte met zichzelf terwijl hij enkele gele muntjes uit zijn buidel haalde en tussen de plooien van zijn boezeroen liet glijden.
De Genuese handelaar Grimaldi was in de loop van zijn leven een zelfingenomen en enigszins fatalistische ondernemer geworden. In redelijke welstand was hij opgegroeid onder de vleugels van een iets ouder nichtje. Zij was speelkameraad, beschermengel en petemoei voor hem geweest en het bekoorlijkste wezen op aarde. Met haar wilde hij zijn, tot het einde der tijden. Met de vrouw van zijn dromen wilde hij naar het eind van de wereld.
Helaas werd zij uitgehuwelijkt aan de oudste zoon van een landgraaf en moest de jonge Vincenzo verbitterd zijn eigen weg gaan. In plaats van spiritueel geluk bracht die weg hem materiële voldoening hoewel hij zijn jeugdliefde nooit zou vergeten.
In tegenstelling tot de meeste van zijn concurrenten, die zich op het Oosten oriënteerden, had Grimaldi zijn pijlen op het Noorden gericht en hij was overtuigd van toekomstig succes. Niet in de laatste plaats omdat er voor hem, als telg van een invloedrijke familie, deuren werden geopend die voor anderen gesloten bleven. Zijn enige probleem was dat hij aan het gekwaak van die getormenteerde kikkers in het Noorden, wat kennelijk door moest gaan voor hun manier van praten, geen touw kon vastknopen. Maar dat vond hij niet echt een bezwaar.
“Goud laat kikkers kwelen als een nachtegaal.”
Een vooruit gestuurde lakij verzekerde hem dat de Hollanders weinig muzikaal waren maar dat er in Brabant wel een aardig dranklied werd gezongen. Vooral als hij (de lakij-verkenner) een rondje had gegeven. Net terug van zijn omzwervingen in het noorden, waar hij onder meer Brugge, Dordrecht en Zoutleeuw had aangedaan, deed de verkenner, Salah Marouni, verslag van zijn bevindingen. In de laatste stad had hij een partij laken opzij laten zetten die via de Gete en de Schelde overzee naar Genua zou worden vervoerd. Grimaldi kon tevreden zijn, het was een uiterst voordelige overeenkomst geweest.
Grimaldi’s handelskaravaan bevond zich inmiddels vlakbij Dijon waar de doorluchtige koopman te gast was op het Kasteel van Germolles. De heer des huizes was het jaar daarvoor ontslapen maar zijn jonge douairière nam de honneurs waar zodat de gewiekste ondernemer tot zijn genoegen de koning te rijk was te midden van charmante en kooplustige jonkvrouwen. Zijn wereldse kennis en galante hofmakerij maakten indruk op de dames die hem op hun beurt met genegenheid bejegenden en deelgenoot maakten van hun persoonlijke besognes.
's Avonds werd hij bij de freule ontboden om een digestief te gebruiken. Ze vertrouwde hem toe dat de heilige Mamas aan haar was verschenen met een waarschuwing aan het adellijk adres. Met betraand gezicht was ze ontwaakt zonder dat ze zich de boodschap kon herinneren. Ze was de familietwisten en het krijgsbedrijf beu en ze smeekte Grimaldi in de kathedraal van Langres een kaars te branden voor het zielenheil van haar en haar overleden echtgenoot.
Om te voorkomen dat hij onderweg van zijn goud zou worden beroofd beval ze hem de dienstverlening aan van de hospitaalridders die ze onderdak verschafte. Hun orde had zich ontfermd over de kennis en rijkdom van de vervolgde tempeliers. De ‘witte monniken’ zouden zijn goud beheren in ruil voor een kredietbrief die hij in Brugge of Zoutleeuw weer te gelde kon maken. Door de tekening van zijn hand op de brief was deze voor struikrovers waardeloos. Alleen zijn hand zou het geld kunnen innen.
Op zijn beurt vertelde hij haar over de merkwaardige ontmoeting die hij onderweg had gehad. Er was een vreemd licht geweest alsof hij in de duisternis kon zien. Over het jaagpad langs de Rhône had hij vanaf zijn schip een voertuig tegemoet zien komen zoals hij nog nooit eerder gezien had. Het bestond uit twee grote dunne wielen die door stangen waren verbonden, niet naast elkaar maar achter elkaar! Het geheel was plat als een haardplaat en hij begreep niet waarom het niet omviel. Er zaten bovendien twee mensen bovenop die trappende bewegingen met hun benen maakten zonder het paniekerige horten en stoten dat hij in hun situatie verwacht had. Ze droegen dezelfde kleren maar hij had de indruk dat het om een man en een vrouw ging. Wat schaapachtig had hij vanaf de voorplecht naar de oever getuurd, toen de voorste een arm omhoog stak en iets riep dat klonk als: “Toedeloe. De fjoetjer is wotjoe meek offit.”
Verbouwereerd had hij het voortsnellende duo nagestaard. Hij kon zweren dat ze zweefden.
Geamuseerd had de kasteelvrouw geluisterd maar ze zag geen verband tussen de Grimaldi's verholen wroeging over zijn toekomst en de visionaire kiem van haar tempeliers. Ze gebaarde dat ze zich wenste terug te trekken en excuseerde zich. Er waren genoeg verhaaltjes verteld.
Vincenzo Grimaldi besloot het advies van de freule toch eens na te trekken en ging op zoek naar het verblijf van de ondergedoken monniken. Op aanwijzing van een kamerheer daalde hij af naar de catacomben en daar trof hij enkele in het wit geklede lieden aan die zich bogen over een tafel vol beschreven vellen perkament. Salah was er ook.
De koopman liet zich ervan overtuigen dat zijn goud bij de hospitaalridders in veilige handen was en dat het epistel met zijn handtekening erop even waardevol was als het edel metaal zelf. Salah vertelde hem met zo'n brief zelfs in Dordrecht zaken te hebben gedaan. Om daarna in Geertruidenberg zijn winst weliswaar weer te verliezen. Maar dat terzijde.
Grimaldi wilde echter van geen terzijde weten en zo kwam de Vastenavond ter sprake alsmede de lotgevallen van Janne, Melis en Manok. Salah had verslag gedaan van zijn commerciële bevindingen maar toen hij merkte dat Grimaldi ook geïnteresseerd was in zijn persoonlijke avonturen, wist hij niet goed of het zijn baas echt zou boeien. Daarom begon hij maar met het einde.
Manok Bulla was dood.
Ze hadden hem de volgende ochtend gevonden, geknield voor het overvolle gemak. Hij was gestorven met zijn gezicht in de uitwerpselen van talloze feestgangers. Salah nam het zichzelf kwalijk dat hij de jongeman aan zijn lot had overgelaten terwijl hij zelf tot diep in de nacht had gefeest. Hij had genoten van de schrans- en slemppartijen en, hoewel hij maar een matige drinker was, had hij uitbundig meegezongen en gedanst. Het minste wat hij nu nog kon doen, was een fatsoenlijke begrafenis regelen.
Het grootste deel van hun tocht naar het noorden was Manok hem van weinig nut geweest. De gratis schandknaap die hem voor ogen had gestaan – schildknaap per abuis, een taalfoutje – was niet erg toeschietelijk geweest. Hij leek nergens in geïnteresseerd, had nauwelijks oog voor zijn omgeving gehad en wist uiteindelijk niet eens de weg. Salah had wel begrepen hoe dat kwam - dijkdoorbraken hadden het landschap aanzienlijk veranderd en de gestage stortregens belemmerden het zicht - maar zijn zorg werd er niet minder om. De kooplui die voor hen uit liepen hadden ze in de schemering al uit het oog verloren.
Kou en nattigheid deden Marouni des te sterker beseffen dat hij en zijn nutteloze gezelschap meer en meer achterop raakten. Steeds vaker moest hij voor Manok zorgen in plaats van omgekeerd. Wat hem tot zijn eigen verbazing niet eens zo tegenstond. Hij begon zelfs genegenheid voor dat hondsvot te voelen. Zorg voor zwakkeren, daar waren die christenhonden eigenlijk veel duidelijker over. Wat een teleurstelling had geleken, werd een nieuw avontuur.
Regen, wind en zonneschijn speelden tikkertje met verlos terwijl Manok in elkaar gezakt op het paard zijn tekortkomingen zat te verbijten en de Moor goedgemutst voor hen uit door de modder stapte. Het was niet zozeer deugdzaamheid wat hem mild stemde, het was meer zijn plezier in het veenmoeras dat ze doorkruisten. Lisdodde, libellen en levermossen, zodra de zon doorbrak ervoer hij de exotische broeklanden als een lofdicht op het leven. En al erkende hij de levensbarende kracht van het hemelwater, regenvlagen konden hem gestolen worden. Een groeizaam buitje, Allah, maar de striemende neerslag die ze soms moesten trotseren, vervloekte hij.
Gelukkig konden ze af en toe meevaren op een aak of een schouw. Dan hadden ze wat beschutting en konden ze zich drogen. Tijdens zo’n tocht had hij Manoks bagage doorzocht en de schetsboeken gevonden. De ferme uitstraling van de panorama’s en portretjes hadden hem verrast, zo’n resolute hand had hij bij Manok nooit vermoed. Andere tekeningen zeiden hem niet zoveel, het leken wel technische ontwerpen, een beetje abstract. Hij nam zich voor om ze met evenveel toewijding te beschermen als dat hij zich over hun schepper zou ontfermen.
In Geertruidenberg was het mis gegaan. De hele reis had hij Manoks welzijn in de gaten gehouden, gezorgd voor voldoende eten en drinken, koortswerende kruiden, rust en beschutting, maar op het carnaval had hij zijn levenslust niet langer kunnen bedwingen. Overtuigd dat Manok wel een tijdje zonder hem kon, had hij zich onder de feestgangers begeven om zich geheel over te geven aan de jolijt. Geen polka's of Zeeuwse Schots, hij gaf er de voorkeur aan om zich als een declamerende heremiet wervelend door het etablissement te bewegen. Al maakte hij een wat zonderlinge indruk, zijn kostuum werd alom geprezen. De meeste buitenlui droegen hun beste kloffie en dansten in paren terwijl de vreemd uitgedoste poorters uit Geertruidenberg elkaar in een rijdans de loef leken af te steken. Normaal gesproken zou de sama dansende Marouni in zijn witte jurk een opvallende verschijning geweest zijn maar te midden van de carnavaleske verkleedpartij viel hij nauwelijks uit de toon. Alleen zijn gezichtstatoeages leken net echt, hij oogste zelfs een compliment (dat hij overigens niet begreep).
Aan de schrans- en slemppartijen deed hij niet mee. Zijn ontzag voor het leven verbood hem de tijd te doden, of anderszins met alcohol aan te tasten. Aan het dansen en zingen gaf hij zich daarentegen geheel over. Kraaiend van plezier sprong hij in de rondte, aangemoedigd door het applaus van de zich uitlevende meute.
Toen Melis hem aansprak, nadat hij zich met Janne tussen de woelige menigte had gedrongen, moest hij even tot zichzelf komen voor hij begreep waar het over ging. Manoks tekeningen? Vanzelfsprekend. Ze baanden zich een weg door de hossende massa naar de tafel waar Salah zijn tassen had staan. Terwijl Melis door het schetsboek bladerde, vertelde Janne hem dat de tekenaar hen zojuist zijn levensverhaal had verteld en nu enigszins laveloos lag te dutten aan de tafel waar ze hadden gezeten. Gerustgesteld wees Salah naar de portretjes en vroeg Melis wat hij ervan vond.
“Misschien is dat wel de marskramer. En dát de dronken schipper. Weet ik veel.” Melis had meer belangstelling voor het abstracte werk.
“Kijk! De snek!” Enthousiast toonde hij de tekening aan Janne, die echter meer belangstelling had voor een jongedame aan de andere kant van de bank.
Salah vermoedde dat niet alleen de artistieke maar ook de technische kwaliteit van het afgebeelde werk waardevol was en vroeg Melis of hij wellicht van reizen hield? Hij had bedacht dat de kunstminnende familie van zijn werkgever, de Grimaldi’s, vast wel iemand met Manoks talent onder hun hoede wilde nemen, een veelbelovende investering tenslotte. Maar het leek hem niet verstandig zijn beschermeling alleen op weg te sturen. Afgezien van Manoks gezondheidstoestand maakte Bulla ook anderszins een labiele indruk. Zou Melis hem niet naar Genua willen begeleiden? Hij kon wat contanten meekrijgen voor onderweg en in de mediterrane republiek zijn uiteindelijke beloning.
Melis had geen bedenktijd nodig, het was een geschenk uit de hemel, maar dat wilde hij niet onmiddellijk laten blijken. Verbaasd vroeg hij waarom Marouni die taak niet zelf op zich nam. Deze verzekerde hem dat hij dat zeker gedaan zou hebben als hij niet nog tal van zaken moest afhandelen en daarna in Dijon had afgesproken. Het kon nog lang duren voor hij naar Genua zou terugreizen. Hij zei er niet bij dat hij Manoks gezelschap eigenlijk niet meer aankon. De zorg was hem honderd procent meegevallen, maar nu wilde hij zijn vrijheid terug. Daarvan was hij zich tijdens zijn meditatieve dans weer bewust geworden.
Nadat hij had toegezegd om Manok op sleeptouw naar Genua te nemen, had Joep afscheid genomen van Janne die naar huis wilde. Het was de hoogste tijd om terug te varen als hij de volgende dag nog genoeg vis wilde vangen om drie mensen van te onderhouden: zichzelf, zijn grootvader en Riet. Melis was niet van plan terug te gaan. Hij had Janne gevraagd hem te verontschuldigen bij de wagenmakers; hij ging op reis en zou voorlopig niet terug zijn. Daarna ging hij op zoek naar Bulla, maar toen hij hem nergens zag besloot hij het ochtendgloren af te wachten in een rustig hoekje van het lokaal.
Om 's ochtends te vernemen dat Manoks lichaam was gevonden.
“Natuurlijk was hij ontdaan,” besloot Salah zijn verslag, “maar hij leek vooral teleurgesteld. Dat de reis niet doorging. Die ik hem eigenlijk al had toegezegd. Daarom heb ik hem samen met het schetsboek naar uw residentie in Genua gestuurd. Met wat geld voor onderweg, uiteraard.”
Vincenzo Grimaldi moest toegeven dat hij tijdens het avontuurlijke relaas van de Moor was bekropen door een vaag verlangen naar onverwachte gebeurtenissen die het leven sjeu gaven. Hoe lang was het niet geleden dat hij verliefd was geweest of iets had ontdekt dat niets met geld had te maken? Misschien had hij dat clowneske duo op het jaagpad langs de Rhône achterna moeten gaan. Maar ja, als entrepreneur werd van hem verwacht zich degelijk en verantwoordelijk te gedragen. Geen domme dingen doen waar hij spijt van zou krijgen. Risico's waren slechts zinvol als er een vermoeden van winst bestond. En er waren genoeg courtisanes om hem verstrooiing te geven.
*
Melis Soetemelck zat op een rots en keek uit over een zee die hem onwaarschijnlijk blauw toescheen. Het was warm, droog en zonnig. Heel wat aangenamer dan waaraan hij gewend was. Maanden geleden. Maar ook onderweg. Het voelde als een overwinning.
De kasteelheer van het fort waarheen men hem had verwezen, was lyrisch geweest over het schetsboek. Hij had niet eens opgemerkt dat er een pagina ontbrak.
De pagina met de schetsen van de snek. De pagina die Melis nu in zijn hand hield en aan de Apostelbroeder liet zien die hij bij het fort was tegengekomen. Kennelijk was de 'ketter' daar kind aan huis. De man wierp een korte maar aandachtige blik op de tekening waarna hij ogenschijnlijk onverschillig naar het oosten tuurde.
De monastieke monnik had hem toevertrouwd dat hij de rebelse boodschap van Fra Dolcino langs de hele mediterrane kust wilde uitdragen. Dat zei Melis natuurlijk niets. Hij kon hem toch al nauwelijks verstaan ondanks het Gallisch dat hij onderweg had opgepikt. Maar de boodschap dat hij in het nabije klooster van Valmagne een wapenwerkplaats had, verstond hij des te beter. Wellicht lag hier een kans om zijn oude wens te verwezenlijken. En een binnenkomer had hij: de snek!
De belangrijkste wapens die ze in het klooster maakten waren kruisbogen, zoveel had hij wel begrepen. De voornaamste afnemers kwamen uit Genua en de rest was voor een handvol overgebleven Dolcinieten. Eigenlijk kon het Melis niet zoveel schelen wie het wapentuig zouden gebruiken, er was een markt, dat was genoeg. Waar het om ging was zijn ambitie om de wereld te tonen waar zijn snek toe in staat was, de ongekende kracht die een deskundige toepassing kon opwekken. En de deskundige was hij, Melis Soetemelck.
Tijdens zijn reis naar het zuiden was Melis' aanvankelijke geestdrift geleidelijk getemperd. De veranderende omgeving, ooit een doel op zich, woog niet op tegen een gevoel van spijt dat regelmatig de kop opstak. Had hij heimwee? Of was er iets anders aan de hand? Nooit kreeg hij de kans daar lang over na te denken. Voortdurend waren er onverwachte struikelblokken. Eten, drinken, een plek om te slapen, het had allemaal simpel geleken. Geen moment had hij rekening gehouden met vijandige ontmoetingen, omdat hij door iemands veld liep, omdat hij er verdacht (?) uitzag, omdat hij de schuld kreeg van ellende en ziekte die ergens heersten, omdat hij belastinginner zou zijn. En bovenop de pastorale animositeit het natuurgeweld. Onweersstormen, hageleieren of juist zinderende bloedhitte, ze hadden zijn pad gekruist. De omgewaaide bosreuzen en zijn uitgedroogde keel die er het gevolg van waren hadden hem inderdaad doen verlangen naar zijn wagenpark in Dordrecht. Eigenlijk was het een godswonder dat hij had volgehouden en het schetsboek ongeschonden naar de Mediterranee had gebracht.
Wat hij zich op zijn eindbestemming vooral herinnerde, was het innerlijke landschap dat hij had verkend. Waarom was hij eigenlijk op reis gegaan, wat had hem zo aangetrokken in die onbekende verten? Of was het de eentonige regelmaat van het stadse leven dat hij had willen ontvluchten, het avontuur tegemoet? Hij kon niet zeggen wat de voornaamste reden was geweest, maar onderweg merkte hij dat het onbekende, het nieuwe, een gemeenzame regelmaat kreeg. De reis was niet langer de uitdagende belevenis waar het hem ooit om begonnen was. Alleen het doel stond hem nog voor ogen: zijn opdracht tot een goed einde brengen.
Dat voornemen zaaide echter ook twijfel. Welk recht hadden Salah en hij eigenlijk om de schetsen en ideeën van Manok Bulla te verhandelen? De kunstenaar had weliswaar zelden zijn werk ondertekend – Manok had alleen zijn initialen in de vorm van een monogram op het kaft van zijn schetsboek getekend, maar die konden evengoed doorgaan voor die van hemzelf*, bovendien hadden Marouni’s toewijding en zijn eigen inzet voorkomen dat het schetsboek verloren zou gaan – toch voelde het als een vorm van ontvreemding, een soort morele knoeierij.
Aan de andere kant, met het oog op de snek, was dat ontwerp ook door hemzelf bedacht en alleen een blik op die tekening was al genoeg geweest om het te herkennen. Niemand met enig technisch inzicht zou de mogelijkheden zijn ontgaan. Waarschijnlijk had Manok de Vlaamse mechaniekers aan wie hij zijn ontwerpen had getoond eenvoudig op een idee gebracht. Was dat dan géén diefstal?
Toen hij de snek in het tafelblad had gekrast, had Bulla deze ook onmiddellijk herkend. Dat was trouwens ook een gedachte die voortdurend door zijn hoofd spookte: door die oude roeispaan van Janne zat hij nu aan de Middellandse Zee. Dingen die niets met elkaar te maken hadden, bleken toch met elkaar verstrengeld. Als je erop lette, zag je dat natuurlijk voortdurend: ketens van oorzaak en gevolg. Maar soms waren die twee zo verschillend van aard en schaal dat het verband je eenvoudig ontging.
Zou iets ook spontaan, zonder oorzaak kunnen opborrelen? Als een idee? Een plan? Een waandenkbeeld?
Hij wilde zich tot zijn metgezel wenden met het plan hem die vraag voor te leggen, maar hij zag dat de monnik al op weg was. Naar het klooster. Hij moest opschieten, wilde hij hem nog inhalen.
Vanaf zijn stenen zetel – hij was inmiddels overeind gekomen – zag hij tussen de schepen die in het blauwe water voor anker lagen, een tonvormig vaartuigje tevoorschijn komen. De halfnaakte roerganger – dat kon hij zelfs van deze afstand zien – maakte trappende bewegingen, als bij het stampen van druiven zoals hij dat onderweg naar het zuiden monniken in sommige kloosters had zien doen. Dat zal me een ziek wijntje geven, in zo’n kuipje op de golven.
Tijd om bij die profetische gedachte lang stil te staan gunde hij zichzelf niet. Hij haastte zich om de Dolciniet te vergezellen.
Het jaar was 1335.
Aan elk leven komt een einde. Geen leven zonder dood. De tijd houdt eventjes de adem in … tikt dan brutaal verder. Onverstoorbaar, als altijd.
Iedereen die een rol speelde in het leven van Melis Soetemelck was na 1355 dood, behalve hijzelf. Niemand die bij naam genoemd werd was na halverwege de eeuwwisseling nog in leven. Man of vrouw, rijk of arm, ongeletterd of geleerd, oud en jong, de Zwarte Dood was het om 't even. Een min of meer willekeurige opsomming:
Naast Manok Bulla iedereen uit zijn geboortedorp en allen die hij bij zijn omzwervingen had ontmoet; hertog Jan van Brabant en velen van zijn familie; de meeste wagenmakers van Dordrecht; Gart Janse, Janne Janse en Riet Janse; Vincenzo Grimaldi en Salah Marouni; graaf Lodewijk van Vlaanderen (in het harnas maar sterk verzwakt door ziekte); één op de drie inwoners van Brugge overleed in 1349 aan de pest; de adellijke jonkvrouwen en hospitaalridders in het kasteel van Germolles; de meeste feestvierende carnavalgangers in Geertruidenberg en de katharen van Béziers die handel dreven met de Genuese kooplieden.
Natuurlijk waren ook toen de complottheorieën niet van de lucht. Wantrouwen jegens vreemdelingen wint het vooralsnog steeds van de omarming van je naaste. Talloze zondebokken (Joden, misvormden, andersdenkenden) vonden in naam van Christus eveneens de dood.
Na zijn innovatieve bijdrage aan de wapenproductie in de Languedoc doorkruiste Melis jarenlang een onbekende, nieuwe wereld vol overblijfselen uit een tijd dat er in de dorpen nog mensen woonden die niet wegkwijnden door honger, ziekte en chaos. Toch zou hij nooit meer terugkeren naar Dordrecht. Hij werd gegijzeld, gevangen genomen, vluchtte, trouwde, scheidde weer, zwierf rovend door bijna verlaten dorpen en vond eindelijk werk bij een smidse in Beaune.
De mechanieken die hij daar maakte trokken de aandacht van de nieuwe eigenaar van het Kasteel van Germolles, de hertog van Bourgondië (Filips de Stoute). De hertogin, dochter van de graaf van Vlaanderen, had de restauratie ter hand genomen waarvoor ze onder andere een beroep deed op het vakmanschap van Melis. Zodoende kwamen diens mechanieken in de vorm van bewegende taferelen terecht op de feestelijke banketten in Gent en Dijon waarmee de Bourgondiërs opzien baarden.
Melis Soetemelck overleed een 'natuurlijke' dood in de jaren 70 van de 14e eeuw. Hij werd 83 jaar.
De witte 'engel' was op tijd gevlogen.
Volgens de witte monnik was de Zwarte Dood een typisch voorbeeld van het vlindereffect: een onbeduidend voorval (gebroken roeispaan) met wereldwijd gevolg (pandemie). De tijdreiziger zou wel terug willen keren om het vlammetje te doven maar in de duisternis die dan ontstaat wordt alles ongewis. De wereld zou wel eens heel anders kunnen worden.* De naakte waarheid wordt gevormd door voorvallen die op zich niets om het lijf hebben. Een minuscule oorzaak (verliefde oogopslag) heeft relatief grote gevolgen (nieuw leven). Als je de oorzaak niet kunt waarnemen is het gevolg een emergentie.
Nederlandstalige bronnen
Jan Dumolyn. Brugge, een middeleeuwse metropool 850-1550. Sterck & de Vreese, 2019
Gerben Hellinga. Graven van Vlaanderen. Walburg Pers, 2013
Jan Hosten. De tempeliers in de lage landen. Horizon, 2020
Johan Huizinga. Herfsttij der middeleeuwen. Atlas Contact, 1999
Henk 't Jong. De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421. Omniboek, 2020
Bart van Loo. De Bourgondiërs. Aartsvaders van de lage landen. Bezige Bij, 2018
Barbara Tuchman. De waanzinnige veertiende eeuw. Arbeiderspers, 2004
Joren Vermeersch. 1349 Hoe de zwarte dood Vlaanderen en Europa veranderde. Vrijdag Uitgeverij, 2019
Theun de Vries. Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht. Querido, Amsterdam, 1982
El Instituto 10 ARCHEONAUTEN
The truth, doctor Bolt, what can you tell us about the truth?
De waarheid! Was dat niet wat iedereen wel wilde weten? Wat iedereen bedacht, op eigen wijze, naar eigen gelijk?
Vóór Bolt kunstschatten stal
Hij staat op straat, letterlijk en figuurlijk.
Een seconde lang beseft Joachim Bolt dat hij van zijn imaginaire sokkel is gedonderd. Starend naar de gebroken stoeptegel belemmert hij haastige voetgangers in het voorbijgaan . Ze doen hun best om hem te ontwijken. Zo'n zonderlinge sta-in-de-weg kwam wel vaker op hun pad voor, maar lastig was het wel. Kon hij zich niet normaal gedragen?
Bolt heeft op dat moment echter helemaal geen zin om zich normaal te gedragen. Integendeel. Hij voelt een sterke aandrang om dat stuk tegel uit het wegdek te grissen en door de glazen etalageruit te smijten waarlangs hij zojuist naar buiten gekomen is. De gedachte aan het strand onder het plaveisel stemt hem evenwel milder.
Zand erover. Zulke heetgebakerde handelingen luchten misschien even op maar uiteindelijk trek je toch aan het langste eind.
Had hij zich maar net zo beheerst toen hij dat stukje schreef.
De hoofdredactrice had hem altijd de vrije hand gegeven maar tegelijkertijd gewaarschuwd dat hij niets ten nadele van haar bladen mocht schrijven.
Althans, dat beweert ze nu. Bolt kan zich daar niets van herinneren maar hij moet toegeven dat zijn opmerking over printers (dezelfde als in hun drukkerij) en kinderarbeid nogal overdreven was geweest. Heeft ze niet begrepen dat hij het ironisch bedoelde? Nou ja, het valt niet meer terug te draaien.
Maar hij baalt wel. Het was een leuke baan geweest. Hij had verschillende rubrieken mogen verzorgen. Zijn gewraakte opmerking was verschenen in de rubriek ‘Ambiance’ waarin hij de afgelopen tijd geregeld over sociale misstanden en milieuproblemen had geschreven. Daarnaast was hij verantwoordelijk geweest voor luchtiger stukjes zoals het te kakken zetten van ‘Bekende Nederlanders’ en een semi-therapeutische vraagbaak voor huwelijksproblemen onder het studentikoze pseudoniem Ellen de Enk-Wel.
Al met al had het meer dan genoeg opgeleverd om aan zijn bescheiden wensen te kunnen voldoen.
Daarvóór had hij minder verdiend maar wel véél meer vrije tijd gehad. Als lichtdrukker bij een klein ingenieursbureau had hij over een prettige kamer met veel boeken kunnen beschikken. Zeker de helft van zijn tijd had hij doorgebracht met lezen. Toen het bureau naar een andere locatie vertrok, besloot hij dat het tijd werd voor eigen productie.
Met het oog op de toekomst vraagt hij zich bekommerd af of hij gemakkelijk een nieuwe werkkring zal kunnen vinden. Hij heeft nog wel financiële reserves maar die zijn beperkt. Vroeger was er dat kledingmagazijn, daar konden ze altijd wel iemand gebruiken. Maar erg naar zijn zin heeft hij het er nooit gehad. Zijn collega’s waren zonder twijfel allemaal gevluchte moslim-flikkers die hem uitscholden voor kleurenblinde christenhond omdat hij het verschil niet zag tussen een groene kandora en een bruine thoub. Als hij vroeg wat er precies mankeerde aan een kittel lieten ze hem smerige oorlogsfoto’s zien en noemden ze hem een kwaker. Zijn vrome afdelingschef had hem thuis uitgenodigd om hem aan zijn dochter voor te stellen. De eikel!
Nog altijd heeft hij de pest aan mensen die streven naar vereniging in gemeenschap, van welke aard dan ook. Omdat ze zichzelf beter vinden dan de rest? Allemaal uilenballen en steenezels.
Ben ik dan de enige die doorheeft wat er mis is met de wereld?
Zijn hoofdredactrice, pardon, ex-hoofdredactrice, heeft ook al eens geprobeerd hem te koppelen. Aan het Instituut, de wereldwijde denktank, waarvan ze meent dat de toekomst er gemaakt wordt. Maar hij was er in geslaagd om zich aan die toenadering te onttrekken en zij had niet langer aangedrongen.
Het Instituut, L Instituto, was hem te sektarisch en te elitair.
Toen hij nog sociale psychologie studeerde had hij zich er door aangetrokken gevoeld, het zelfs benaderd.
Maar hij werd afgewezen.
Gelukkig maar. Naarmate hij de wereld en zichzelf beter heeft leren kennen, is hij steeds meer gaan geloven dat hij zich bij die club niet thuis zou hebben gevoeld. Het Instituut is in zijn ogen een krentenbol. En hij wil geen krent zijn.
Hij wil vrij zijn, onafhankelijk, niet te traceren. Het liefst is hij onzichtbaar maar dan wel zó dat hij elk moment kan bepalen wanneer wel en wanneer niet. Een illusie. Hij heeft een BSN, een iPAD, een paspoort, hij is verzekerd en gaat wel eens naar een ander land. Hoe denkt hij in hemelsnaam onzichtbaar te kunnen zijn? Maar het beeld spreekt hem aan en in dromen steekt geen kwaad. Toch?
Uit zijn ooghoeken ziet hij een collega, ex-collega, achter een venster in zijn richting naar buiten staren.
Ik moet hier weg.
Niet zo ver daar vandaan is een ijssalon waar hij geregeld een goed kop koffie heeft gedronken. Maar nu wordt hij vooral aangetrokken door troostrijke herinneringen aan die uitspanning. Lang geleden, toen hij nog op school zat, had hij een vriendje wiens vader er werkte. Soms gingen ze helpen, in de hoop op een versnapering, en dan kwamen ze in gangen en bergruimtes die voor de reguliere bezoeker ontoegankelijk waren. Voor zijn gesjouw met dozen vol bekers en biscuits werd hij altijd smakelijk beloond.
Hij weet nog precies waar de schakelaars van de koelinstallaties zitten.
Eenmaal gezeten aan de raamtafel geniet hij van de ‘orange float’ waarop hij zichzelf getrakteerd heeft. Voor zich uit starend door het venster dat hem scheidt van de tafeltjes op de stoep voor de zaak ziet hij ineens de naderende reflectie van een opdringerige klant – de meeste zitplaatsen zijn vrij – die luidruchtig een kop koffie op de tafel neerzet en hem aanstoot.
“Kan je effe op mijn bakkie troost lette? Ken ik effe plassen.”
Vóór hij de vrouw van middelbare leeftijd in natura ziet, heeft hij haar parfum al geroken. Dezelfde weeë geur als van de hoofdredactrice. En nog voor hij kan reageren, is ze al op weg naar het toilet.
Waar haalt die bitch het gore lef vandaan? Wie denkt ze dat ze voor zich heeft?!
Getergd pakt Bolt zijn medicijn tevoorschijn en deponeert hij enkele tabletten in de dampende koffie die naast hem op tafel staat.
De daad windt hem op en de opwinding geeft voldoening. Als hij opstaat van zijn stoel kan hij een wat ongecontroleerd danssprongetje niet onderdrukken. Daarbij breekt het riempje van een van zijn sandalen. Op één kousenvoet verlaat hij Grimaldi’s Gelateria.
Tegen de tijd dat de hulpverleners verschijnen om – te laat, overigens – bijstand te verlenen aan de geëlektrocuteerde elektricien die bezig is geweest een storing in de koelinstallatie te verhelpen, is Bolt al onderweg naar de hotelkamer waar hij de afgelopen maanden goedkoop onderdak geniet. Hij vraagt zich af of er iets aan zijn geheugen scheelt. Hij is er vrijwel zeker van dat de schakelaar van de koelinstallatie in de uit-stand had gestaan toen hij hem omzette. En dat op een werkdag!
Aangekomen bij het hotel krijgt Bolt een ingeving. In de hal loopt hij naar de telefooncabine en belt naar het lokale politiebureau. Op de verveelde vraag waarmee men hem van dienst kan zijn, vraagt hij om te worden doorverbonden met de afdeling zededelicten.
“Hallo?”
“Het zijn niet alleen mannen die geilen op kinderporno.”
Hij noemt de naam van het blad waar hij is ontslagen.
“Ga maar eens kijken bij de hoofdredactie.”
Hij verbreekt de verbinding en gaat naar zijn kamer waar hij zich op zijn bed laat vallen. De dag was anders verlopen dan hij zich vanochtend had voorgesteld. Het is pas middag maar hij voelt zich uitgeput.
Vandaag heeft hij geen medicijnen meer nodig.
Gewoonlijk gaat hij nooit zo vroeg naar bed. Er knaagt iets maar hij is te moe om er aandacht aan te schenken. Zijn gedachten tollen rond en komen tot rust op een groot meer. Sail away.
Als Bolt wakker wordt is het nog licht en heeft hij honger. Hij verlaat zijn kamer en het hotel en begeeft zich naar de ‘Snek’ (voor de snelle trek). Knabbelend aan een broodje raadpleegt hij op zijn mobiel de lokale vacaturebanken. Onder de rubriek ‘zojuist geplaatst’ ziet hij dat er vraag is naar een ‘oproepservicekracht koeltechniek’ bij een bekende keten van ijssalons.
IJs! Zou dat iets voor mij zijn?
Totdat zijn blik valt op ‘journalistiek medewerker / tekstschrijver’ bij een soort historisch centrum . Nota bene hier in de stad! Daar hoeft hij niet lang over na te denken. Hij is wel geen journalist maar die advertenties staan altijd vol oneigenlijke voorwaarden en eufemismen (een lorreboer heet huisvuilbelader, een lokettist all-round baliemedewerker m/v). Bovendien heeft de oudheid zijn belangstelling (zolang die niet op dames slaat).
Het is nu te laat maar morgenochtend zal hij zich bij dat instituut melden. In journalistieke kringen, zo weet hij, wordt het gewaardeerd als kandidaten hun belangstelling tonen door zichzelf persoonlijk te komen aanprijzen.
Sollicitatiebrieven zijn zó NVP, daar doe ik niet aan mee.
Zijn vingers tasten over de toetsen terwijl hij van zijn breezer nipt. Als vanzelf toetst hij opnieuw het nummer van het politiebureau in. Opnieuw vraagt een ongeschoolde stem wat hij wil. Hij moet even nadenken. Oh ja…
“Bij de hoofdredactrice thuis moet je zijn.” Hij noemt het adres, verbreekt het contact en drinkt zijn flesje leeg.
Voor hij teruggaat naar zijn hotelkamer besluit Bolt nog wat rond te slenteren in de stad. Deze zwoele avond voorspelt frivole scenes. Dat mannen zonder jas in hun kantoorpakken over straat gaan, is grappig om te zien. Met hun losgetrokken stropdassen tonen ze hun dagelijkse masochisme .
Bolt bedenkt dat hij er zelf in zijn hemd met korte mouwen en spijkerbroek best stoer uitziet. Hij probeert zoveel mogelijk hem tegemoet lopende voetgangers in de ogen te kijken en geniet ervan als ze die neerslaan onder zijn dwingende blik. Hij is de beste!
Waarschijnlijk zagen ze hem als een soort vrijgestelde, misschien zelfs als een steuntrekker. Dat maakt hem dan weer nijdig.
Een stel keuvelende meiden in hun transparante zomerjurkjes stemmen hem milder. Vrouwen maken hem week. Zo baldadig als hij wordt van middelbare teven, zo gedwee laat hij zich lijmen door een appetijtelijk meisjeslijf. Wat dat betreft is hij niet anders dan de kantoorpakken. Met of zonder jas.
Waarom vind ik altijd tangen op mijn pad?!
De woede laait weer in hem op. Hij voelt sterke behoefte aan een uitlaatklep. Was er geen manier om zijn onvrede te spuien? Als hij omkijkt ziet hij een bejaarde fietser aankomen. Hij aarzelt niet. Met een brul en uitgespreide armen springt hij het wegdek op.
De arme man schrikt daar zo hevig van dat hij geschokt zijn stuur naar rechts trekt terwijl de rest van zijn lichaam zo ver mogelijk van de stoep vandaan naar links overhelt. Daardoor verliest hij natuurlijk zijn evenwicht en rolt even later de straat op. Een aansnellende automobilist heeft dat allemaal niet zo snel in de gaten en ramt het hoofd met het dunne witte haar op hetzelfde moment dat het de straatstenen raakt.
Bolt gaapt wat verwezen naar het gebeuren en doet een stapje terug. Alsof hij geen genoegen schept in de gevolgen van zijn sprong. Alsof het hem niets aangaat.
Allerlei publiek snelt toe, uit sensatiezucht of om bijstand te verlenen. Het aantal omstanders dat hem opzij en achteruit duwt, neemt toe en de menigte tussen hem en het slachtoffer groeit. In de verte hoort hij al een politiesirene en het juiste ogenblik lijkt aangebroken om zich onopvallend te verwijderen. Bovendien heeft hij weer honger.
Even later verorbert hij opnieuw een broodje in de ‘Snek’ (voor de snelle trek). In tegenstelling tot de meeste mensen, zo mijmert hij, voelt hij zich ontspannen als de druk rondom juist toeneemt. Waarschijnlijk zou hij een slechte wielrenner zijn en op het verkeerde moment derailleren.
Hij kan beter teruggaan naar het hotel – morgen moet hij weer vroeg uit de veren – al voelt hij zich zo fris als een hoentje. Graag zou hij nog wat rondslenteren, misschien wel de hele nacht doorstappen, het lijkt hem niet verstandig.
Beter een pilletje.
De volgende ochtend komt een wakkere Bolt op het voorgenomen tijdstip aan bij het Archeologisch Instituut. Hij noemt een naam die hij in de advertentie had zien staan en wordt terstond ontvangen. De persoon in kwestie is niet aanwezig maar haar pas aangetreden assistent/plaatsvervanger zal zo goed mogelijk de honneurs waarnemen. Koket biedt hij Bolt een zitplaats en een kop koffie aan en neemt plaats in de fauteuil tegenover hem.
“Ik ga je verleden een beetje blootleggen,” grapt de jongeman. “Vertel me wie je bent.”
Zonder zweem van ijdelheid schetst Bolt een bekwaam en deskundig beeld van zichzelf. Verhalen vertellen, dat kan hij. Zijn avonturen als een soort Indiana Jones maken grote indruk. Op de vraag of hij het een en ander kan staven, overhandigt hij zijn reisbeschrijvingen, al dan niet door hemzelf ondernomen (ontdekkingsreizen hadden hem altijd geboeid). Je kon het geen bewijs noemen maar het beantwoordde wel aan de functie-eis.
De assistent legt uit dat het Archeologisch Instituut in de eerste plaats een voorlichtingsfunctie heeft, zowel naar de overheid toe, in verband met de verstrekking van subsidies, als jegens het Grote Publiek (Bolt kon de hoofdletters horen).
“Er worden niet alleen internationale contacten onderhouden met oudheidkundige musea over de hele wereld, ook de media, de educatieve uitgevers, de universiteiten, hebben onze aandacht. De samenleving moet doordrongen worden van het onweerlegbare belang van het verleden. Geschiedenis is geen vuilnishoop! De toekomst van de wereld is geworteld in het internationale erfgoed, dat mag niemand ontgaan! ”
En dat is precies de boodschap die de groep, waar Bolt eventueel, als hij het tenminste nog ziet zitten, deel van zal uitmaken, wordt verondersteld uit te dragen.
“Kom maar mee, dan stel ik je voor aan de anderen.”
Bolt verkneukelt zich. Alsof ik al ben aangenomen! Hij heeft zichzelf goed verkocht.
De assistent gaat hem voor door de smalle gangen van het 19e eeuwse pand en loodst hem een ruimte binnen die vol staat met archiefkasten en tafels bedekt met paperassen en antieke computers.
Bolt werpt er een vluchtige blik op. Maar zijn aandacht gaat naar iets anders uit. Half verscholen achter een van de archiefkasten hangt een poster van The Fountainhead van Ayn Rand. Het boek heeft zijn waardering voor de kunst geperverteerd. Evenals zijn visie op de loop van haar geschiedenis waarin ieder mens de ander lijkt te willen overtreffen in schoonheid en brille. Nog steeds wordt hij gekweld door de opdringerige gnoom met de Zachte Stem. Vereeuwiging van een bagatel ter meerdere glorie van … ja, van wat?
Het nú is vergankelijk. Alles wat blijft zijn scherven, weerspiegelingen van een voorbije werkelijkheid, de voltooid verleden tijd. Dit universum is zo plat als een dubbeltje.
De poster toont het silhouet van een jongmens met ruggelings gevouwen handen. Klaar voor een sprong in de tijd. Hij kent de afbeelding als zijn broekzak. Of liever zijn binnenzak, waarin hij hem sinds zijn studententijd bij zich draagt. Sinds hij tot de ontdekking kwam dat muziek licht kan breken.
De heroïsche afbeelding vormt een dissonant te midden van de opgeprikte memo’s, toeristische ansichtkaarten en academische parafernalia. Toch moet ooit iemand een diepere motivatie hebben gehad om het hier een plaats te geven.
Bij één van de tafels staan drie mannen voor een breedbeeldscherm gebogen waarop Bolt een soort grottekening meent te zien. Eén van hen, een kale kop met zwarte baard, wendt zich vragend tot de assistent. Deze fluistert hem wat toe en de man kijkt op. Vervolgens loopt hij met uitgestoken hand op Bolt af die wat aarzelend bij de deur is blijven staan.
“Welkom bij de Archeonauten.” Onderzoekend neemt hij Bolt op, die geen moment aarzelt.
“Bolt, Jason Bolt,” antwoordt hij gevat terwijl hij de hand schut.
“Wat toevallig,” grijnst de baard en verklaart: “Wij reizen de hele wereld rond, op zoek naar archeologisch erfgoed. Vandaar.”
Bolt vraagt zich af wat er nu van hem verwacht wordt maar de ander neemt hem bij de arm en vervolgt:
“Wat we hier hebben is een kleitablet uit Irak, pas gevonden bij opgravingen in Al Hillah. We wachten nog op de vertaling van het schrift. Moet je zien.”
Bolt vermoedt een soort test. Wat hem aanvankelijk een grotschildering had geleken, herkent hij nu als een tafereel dat sterk doet denken aan de oude afbeeldingen uit Ninivé in Mesopotamië. Daar heeft hij kort geleden over gelezen in een oudheidkundig tijdschrift dat hij zichzelf cadeau had gedaan.
Hij besluit zich uit te sloven, buigt zich naar het scherm en kakelt:
“Vermoedelijk uit de tijd van de klimaatsverandering in Eurazië, zo’n 5 à 6 eeuwen voor onze jaartelling. Gevangenen worden tot slaaf gemaakt en tewerk gesteld. Dat spijkerschrift ziet er trouwens net zo uit als op de stenen van het aquaduct in Jerwan.”
Hij zei maar wat, maar het blijkt een schot in de roos. Met verholen ontzag kijken de mannen hem aan.
“Wat doet u momenteel?”
Bolt snatert iets over zijn recente schrijfwerk (maar niets over het conflict met de hoofdredactrice) en weidt uit over uiteenlopende redactionele werkzaamheden en zijn belangstelling voor middeleeuwse schilderkunst (je kunt nooit weten!). Aan hun gezichtsuitdrukking ziet Bolt dat hij indruk maakt op zijn gehoor.
Met een onopvallend hoofdknikje in de richting van de assistent geeft de baard te kennen dat het zo wel goed is, hij weet genoeg. De assistent, die zich wat op de achtergrond heeft gehouden, voert Bolt weer door de gangen terug naar het kantoortje, waar nog enkele formaliteiten moeten worden vervuld, en neemt daarna afscheid van de sollicitant met de mededeling dat ze elkaar binnenkort mogelijk weer zullen zien.
Voldaan loopt Bolt door de stad terug naar zijn hotel.
Nog steeds bijzonder ingenomen met zichzelf betreedt hij even later de lobby van het hotel.
Zijn ontgoocheling is daarom des te groter als blijkt dat hij wordt opgewacht door een paar heren, die er geen twijfel over laten bestaan dat zij als ambtenaar in functie alle recht hebben om hem een paar vragen te stellen.
At hij wel eens een broodje in De Snek? Waar was hij nog meer geweest, de afgelopen dagen? Zwierf hij vaker op één schoen over straat?
“Ontkennen heeft geen zin, de receptionist heeft u zien binnenkomen.”
Bolt begrijpt dat hij niet zo onopvallend en onzichtbaar is geweest als hij gedacht had en kiest eieren voor zijn geld. Wat kunnen ze me trouwens maken. Hoe wisten ze trouwens dat hij in De Snek … Ineens dringt het tot hem door. Dat hij dáár met zijn mobiel de politie had gebeld. Stom! Hij wist hoe traceerbaar dat was.
“Ik heb inderdaad melding gemaakt van een geval van kinderporno. Misschien ben ik wat voorbarig geweest.”
De aanhouding heeft hem overrompeld. Beter vriendelijk blijven. Beetje verontschuldigen. Klootzakken.
“Het zijn niet alleen maar vieze mannetjes die zich daaraan te buiten gaan.” Het klinkt heftiger dan bedoeld. Een valse beschuldiging is natuurlijk niet netjes maar in dit geval zou hopelijk aflopen met een sisser. Tenslotte ziet de toekomst er weer rooskleurig voor hem uit.
“Laat maar zitten. Wat kunt u ons hierover vertellen?” Eén van de mannen houdt een lifetab onder zijn neus. Op de afbeelding herkent hij zichzelf. Met een sandaal in zijn hand. Gapend naar een lichaam op straat. Bloederige smurrie in plaats van een hoofd.
Even houdt hij zijn adem in, maar herstelt zich, wil iets zeggen maar beseft tegelijkertijd elke zinloosheid.
“Iemand heeft gisteren foto’s gemaakt van een verongelukte weggebruiker. Die zou van zijn fiets zijn geduwd door een man met een schoen in zijn hand. Dat bent ú toch, die daar staat?”
“Ik heb hem niet aangeraakt! Alleen maar gezwaaid.”
Hij klemt zijn kaken op elkaar. Hij heeft geen zin om zich tegenover deze hufters te verantwoorden.
Hij went zich af om naar zijn kamer te gaan. De hufters versperren hem de weg.
“U kunt maar beter even meegaan.”
Wat even later nog aan Bolts onvrijwillig vertrek uit de lobby herinnert, is slechts de geur van emotionele armoede. Maar ook die is vergankelijk.
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Het was een stevige wandeling naar de IJsfontijn. Vooral dat laatste stuk met die trapjes. Als je dan ook nog eens bijna onderuit gaat – ik kon mezelf nog net in evenwicht houden door me vast te grijpen maar toen wees mijn vinger de verkeerde kant op zodat ik die weer recht moest trekken (godverdomme, dat deed pijn) – kom je wel als aangeschoten wild op je bestemming. Wilden ze me eerst ook nog eens niet bedienen omdat ik een verwarde indruk maakte. Gelukkig was er een reddende engel – mijn dame – om me uit de penarie te helpen. Ze had de situatie goed ingeschat, begrepen wie ik was en geduid dat ik ongevaarlijk was. Soms is de politie je beste vriend(in).
Annelies Overbeek, Recherchepsycholoog. Ze kon me heel wat opzienbarends onthullen, maar dan zou ze uit de school klappen. Ze hield het nu bij haar verdwenen vriendin.
Ze leken inderdaad heel erg op elkaar. Uiterlijk dan. Waarschijnlijk hadden ze zich daardoor in hun studententijd al tot elkaar aangetrokken gevoeld. Hoewel, gelijke polen stoten elkaar juist af. In som-mige opzichten waren ze dan ook elkaars tegenpool. Terwijl zij had gekozen voor een carrière aan de politieacademie was haar vriendin al sedert hun studietijd op zoek naar een avontuurlijker invulling van haar levenswandel. Ze had, zoals ze zelf had gezegd, geen trek in de burgerlijke gebaande paden die ze bij haar thuis al voor haar hadden uitgestippeld, de zgn. verstandige keuze. In plaats daarvan zwierf ze van de ene sterrenwichelaar naar de andere helderwetende om haar leven richting te geven. Met de God van haar ouders had ze niets maar er moest volgens haar wel iets zijn. Ze reisde de hele wereld rond, zowel op internet als in natura. Ze had zich al eens ingelaten met sjamanistische heelkunde en islamitische dieptepsychologie (ze had haar studie afgebroken) zonder te vinden wat ze zocht: een bevredigend doel in haar leven.
"En toen ontmoette ze die obscure gladjanus met wie ze zomaar meeging omdat hij haar het paradijs beloofde! Hij zou overal voor zorgen, haar reis, haar verblijf. Ja, geloof je het zelf? En nu is ze weg! Ik weet alleen dat ze met hem mee is op een schip, naar Barbados. Ik heb haar nog zo op het hart gedrukt om contact te houden. We hebben notabene een gemeenschappelijk account. Niets! Al maanden heb ik niets meer gehoord. Ik weet niet eens of ze nog leeft!"
Haar heftigheid trof mij. De onbeschaamdheid waarmee ze haar gevoelens blootgaf - hoe gebruikelijk is het nog dat iemand zich tegenover een vreemde zo laat gaan - raakte me diep. Haar onthutste verontwaardiging deed me denken aan iets van vroeger, deed me denken ... Zoveel emotie had ik trouwens niet verwacht van iemand die toch wel wat gewend moest zijn. Ik twijfelde er niet aan dat ze al van alles had ondernomen om haar vriendin op te sporen. Van mijn vroegere collega’s bij BZ had ze over humanoïde kwantumverstrengeling gehoord. De klootzakken bleken mijn ideeën toch niet helemaal als absurde onzin te hebben afgeschreven. Maar ze hadden er zelf hun vingers niet aan willen branden. Wat ze daar precies mee bedoelde weet ik niet maar wel hoe ze mij op het spoor was gekomen. Ze had haar hoop gevestigd op mijn emergente aanpak ook al begreep ze dat de uitkomst per definitie ongewis is. Ik voelde mij gevlijd. Ze had door dat de emergente werkelijkheid niet valt te voorspellen en dat menselijk kwantumgedrag speculatief is maar toch vroeg ze mij naar Barbados te gaan. Op haar kosten.
Ze gaf me een hand toen ze wegging. Ik was mijn struikelpartij op de heenweg vergeten. Godsklere! Ze had in de gaten dat ik me inhield. Slimme meid.
Snel maakte ze nog een selfie voor we uit elkaar gingen. Geen beste. De flits reflecteerde in de ruit achter ons. Ik zag er niet uit, mijn ogen gesloten in een rare grimas. Maar ik kijk geregeld naar de foto, op mijn mobiel, als ik haar wil bellen, maar het toch niet doe.
In de 14e eeuw ontwierpen de Italiaanse artsen Jacopo en Giovanni de Dondi (vader en zoon) een 7-kantig (!) astrolabium ter meerdere glorie van God en het welzijn der mensheid
VIDEO, VIDEO QUID NON VIDES1
Het glazen uurwerk van de culturele evolutie
Het Emergente Universum is een bloem in een bloem in een bloem, telkens anders, telkens nieuw. Verscholen tussen de kroonbladeren zit reeds de knop van een nieuwe ‘generatie’, een volgend niveau. Het heelal is een hologram. Verleden, heden en toekomst zijn in dit holistisch universum gelijktijdig aanwezig. De enige fundamentele factor, informatie, levert een aaneenschakeling van emergenties2 of omslagmomenten.
Om het onzichtbare zichtbaar te maken, heeft men rotsen gespleten en vuren doen oplaaien, logisch leren redeneren, levende wezens opengesneden en de hemel bestormd. Het gezicht van God bleek een zwart gat
De geschiedenis van het leven op aarde is een aaneenschakeling van evolutionaire omslagmomenten met Homo sapiens als voorlopige state of the art.
In onze psychologische ontwikkeling en op samenlevingsniveau doorlopen we ook omslagmomenten. Culturele omwentelingen in kunst en wetenschappen en hangen samen met andere maatschappelijke veranderingen. Een weg terug bestaat niet, herhaling van de geschiedenis is slechts schijn. De culturele evolutie leidt onvermijdelijk tot een schisma.
Kennis van de wereld begint met alledaagse dingen.
Iedereen die wel eens een brood heeft gemaakt – of koekjes, dat komt op hetzelfde neer – weet dat het eindproduct heel anders smaakt dan de oorspronkelijke ingrediënten. Alleen maar door deze goed met elkaar te mengen en de temperatuur te verhogen, krijgen we gebak dat over de hele wereld aftrek vindt. Natuurlijk zijn een goede mengverhouding en voldoende verhitting voorwaarden om er iets lekkers van te maken, maar het raffinement van de delicatesse wordt bepaald door het kneden, roeren en kloppen van het beslag.
Zo dachten de alchemisten er destijds ook over. Door geduldig en vol toewijding te roeren in een aardse smeltkroes kon de natuur al haar geheimen worden ontfutseld. En zou de vrome beoefenaar van de hermetische kunst het gezicht van God aanschouwen.
Het simpele storten van grondstoffen in een grote pot, dat kon iedereen. Maar het aandachtig amalgameren, het toegewijde mengen en langdurige roeren, dat was slechts voorbehouden aan enkele esoterische geesten die over de juiste kennis en voldoende uithoudingsvermogen beschikten. Ontbinden en weer samenvoegen, daar draaide het om.
In het Egypte van de farao’s had men op deze manier steengruis zo sterk verhit dat er ijzer uit werd gewonnen. De assen van hun strijdwagens en ijzersterke schilden maakte de toenmalige Egyptische legerschare onoverwinnelijk. De Sumeriërs vóór hen gebruikten al de technologie van de draaibeweging voor hun pottenbakkersschijven en scharnieren en met de Schroef van Archimedes werd draaibeweging omgezet in voortbeweging. Grieks-Romeinse bouwmeesters maakten gebruik van katrollen en uit een mengsel van vulkanische as, zand en water werd metselspecie gemaakt. Veel klassieke bouwwerken zijn nog steeds te bewonderen omdat ze hun stevigheid te danken hebben aan het toenmalige gebruik van cement.
Door een pot met kwartszand te verhitten, werden al ten tijde van Confucius in het Chinese rijk keramische gebruiksgoederen en sieraden gemaakt. De latere alchemisten zuiverden het zand en mengden het met speciaal geselecteerde mineralen om het doorschijnend te maken.
Video, video quid non vides luidde de titel van een alchemistisch geschrift vol recepturen waarvan sommige bewerkingen nogal cryptisch zijn en veel ingrediënten onbekend. De beschreven technieken moeten de geheimen van de natuur openbaren, mits de beoefenaar van de alchemie op voorgeschreven wijze te werk gaat.
Zo is er het gieten van brandglazen. Waren dat eerst nog eenvoudige loepjes geweest waarvan slechtziende monniken zich in de kloosterbibliotheken bedienden bij de bestudering van godsdienstige werken, na de nodige kwaliteitsverbetering werd het Woord Gods direct van het perkament op hun netvlies en in hun brein gebrand.
Door meerdere lenzen te combineren werden kijkers gemaakt die nieuwe werelden toonden, van dingen die geweest waren tot en met dat wat nog in het verschiet lag. De telescopen van de renaissance maakten korte metten met de dogma’s over hemelse perfectie en onveranderlijkheid. De schatrijke geleerde Antoine Lavoisier bestelde een brandglas waarmee hij diamanten liet verdwijnen 3. Niets was in de alchemie onmogelijk. Herhaaldelijk maakten zeeofficieren melding van de Santa Maria van Columbus en van de Vliegende Hollander. Zelfs de ijdele Anthonie van Leeuwenhoek deed een beroep op de alchemie voor het ontsluiten van nog meer vergezichten. Maar daarover is niets terug te vinden in zijn correspondentie met de Linnean Society.
De glazen lenzen hebben een micro- en macrokosmos ontsloten waarvan men in de middeleeuwen nog geen notie had. Naar goddelijk ontwerp was onze wereld toen nog de spil van hemelse omwentelingen die desnoods met tandwielen konden worden nagebootst. Getuige de vondst van het navigatie-instrument bij Antikythera werden tandwielen al vóór onze jaartelling gebruikt voor de handmatige coördinatie van samenhangende bewegingen, bijvoorbeeld in astrolabia 4.
De overbrengingstechniek van draaiende bewegingen voor bijvoorbeeld het malen van koren (om brood te kunnen maken – of koekjes, dat komt op hetzelfde neer) stamt uit het 1e millennium 5. Beide toepassingen werden pas in het begin van het 2e millennium gecombineerd6. Kennis van de omlopen van zon, maan en de destijds vijf bekende planeten werd beschouwd als de ultieme toenadering tot God en daarmee heilzaam voor lichaam en geest. Dat leidde tot de constructie van planetaria en astronomische uurwerken7. Het draaien van de raderen leverde niet alleen het broodnodige bakmeel, het verschafte bovendien een wereldbeeld met de centraal geplaatste aarde waaromheen de zon, de maan en de sterren wentelden zoals God het ooit bedacht had.
Deemoed noopte de horlogisten en automatenmakers om rekening te houden met de Bijbelse getallensymboliek8, maar overigens lieten ze zich vooral leiden door zorgvuldige waarnemingen. Als gevolg daarvan waren hun bouwsels verre van volmaakt en werd de heilzame werking ervan in twijfel getrokken9. De goddelijke perfectie van het bovenmaanse, waar verleden, heden en toekomst werden verondersteld samen te vallen, was voor de mens onbereikbaar.
Alchemistische raddraaiers en pythagoreïsche numerologen gedij(d)en het best in een religieus milieu met een alomtegenwoordige God (om zijn schepping in de gaten te houden) en een moraal die met beloning of straf wordt afgedwongen door een hiernamaals in het vooruitzicht te stellen in de hemel (de goedgelovigen) dan wel in de hel (de rest). Dat was vroeger zo, dat is nu niet anders.
Het alchemistisch receptenboek Video, video quod non vides is interessant omdat uit de tekst kan worden opgemaakt dat (wetenschappelijke) objectiviteit zoveel mogelijk diende te worden vermeden. Een bekwame alchemist was een artiest. Het ging erom de werkelijkheid te tonen zoals hij die zelf zag. In dat opzicht leek het alchemistisch receptenboek meer een innovatief instructieboekje voor beeldende kunstenaars. Juist zij verschaften in die tijd nog weinig opzienbarende subjectiviteit en toonden in hun werk een voor iedereen zo herkenbaar mogelijke (objectieve) werkelijkheid. De omgekeerde wereld dus. Tegenwoordig streven kunstenaars er juist naar om zoveel mogelijk hun eigen visie op de werkelijkheid te tonen terwijl de wetenschappelijke benadering wordt gekenmerkt door gelijkvormigheid en onpersoonlijkheid. Volgend de huidige opvatting is de werkelijkheid voor iedereen gelijk en dient deze op objectieve wijze zichtbaar te worden gemaakt. Destijds stond men daar anders tegenover. Alleen logische redenatie en mathematica golden als universeel en verheven. En God, natuurlijk.
Het besef dat de wereld méér inhoudt dan wat het oog ons toont, heeft de mens ertoe gezet het onzichtbare zichtbaar te maken. Dat is altijd zo geweest, aanvankelijk met demonen, later met God. Om vervolgens de blik te verleggen en het zichtbare weer in stukken te hakken. Op zoek naar het Grote Geheim. Altijd verder, steeds abstracter.
De Griekse natuurfilosofen beschouwden wiskundige logica als een hoogwaardige blikopener. De pythagoreïsche numerologen meenden dat het fundament van de kosmos gevormd werd door de gehele getallen waarmee elk mysterie kon worden opgehelderd. Het omroeren en verhitten van mengsels werd opgevat als inferieur handwerk. Om het onzichtbare zichtbaar te maken, diende men zich te bedienen van de wiskunde. De logische redenatie was superieur aan het experiment (en aan het eindeloos turen naar de hemel). Kosmische omwentelingen konden alleen aan de tekentafel worden gereconstrueerd. De ontdekking van pi (de verhouding tussen de omtrek van een cirkel en haar diameter) bevestigde het geloof in de volmaakte vorm van de cirkelbeweging. Later ontsloot de wiskundige analyse een oneindig aantal nieuwe werelden door de oneindigheid te beschouwen als limieten van benaderingen. Een truc die pas in de 17e eeuw werd uitgevonden (Leibniz, Newton). Onderwijl toonden de beroemde wiskundigen grote belangstelling voor de alchemie10 terwijl bovendien de kosmische bewegingen minder volmaakt bleken dan men tot dan toe gemeend had. Dat leidde tot eerherstel van het experiment en de opkomst van een nieuwe wetenschappelijke discipline, de scheikunde (Boyle). De astrologische geneeswijzen werden allengs vervangen door alchemistische therapieën. Het allopathische aderlaten bleef weliswaar gehandhaafd maar homeopathische kruidenelixers wonnen geleidelijk terrein. Het beroep van heelmeester en chirurgijn steeg in aanzien en pillendraaiers verdienden een goede boterham met zalf en zwachtels. Meer en meer drong het besef door dat de ‘magie der getallen’ niet op kon boksen tegen het slijk der aarde. Maar dat betekende geenszins de doodssteek voor de mathematica. Tegen het einde van het tweede millennium werd de wiskunde als gereedschap gebruikt om het onvoorstelbare voorstelbaar te maken en om technologieën te ontwikkelen die zonder dat gereedschap absoluut onmogelijk geweest zouden zijn. Tegelijkertijd bewees Kurt Gödel dat de wiskunde als zodanig eigenlijk één grote tautologie was. Het ondenkbare werd de nieuwe werkelijkheid.
Met de intrede van de moderne schei- en natuurkunde verkreeg de mensheid inzicht in hoe de materie is opgebouwd en verloor ze tegelijkertijd haar belangstelling voor waarom dat zo is. Later zou men vanuit kwantum-mechanische hoek antwoord geven op de causaliteit; op de waarvoor-vraag ligt nog steeds een taboe11.
Bij cultuur wordt meestal alleen gedacht aan kunst, maar ook wetenschap en filosofie behoren er toe. Ontwikkelingen op het gebied van de natuurwetenschappen maken evengoed deel uit van de culturele evolutie. In 1974 introduceerden Gerard ’t Hooft en Leonard Susskind het holografisch principe: wiskundige modellen van(kwantum)zwaartekrachtsystemen kunnen volstaan met één dimensie minder. Simpel gezegd: zwarte gaten zijn plat. Dit inspireerde de Britse kwantum-fysicus David Bohm tot zijn idee van een holografisch universum: het heelal is vergelijkbaar met een hologram. In zijn visie is kwantumverstrengeling – het spookachtige verschijnsel dat subatomaire deeltjes ogenblikkelijk informatie uitwisselen ongeacht hun onderlinge afstand – gebaseerd op een illusie: de gekoppelde deeltjes zijn geen individuele entiteiten maar verschijningsvormen van één en dezelfde, onderliggende, eenheid. In deze fundamentele matrix is alles met alles verbonden. Inclusief ons bewustzijn. Het brein is zo onderdeel van een continuüm en verbonden met elk ander brein. Volgens het holografisch paradigma bestaat er geen objectieve werkelijkheid en zijn ruimte en tijd op te vatten als projecties van de geest. Snaartheoreticus Susskind introduceerde aan het begin van het derde millennium het zogenaamde kosmische landschap, de verzameling van alle wiskundig realiseerbare universums. In dit multiversum zijn alle denkbare werkelijkheden mogelijk en heeft objectiviteit geen betekenis meer. Zo krijgt de alchemistische boodschap van Video, video quod non vides toch weer een plek tussen de sterren. Met het zichtbaar maken van de duistere verten in micro- en macrokosmos werd de ontsluiering van de tijd voortgezet (culturele evolutie). Het ontstaan van het universum werd overwegend wiskundig gereconstrueerd (aangevuld met empirische bevestigingen ten behoeve van de begeerde nobelprijzen) terwijl het ontstaan van het leven werd toegeschreven aan het alchemistische dooreen husselen van levenloze materialen tot de vorming van zichzelf duplicerende bouwstenen. De belangrijkste factoren waren tijd en regelmaat (de reconstructie ontbeert nog voldoende bewijskracht voor een nobellaureaat).
De ontrafeling van de kosmos12 is vooral een mathematische aangelegenheid. Het holografisch principe en het kosmische landschap zijn niet gebaseerd op waarnemingen maar op rekenmodellen (overigens is het bestaan van kwantumverstrengeling wel experimenteel aangetoond).
Het ontstaan van het leven roept meer associaties met de alchemie op.
Het omroeren van de oersoep gebeurde een paar miljard jaar geleden, door omwentelingen van kosmische allure. Het levensritme werd afgestemd op het draaien van de aarde om haar as, op de maancyclus en op het wentelen van de planeet rond de zon. Daarom ervaren we een duidelijk verschil tussen een week en een jaar, maar vinden we zowel een millennium als een miljoen jaar alleen maar erg lang. Het zal de meesten van ons worst wezen dat de eerste atomen pas een half miljoen jaar na de oerknal ontstonden en dat tien miljard jaar later de aarde alleen nog maar bevolkt werd door kernloze microben (bacteriën en Archaea). Als dat al zo was, was het in elk geval heel lang geleden. Wat kan het schelen. Het bestaan van de eendagsvlieg vinden we een tragische aangelegenheid: het arme beestje heeft maar zo’n korte tijd van leven dat het treurig stemt. Vanuit een kosmisch perspectief is onze eigen levensduur ook maar een schijntje en het is heel goed denkbaar dat met een leeftijd van 13.75 miljard jaar ons heelal nog maar net begonnen is. Na een tijdsduur waarvan een gewoon iemand zich geen voorstelling kan maken, vormden sommige van die eenvoudige microben een soort kolonies die na verloop van tijd zelfstandige cellen werden. Weer veel later klitten deze cellen samen tot meercellige organismen zoals planten, schimmels en dieren, en tenslotte ontstonden wij, als het zoveelste product uit een lange rij van vertebraten. Volgens deze gedachtegang is ieder van ons eigenlijk een enorme verzameling van micro-organismen die een hecht samenwerkingsverband zijn aangegaan, terwijl de microben op hun beurt weer zijn opgebouwd uit moleculen, atomen, enz. Allemaal tot stand gebracht door een onvoorstelbare hoeveelheid tijd. Sommigen spreken liever van God. Met andere woorden, God is hetzelfde als tijd, tijd is God.
In de fundamentele matrix van het holografisch universum zijn alle aspecten van tijd aanwezig. Volgens het holistisch principe is de tijd zelf een emergente eigenschap. Combinatie van relativiteit (theorie van het grote) en kwantumfysica (theorie van het kleine) laat de tijd verdwijnen. Tijd is een illusie, veroorzaakt door de kwantumverstrengeling van ons brein met de fundamentele matrix.
Wie kijkt met de ogen van God ziet een opvallende overeenkomst tussen het ontstaan van een atoom, een planeet en een eencellig organisme. In alle drie de gevallen verschijnt er iets nieuws, een emergentie13. En natuurlijk zijn de onderdelen vóór het ontstaan van atoom, planeet of eencellige als zelfstandige objecten al aanwezig (en blijven dat ook ná het ontstaan van het volgende, collectieve niveau).
Het verschijnen van emergenties heeft zich sinds de oerknal herhaaldelijk voorgedaan14 en de meest recente omslagpunten tijdens de organische evolutie op aarde werden ingeluid met het ontstaan van de meercellige organismen en daarna met het ontstaan van de eusociale dieren. De bekendste zijn de statenvormende insecten. Onder de zoogdieren hebben molratten een overeenkomstige sociale structuur.
Er zijn voldoende aanwijzingen om de mens een vergelijkbare status te verlenen. Wij zijn immers het enige organisme ooit, dat buiten het DNA om in staat is iets te maken dat zichzelf kan reproduceren. Namelijk tekst. De inhoud (informatie) laat zichzelf reproduceren door te worden overgeschreven of gekopieerd. De mens is het vehikel om tekst te verspreiden! Bovendien kan de mens veel meer, namelijk met behulp van technologie de blijde boodschap (wij bestaan!) het heelal insturen.
Dit klinkt wellicht ironisch voor wie twijfelt aan ons (technologisch) voortbestaan. Toch lijkt een expansie van de biosfeer15, gezien eerdere omslagmomenten, vroeg of laat onvermijdelijk.
Aanhangers van de zweverige Gaia-cultus (niet te verwarren met de Gaia-theorie van James Lovelock16) zien in ruimtevaart een manier van het super-organisme aarde om haar sporen de ruimte in te sturen. Ze zijn vergeten erbij te zeggen dat een menselijke ruimtevaarder nooit tot zo'n taak in staat is, alleen een robot zou interstellair kunnen gaan. Wie weet wat er nog in het verschiet ligt.
Het getuigt trouwens van evolutionair inzicht om wetenschap en techniek (en andere cultuuruitingen) op te vatten als voortbrengselen van de organische evolutie. Technologie is een voortzetting van evolutie, cultuur is natuur. Het onderscheid tussen cultuur en natuur is geboren uit gemakzucht, uit arrogantie: onze geschiedenis duurt pas een paar duizend jaar, dat is minder dan 0,01% van de oudste nog levende diersoorten (niet te verwarren met andere levensvormen). De zuurstof in de lucht, krijtrotsen en koraalriffen, termietenheuvels maar ook hout en penicilline, het zijn allemaal levenloze voortbrengselen van levende organismen. Hoe lang zal het nog duren voordat robots zichzelf gaan produceren? Binnenkort zullen de razendsnelle kwantumcomputers op de markt verschijnen (gebaseerd op de tijdloze kwantumverstrengeling). Teleportatie en tijd-reizen zullen spoedig volgen. De technologie steunt niet meer op het wereldbeeld waarmee we zijn opgegroeid.
Evolutie is een grillig proces. Vaak worden dezelfde zaken opnieuw uitgevonden, langs parallelle wegen, gescheiden in de tijd, maar ook wel gelijktijdig op verschillende plaatsen. Soms verdwijnt iets dat ooit waardevol gevonden werd. Veel raakt tot verval en kan niet langer standhouden, wordt verdrongen, maar kan soms toch de weer kop opsteken. Uiteindelijk wint de beste, wat dat ook mag wezen.
Dat geldt evenzeer voor de organische als voor de culturele evolutie.
Naast levende wezens en kunstmatige intelligentie kunnen cultuuruitingen als kunst en technologie (nijverheidsproducten) zich evenmin onttrekken aan de wetmatigheden van de evolutie. Reproducties en namaak worden weliswaar minder gewaardeerd dan de originelen, de verspreiding van de boodschap kan evenwel de vergankelijkheid compenseren.
De constatering dat je iets ziet wat een ander niet ziet (Video, video quod non vides) heeft maar al te vaak betrekking op beeldende kunst. De installatie Brekend Licht zou volgens velen evengoed heel anders kunnen heten. Toch zie je een paar hemelse lichtstralen, die bij nader inzien (sic) niet van boven komen, maar uit de donkere aarde. Of is het de vorsende mens die de natuur openbreekt met een priemende blik? Naarmate je inzicht verdiept, zie je meer. Als je ‘scheel’ naar het object staart, lijkt het panoramisch te worden. De holografische details zijn alomtegenwoordig, er is niets dat je niet zien kan. Verblind door duisternis. Wat een paradox!
Als gevolg van die gelaagdheid ziet niemand hetzelfde beeld. Wat voor de één een amorfe doorschijnende klont silicaat is, stelt voor de ander een beeltenis van God voor. En talloze indrukken daar tussenin. Dat is subjectiviteit en smaakt naar ruzie.
Zolang de installatie Brekend Licht associaties opwekt met macht, verlangen, afgunst of twijfel is een toekomstig omslagpunt nog niet in beeld. Wat het na zo’n sociale transitie zal oproepen, valt nog niet te zeggen. Dat is kenmerkend voor emergenties en omslagpunten: je kent ze pas als het zo ver is. Wat dacht je van Video, video quod non vides?
Maatschappelijke omwentelingen worden altijd voorafgegaan door perioden van wanorde en verwarring veroorzaakt door rivaliserende kleuren op het rijke palet van normen en waarden. De morele attitudes hangen nauw samen met empirische wetenschappen en technologische ontwikkelingen en zijn daarmee zelf ook onderworpen aan de evolutionaire wetmatigheden.
Van de diverse culturele omwentelingen in de westerse wereld spreekt die van rond 1600 waarschijnlijk het meest tot de verbeelding. Het uitbreiden van de visuele waarneming met optische hulpmiddelen veranderde het complete wereldbeeld (van geocentrisch naar heliocentrisch), verschafte nieuwe inzichten op medisch gebied (gesloten bloedsomloop d.m.v. haarvaten) en beïnvloedde het perspectief in de beeldende kunst.
Vroegere culturele omslagen waren meer verspreid over een langere periode, zoals ten tijde van de Griekse natuurfilosofen en dichters die zich verdiepten in de onontkoombaarheid van het lot, de Romeinse bouwmeesters en beeldhouwers die uitdrukking gaven aan het gevoel van onvergankelijkheid en de stammenstrijd om de overgang van polytheïsme naar monotheïsme.
Meer recent volgden de omwentelingen elkaar sneller op. Een duidelijke kentering was het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw door technologische innovaties (elektriciteit), economische verschuivingen (industrialisatie), secularisering door een andere visie op de natuur (evolutie en relativiteit) en de introductie van non-figuratieve kunst. Na de 2e wereldoorlog brak er – mede door de toenemende informatieverspreiding – een baaierd van stromingen uit: milieupessimisme, biotechnologisch positivisme, herwaardering voor esoterie, enz. Als je er met je neus bovenop zit, is het moeilijk om alles te overzien.
Op zoek naar de ‘Steen de Wijzen’ word je overweldigd door het vermoeden van een recursieve samenhang, een allesomvattend Droste-effect. In het roeren van de oersoep, in het speuren naar de oerknal, in het kijken naar een kunstwerk, in het staren in de spiegel, steeds opnieuw zie je dezelfde bloem. Maar toch een beetje anders.
Gedurende de betrekkelijk geringe tijd van ons bestaan als Homo sapiens hebben zich enkele opmerkelijke revoluties voorgedaan. Weliswaar betrof het omwentelingen van een aanmerkelijk geringere orde dan de eerder genoemde evolutionaire sprongen, maar het zijn nog steeds blikvangers op de carrousel van onze culturele ontwikkeling: het omspitten van de aarde bij de introductie van landbouw; het draaien rond een as bij het kruien van een wagen, het bakken van potten (draaischijf) en het openen van een deur (scharnier); de zonnewijzer en de windroos voor een oriëntatie op tijd en ruimte; het overbrengen van beweging door middel van tandwielen; de overgang van een geocentrisch naar een heliocentrisch wereldbeeld, de dynamo, het reuzenrad, communicatiesatellieten.
Het zijn vooral die rondwentelende kunstmanen geweest die de persoonlijke levenssfeer op de tocht zetten. Omdat uiteindelijk niemand op deze – inmiddels transparante – bol weerstand leek te kunnen bieden aan de verleidingen van globale communicatie is nu iedereen traceerbaar. Terwijl de sociale media moord en brand schreeuwden over de aantasting van het privéleven werd het wereldwijde informatie netwerk steeds strakker aangetrokken.
Het privacy-probleem behelsde het dilemma tussen de individuele vrijheid en de verantwoordelijkheid voor de gemeenschap en leek zich te concentreren in de westerse/christelijke naties waar kerk en staat gescheiden zijn. Dat suggereerde vooral een groot wantrouwen jegens de seculiere overheid. Dat was natuurlijk onterecht want het privacy-probleem was een logisch gevolg van de culturele evolutie.17
Gevreesd werd dat inhoudelijke kennis van individuele grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, levensbeschouwing, e.d. door anderen misbruikt zouden kunnen worden ten nadele van deze en andere persoonlijke vrijheden.
Gezien het gebrek aan terughoudendheid waarmee ze hun privéleven etaleerden, deelden veel mensen die angst niet. Zij leken zich juist te willen wentelen in een orgie van mededeelzaamheid. Het was niet zozeer uit verzet tegen de privacyfreaks dat ze zich zo opstelden, maar veel meer uit verlangen om deel uit te maken van de 'Kluit', het wereldwijde web van de Sociale Media.
Het verschijnsel heeft altijd al bestaan. In elke dorpsgemeenschap kon je er maar beter bij horen want als buitenstaander of zonderling moest je een sterk karakter hebben om je te kunnen handhaven. Hetzelfde geldt nu op wereldschaal. In de wereldwijde digitale dorpsgemeenschap hoor je erbij of je bent een privacyfreak, een tussenweg is er niet. Daarom zal die scheiding van geesten steeds nadrukkelijker worden.
Deze culturele evolutie zal een tijdspanne vergen van wellicht meerdere generaties, wat lang niet zo veel is als voor de organische evolutie nodig was. Tenslotte verandert men niet van uiterlijk, alleen van gedrag. De mensen in de ‘Kluit’ zullen fysiek niet verschillen van de ‘Vrije’ mensen, alleen zullen ze andere normen en waarden hanteren.18 In een holografisch heelal is dat geen probleem. De fundamentele matrix bevat immers alle noodzakelijke informatie. En anders is er altijd nog het multiversum.
Nederlandstalige bronnen
Hubert van Bellen & Jan van der Veken. Nieuwheid Denken. ACCO, 2008
Arie Bos. Hoe de Stof de Geest Kreeg. Christofoor, 2010
Michael Brooks. Natuurkunde. Veen Magazines, 2010
Robert Feldman. Ontwikkelingspsychologie. Pearson Benelux, 2014
Michel Foucault. De Woorden en de Dingen. Boom, 2012
Ed van den Heuvel. Oerknal. Veen Magazines, 2012
Jiddu Krishnamurti & David Bohm. Einde van Tijd. Synthese, 2019
Philip Tetlock & Dan Gardner. Supervoorspellers. Business Contact, 2015
Gerard de Vries. De Ontwikkeling van de Wetenschap. Noordhoff, 2007
Het armillarium is een geocentrisch model van een hemelgebied uitgevonden door Eratosthenes in de 3e eeuw vChr.
HET ORAKEL VAN DELHI
Farmacologische of meditatieve zelftranscendentie?
Als ik hier voorspel dat op 14 december 2020 het noorden van Patagonië midden op de dag enkele minuten in diepe duisternis zal worden gehuld, heeft dat uiteenlopende oorzaken. Allereerst omdat dit artikel over orakelen gaat. Voorts omdat de maan zich op gezette tijden tussen de zon en onze planeet manoeuvreert en zo plaatselijk al het daglicht wegneemt. Tenslotte zijn de omlopen van deze hemellichamen zo constant dat hun onderlinge positie ruim van te voren bekend is.
Op de schaal van het menselijk bestaan is de loop der gebeurtenissen heel wat minder voorspelbaar. Vroeger koesterde menige geleerde kop de wens – als vader van de gedachte – dat de toekomst geschreven stond in de sterren (astrologie) of in oude geschriften (Kabbala). Minder ontwikkelden beperk(t)en zich tot koffiedik en kristallen bollen. Tegenwoordig trekken godgelovigen en klimaatsceptici oerdegelijke wetenschappelijke hypotheses nog in twijfel en staatslieden en schatbewaarders, ooit potentiële toekomstmakers bij uitstek, hebben hun geloofwaardigheid verloren.
Hoog tijd om het Orakel van Delhi te raadplegen.
Wereldwijd worden de meeste dieren beschouwd als inferieure wezens zonder enig besef van verleden of toekomst. Sinds het bestuderen van leergedrag bij ratten en duiven hebben ethologen ontdekt dat ook ongewervelde dieren als insecten en schaaldieren kunstjes kunnen leren door beloning of straf. Daaruit blijkt dat ook deze, in de ogen van velen, ‘eenvoudige’ dieren zich iets kunnen herinneren en een verwachting hebben van iets dat nog gebeuren moet.
Ze kunnen dus in de toekomst zien.
Dat klinkt dramatischer dan het is, alsof die primitieve wezentjes over zinnen beschikken die wij moeten ontberen. Op die manier vooruit kijken kan immers iedereen, zelfs al laten we ons gaarne iets op de mouw spelden.
Van je eigen tijd van leven, is maar een klein stukje echt bekend; je verleden en je toekomst gaan in nevelen gehuld. Hoe verder het nu-tijdstip zich van je verwijdert, hoe dichter de mist wordt. Het vermoeden dat de wereld die je kent het gevolg is van de loop van eerdere gebeurtenissen wordt gelogenstraft door moderne systeemtheorieën.
Een bekwaam historicus kan alleen bij benadering een geschiedkundige reconstructie maken, waarbij bovendien concrete overblijfselen (bouwwerken, afbeeldingen, maar ook fossielen) onontbeerlijk zijn. Met tekst moet je helemaal voorzichtig zijn: die is altijd geschreven nadat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden en kan daarom misvormd zijn door recentere opvattingen, of zelfs compleet verzonnen zijn (ook normen en waarden veranderen).
Met de toekomst is het niet anders: we zien graag wat we willen zien. Voor de meeste mensen betekent dat voorspoed en geluk maar ook doemprofeten vinden gehoor. Waarzeggers zijn van alle tijden en culturen; al zijn hun methoden ondoorgrondelijk en hun zekerheden verwerpelijk, hun klandizie is immer goedgelovig.
Toch is dat merkwaardig.
Kaartleggers, handlezers, sterrenwichelaars, maar ook beleggingsadviseurs en Godsgezanten worden gretig geloofd terwijl hun boodschap is gebaseerd op een deterministische toekomstverwachting: het lot is onafwendbaar.
Hoe zit het dan met de ‘vrije wil’, dat grote goed dat door diezelfde mensen zo innig wordt omarmd? Wat is dat voor een paradox, dat de toekomst vastligt en je toch keuzevrijheid hebt? Daarover hebben knappe koppen zich natuurlijk allang gebogen en zo hebben ze uitgedokterd dat de ‘vrije’ keus die je hebt al bij voorbaat is vastgelegd in de moraliteit, die zelf weer is verankerd in je voorgeschiedenis. Met andere woorden, ‘vrije wil’ is een illusie. Onverwachte (gedrags)wendingen zijn slechts het gevolg van een gebrek aan inzicht: je zag het niet aankomen
Een wetenschappelijke voorspelling is gebaseerd op een hypothese die, via deductie, voortvloeit uit een meeromvattende theorie. De voorspelling beschrijft de precieze uitkomst van een empirisch onderzoek. De verificatie van die uitkomst ligt in de nog onbekende toekomst en kan dus worden voorspeld, terwijl de uitkomst zelf het gevolg kan zijn van gebeurtenissen in het verleden.
Mensen die beweren dat ze de toekomst kunnen voorspellen, laten doorgaans buiten beschouwing dat gebeurtenissen altijd het gevolg zijn van keuzes en voorvallen die eraan zijn voorafgegaan. Wie in staat is een toekomstige gebeurtenis te voorzien, moet elk facet kennen van de ontwikkelingen die tot die gebeurtenis leiden. Dat is ook het grondvest van de wetenschappelijke methode, al beperkt deze zich meestal tot een streng afgebakend stukje van de werkelijkheid. Een waarzegger voorspelt dat morgen je auto frontaal wordt aangereden, terwijl een visionair fenomenoloog voorziet dat de oorzaak ligt in het zoekgeraakte sleuteltje, waardoor je enkele minuten later van huis ging.
Het zal de nuchtere toeschouwer biet wezen, de oorzaak wordt doorgaans gezocht via de kortst mogelijke verbinding met de schuldvraag, maar die zou in onze complexe werkelijkheid evengoed heel ergens anders kunnen liggen. Het is maar net waar je prioriteit aan geeft, vrijheid of verantwoordelijkheid.
Vrijheid en verantwoordelijkheid kunnen worden opgevat als tegenover elkaar gelegen grenzen van ons gedrag. Keuzevrijheid en zelfontplooiing tegenover sturing van bovenaf of aangeboren saamhorigheidsgevoel. Absolute vrijheid en verantwoordelijkheid zijn zelf weer afgebakend door neurologische en fysiologische grenzen. De speelruimte van de vrije wil wordt beperkt door ons brein en DNA en onze verantwoordelijkheid gaat zover als onze wens om te overleven toelaat. Dat is het grijze gebied van de maatschappelijke moraal waarvan de grenzen voortdurend in beweging zijn. Wie wil er niet weten hoe die grenzen veranderen?*
Iedereen is benieuwd naar de toekomst en de reden is simpel: ooit ga je dood.
Het onvermijdelijke einde wil je zo lang mogelijk uitstellen en dus raadpleeg je een medium inzake de beslissingen die je moet nemen. Uiteindelijk gaat het daarbij altijd om je eigen hachje (wereldvrede oké, maar eigen welzijn eerst). ‘Genezing van al uw kwalen’ vindt dan ook gretig aftrek, ongeacht of het wordt aangeboden door gebedsgenezers, duiveluitbanners, heiligen, de farmaceutische industrie of afgestudeerde artsen. Allemaal beloven ze beterschap. En allemaal geven ze toe dat de heilzame verwachting niet altijd uitkomt.
Door de eeuwen heen heeft men gezocht naar middelen om de dood op afstand te houden. Alchemisten op zoek naar goud en het eeuwige leven. We steken nu de draak met hun proeven en prognoses, maar hoe zouden we zonder hen iets hebben geleerd over geneeskracht en weerstand?
De dood is een persoonlijke bezoeker, het uitstel van zijn visite een statistisch gegeven. Hoewel ze er liever niet al te veel ruchtbaarheid aan geven, erkennen medische wetenschappers dat een (klein) percentage van hun patiënten geen baat heeft bij hun behandeling. Vroegtijdig overlijden is somtijds juist het gevolg (geweest) van de toegepaste behandeling, het koortswerende kruidenmengsel of de preventieve vaccinatie. Alternatieve genezersen hun aanhang wijzen graag op dat (minimale) risico, zelfs als die het gevolg zijn van principes die ze zelf ook toepassen. Twijfel aan de eigen methode wordt overigens nooit vernomen bij bonumannen, sjamanen of Chinese kruidendokters. Die zullen het tekortschieten van hun remedie eerder wijten aan gebrek aan neushoornpoeder of albinobloed.
God is natuurlijk ook nooit ver weg als het gaat om toekomstperspectief. Het vreselijke verschiet wordt draagbaar, ja, zelfs aanlokkelijk, met een hiernamaals: het sterfbed als voorportaal van eeuwige zaligheid.
Wie ook belangstelling hebben voor de toekomst zijn astronomen. Niet zozeer om de ontwikkelingen die in het heelal gaande zijn want die zijn nagenoeg bekend of voorlopig niet aan de orde. Nee, het is vanwege de technologie waarmee de hemel steeds nauwkeuriger in beeld wordt gebracht. Ironisch genoeg duiken ze daarmee juist steeds verder terug in de tijd: hoe verder hun blik reikt, hoe dichter ze bij het allereerste begin, de oerknal, komen. De toekomst, daarentegen, verdwijnt in de eeuwigheid.
Klinkt dat niet een tikkeltje religieus? Over schepping en goddelijke tijdloosheid? Het is een beetje flauw om dat af te doen met ‘de tijd zal het leren’. Toch maar een astroloog dan? Die heeft het ook niet makkelijk met al die moderne denkbeelden over de sterrenhemel. De ware astroloog baseert zijn voorspellingen immers op het geocentrisch wereldbeeld van Ptolemaeus en het synchroniciteitsprincipe van Jung. De astrologische voorspelling stoelt niet zozeer op de stand van de sterren als wel op de menselijke behoefte aan mystieke megalomanie waaraan ook godsdiensten hun succes danken.
Godsbeschikking of risicobesef, beide ontlenen hun populariteit aan onze onzekere lotsbestemming, onze gebrekkige kennis van de toekomst. Kansberekening en statistiek moeten verkeerde beslissingen voorkomen. In de economie kent men het ‘Kodak-syndroom’, een onjuiste toekomstvisie gebaseerd op succesvol beleid in het verleden. Het wereldwijde concern werd overrompeld door een zegepraal van de, nota bene door Kodak zelf ontwikkelde, digitale fotografie.
Om de toekomst beter te kunnen beheersen, is er ook steeds meer aandacht voor veiligheid. De van oudsher getroffen maatregelen om ons te beschermen tegen toekomstig onheil en geweld voldoen maar matig. Alles en iedereen moeten in de gaten worden gehouden en dat stuit op weerstand want dan is de persoonlijke levenssfeer (privacy) in het geding.
Waar hebben we het over? Iedereen met een mobiele telefoon (ook uitgeschakeld) kan elk moment getraceerd worden en 85% van de wereldbevolking heeft inmiddels zo’n mobieltje! Dat je loondossier door een wijsneuzige computernerd wordt gehackt, is nog kinderspel: de meisjes van de salarisadministratie weten allang precies hoeveel je van de belasting aftrekt. Dat je in de etalages van een drukke winkelstraat je naam ziet oplichten omdat je daar iets kopen kunt waarvoor je ooit belangstelling hebt getoond, geeft je een ongemakkelijk gevoel. Dat supermarkten en internetwinkels je weigeren als klant omdat je staat geregistreerd als ‘rood gajes’ brengt je tot razernij. Maar dat je er niets tegen kunt ondernemen, maakt je diep ongelukkig.
Daarom wil je geen achterdeurtjes. Eigenlijk wil je af van elke vorm van persoonsregistratie.
Het exhibitionisme en voyeurisme van de sociale media staan in schril contrast met het verlangen om ongehinderd en onbespied je gang te kunnen gaan. Heerst de angst voor openbaarheid van persoonsgegevens vooral bij digibeten of hebben gebruikers van facebook lak aan privacy? De versleutelde tweets van het grootkapitaal spreken dit tegen.
Verlangen naar veiligheid is een volwassen aangelegenheid. Vanaf de vanzelfsprekende geborgenheid in de kindertijd via de gedroomde onkwetsbaarheid van de puberteit naar een toenemende behoefte aan bescherming naarmate het einde nadert, ondervindt elk mens tegelijkertijd de sociale druk en aantrekkingskracht van de groep waartoe men zichzelf rekent of gerekend wordt. Onderin de piramide van Maslow woedt een strijd tussen veiligheid en sociaal contact. Een strijd die het gevolg is van persoonlijke voorkeur versus gemeenschappelijk belang#. Dat conflict, dat door alle lagen van Maslows piramide heen loopt kondigt de boodschap aan van het Orakel: Homo sapiens nadert een tweesprong in zijn evolutionaire ontwikkeling.
Volgens de prognoses van het Orakel, zoals verwoord in De Kluyt ende Vrije Buytelingen, stevent de mensheid af op een schisma: een aanzienlijk deel gaat op in het sociaal-culturele informatiecollectief en de evenmin onbeduidende rest blijft zijn persoonlijke belangen en dromen najagen. Natuurlijk is het onvermijdelijk dat de robotica het handelsverkeer gaat domineren en daarmee onze zelfactualisatie en –transcendentie intergalactisch zal gaan verspreiden.
De toekomst wordt afgeleid uit de loop der gebeurtenissen in het verleden.
Op de 14e april in het jaar 1912 onthoofde Thanut Yoonim ten aanschouwen van zijn zoontje Teb enkele kippen nadat hij ze gevoerd had met gefermenteerde rijst. De koploze vogels renden nog geruime tijd rond op hun erf in het Thaise gehucht Thung Nari als stuurloze spuitende bloedfonteinen. Het tafereel zou Teb jarenlang in zijn dromen achtervolgen, waarmee zijn later zo beruchte machtswellust en bloeddorst werden ingeleid.
In het Beirut van 1957 kreeg de orthodoxe soenniet Teb Yoonim eindelijk de gelegenheid om te zien of het menselijk lichaam net zo reageerde als de kippen uit zijn jeugd. Als scherprechter en beul voltrok de uit Thailand afkomstige kadi het openbare vonnis van een veroordeelde soefist. De toeschouwers – onder wie het toenmalig vijftienjarige nichtje van de toekomstige president van Chili – zagen het onthoofde lichaam wel spuiten maar niet wegrennen. Het schouwspel zou een sleutelrol spelen in Isabels latere pennenvruchten.
Een van haar lezers, de Noorse arts Brandr Gunterson werd er zo door ontroerd dat hij een baan als betrokken hulpverlener in Mali verkoos boven een comfortabele praktijk in Bergen. Tijdens zijn gijzeling in de Afrikaanse wildernis wist hij een jonge rebel – de politiek geëngageerde gitarist Bako Carero – ervan te overtuigen dat Satan niet in Amerika woont en dat Amerika juist een paradijs is voor Malinees muzikaal talent.
Mede op uitnodiging van Lassine Kouyate (Adam Klein) kwam Carero naar Bamako en verdiende genoeg geld om naar New York te vliegen, waar hij korte tijd samenwerkte met Jeremiah Lockwood. Hij werd door Ry Cooder aangetrokken voor diens laatste productie van wereldmuziek, maar verkoos de samenwerking met enkele geëmigreerde landgenoten. Hun CD Hakili zou wereldwijd waardering oogsten.
Bij het horen van Carero’s muziek werd Hasan Pacha (‘het orakel’) in zijn werkkamer in New Delhi prettig afgeleid. De klanken waren als een frisse douche, waarna hij zich met hernieuwde energie verdiepte in zijn berekeningen. Onmiddellijk daarna ontdekte hij waar hij zich eerder had vergist en na correctie ontvouwde zich een formule van ongekende schoonheid. Het laatste obstakel naar een veelbelovende toekomst was weggenomen. Opgetogen skypete hij zijn naaste medewerkers.
Op 14 april 1923 gaf concertpianiste Tilly Talboom haar eerste concert. Dat deed zij samen met een aantal conservatoriumleerlingen in theater Diligentia in 's Gravenhage. Het orkestje groeide uit tot een volwaardig symfonieorkest, het zogenaamde Hofstads Jeugdorkest dat een eeuw later nog steeds bestond. Een vroeger lid van de blazerssectie, Huby Moontrap, zou Hasan Pacha ooit in Delhi ontmoeten in verband met diens uitvinding van de nanogel.
Nadat hij zijn opleiding in Madras met lof had afgesloten, had Hasan Pacha korte tijd in Massachusetts (USA) doorgebracht. Maar heimwee en een uitnodiging van het Technologisch Instituut in Delhi voerden hem terug naar India. Na zijn merkwaardig contact met Erik Hazepad – of was het al eerder begonnen? – raakte zijn creatieve genialiteit in een stroomversnelling. De nanogels werden niet alleen verbeterd, ze inspireerden hem en zijn medewerkers ook tot het maken van geheel nieuwe producten.
De combinatie van nanotechnologie en kwantumbiologie had zijn team geen windeieren gelegd. Naast de ontwikkeling van praktische toepassingen – met commerciële potentie, daarop had de directeur van het IIT gestaan alvorens hij hen de vrije hand gaf – hadden ze dingen gemaakt waarvan ze zelf nog niet hadden durven dromen.
En de bron was nog lang niet opgedroogd. Integendeel, het leek wel alsof Pacha’s scheppingsdrang juist toenam. De ene toverbal na de andere ontsproot aan zijn gedachten. Waarschijnlijk kwam dat ook omdat hij de producten op zichzelf toepaste, bij wijze van toetsing.
Dat gaf positieve terugkoppeling.
Het stimuleerde hem, zoals een voetballer door het publiek wordt aangemoedigd. Het begeesterde zijn ideeënstroom, de concrete resultaten die in het lab werden bereikt wakkerden het innerlijke vuur verder aan en vanzelfsprekend bevorderde dit weer het enthousiasme van het hele team.
Een bijkomend maar niet onbelangrijk voordeel van hun succes was dat Hasan niet langer als woordvoerder hoefde te fungeren. Wegens zijn enorme potentie aan creatieve genialiteit en de wetenschappelijke opschudding die de publicaties van hun onderzoeksresultaten zouden kunnen veroorzaken, had het Technologisch Instituut zelf de voorlichting over de vorderingen ter hand genomen. Bovendien werd het verstandiger gevonden om niet al te veel ruchtbaarheid te geven aan de geboekte successen. Zo werden veel aspecten van het onderzoek buiten het onderwijsprogramma gehouden, wat voor Pacha en zijn groep weer het voordeel had dat ze al hun tijd aan research konden besteden
Overigens werden al eerder de door de eigengereide Pacha opgestuurde manuscripten steevast geweigerd door de populaire wetenschapsbladen. Alleen enkele obscure Chinese tijdschriften hadden belangstelling getoond. Omdat rusteloze gossipspotters ook dit soort blaadjes napluist op spraakmakende nieuwtjes was men hem terloops op het spoor gekomen, maar na een mislukt radio-interview was voorlopig alle belangstelling weggeëbd.
Uit Een heel andere kijk, de ongepubliceerde notities van Erik Hazepad op El Instituto*:
De farmacologische werking van nanogels is kennelijk gebaseerd op partiële synchronisatie van kwantumfluctuaties die ogenschijnlijk op moleculair niveau geen invloed hebben. Eiwitmoleculen blijven hun normale enzymatische en structurele functies verrichten maar in hun onderlinge wisselwerking komt een nieuwe kwaliteit tevoorschijn. De synchronisatie veroorzaakt bij grote aantallen atomen een soort ordening die aan de geordende verzameling emergente eigenschappen verleent. Proefondervindelijk is vastgesteld dat de kwantumfluctuaties tot uitdrukking komen in de complexe neuronale netwerken van vertebraten waardoor hun tijdsbesef verandert. Theoretisch zou deze emergente verandering in alle organismale structuren moeten doorwerken maar dat is nog onvoldoende overtuigend aangetoond.
Hoewel de excentrieke Pacha het wel leuk vond om anderen deelgenoot te maken van zijn manier van denken, realiseerde hij zich dat zijn spraakgebrek een handicap was. Zijn complexe gedachtegang zou er nog moeilijker door te volgen zijn. Hij had het herhaaldelijk geprobeerd. Tijdens verscheidene kleinschalige conferenties had hij gehoopt geleerde collega’s voor zijn revolutionaire zienswijze te interesseren. Iedereen was enthousiast over de technische resultaten maar slechts weinigen toonden daadwerkelijk belangstelling voor de achterliggende gedachtegang, voor zover er al iemand iets van begreep (de enkelen die dat wel deden, zaten al in zijn team): dat je licht kon beschouwen als iets dat stilstond, terwijl ruimte en materie zich er juist met duizelingwekkende snelheid – dezelfde die gewoonlijk aan elektromagnetische golven werd toegekend – vanaf bewoog. De absolute omkering van alles. Dat zou het uitdijende heelal verklaren, alleen dat het volgens hem om een inkrimping ging. Met de snelheid van het licht, zogezegd. Een claustrofobisch beeld dat weinigen aansprak. Maar volgens Pacha betekende het wel dat de pijl van de tijd evengoed omgekeerd gericht kon zijn.
Op zo’n moment riepen veel van zijn toehoorders onthutst uit dat ze hem niet geloofden. Wat dan van zijn kant weer aanleiding was voor een sneer over geloof en wetenschap:
"Ongelovigen worden ervan beticht zekerheid te zoeken in een wetenschappelijke verklaring, terwijl de ware wetenschapper juist de twijfel hoog in het vaandel hoort te voeren. Het zijn juist de gelovigen die zeker zijn van hun goddelijke gelijk”.
Die uitspraak wekte dan weer de indruk dat Pacha een diepgelovig man was, terwijl het hem er juist om ging de gelovigen de ogen te openen: dat het juist de astrofysici en theoretisch natuurkundigen waren die een dogmatisch standpunt innamen. Met complexe wiskundige constructies had zijn gehoor minder moeite dan met zijn haperende stemgeluid, maar zijn absurdistische interpretatie van de kwantummechanica wezen ze resoluut van de hand. Die strookte eenvoudig niet met hún geloof! Neurologische modificaties door nanogels en kwantumgravitationele noviteiten die tijdreizen mogelijk maakte?! Hij kon hen nog meer vertellen.
Hasan had zich daar allang bij neergelegd. Het speet hem dat de meesten hem eerder zagen als een fenomenologische tovenaar dan als de deductieve wetenschapper die hij eigenlijk was. Niet zelden dacht hij na zulke aanvaringen met weemoed terug aan de stripboeken uit zijn kindertijd. Aan zijn jeugdvriendje Ilya met wie hij zo lang geleden de perikelen van het tijdreizen had doorgenomen. En als vanzelf knalde zijn herinnering te pletter tegen de ijzeren staaf die zijn gezicht brak (en zijn stem): de bende grote jongens die hem te grazen had genomen. Omdat hij van zijn vriendje hield.
Hij besefte dat het de twee gebeurtenissen markeerde die tot zijn opmerkelijke vinding hadden geleid. De eerste keer was het de meester geweest die hem tijdens de les had betrapt op het lezen van de Classicstrip De Tijdmachine van H.G. Wells. Woedend was de man uitgevaren dat zulke onbenullige verhaaltjes niet opwogen tegen zijn serieuze pogingen om hem de infinitesimaalrekening van Leibniz bij te brengen. En tijdreizen was onzin!
De jonge Hasan was zo verbolgen geweest over die uitval dat hij zich voornam het ongelijk van zijn geliefde meester aan te tonen. Al was het alleen maar om te laten zien dat stripverhaaltjes helemaal niet onbenullig hoefden te zijn.
De andere keer was het plotselinge moment geweest dat hij oog in oog stond met de bende die hem even later zo zou aftuigen. Hij was nog volkomen onbekend met wat hem te wachten stond en tegelijkertijd zag hij zijn toekomst aan zich openbaren. Hij had wel gehoord van mensen die hun verleden aan zich voorbij zagen trekken als ze op het punt stonden iets akeligs te ondergaan. Maar bij hem was het dus net andersom geweest. Er moest iets in zijn hoofd gebeurt zijn dat die gewaarwording had veroorzaakt.
Later begreep hij dat zulke emoties wel vaker voor kwamen maar dat ze altijd van heel korte duur waren. Eigenlijk niet meer dan een flits. Het kwam hem voor dat die tijdsduur verlengd kon worden.
Uit Een heel andere kijk, de ongepubliceerde notities van Erik Hazepad op El Instituto*:
Lege ruimte bestaat niet. Het vacuüm waaruit alle materie is weggepompt, zit nog altijd boordevol energie in de vorm van kwanta (energiepakketje). Door het onzekerheidsprincipe wordt over zeer korte tijdschalen de wet op energiebehoud overschreden doordat de kwanta spontaan fotonen uitwisselen terwijl hun energierekening dat strikt genomen niet toestaat (analoog aan je bankrekening: je kunt ‘rood staan’ zolang niemand het merkt). De kwanta waaruit alles is opgebouwd hebben stuk voor stuk hun virtuele tegenhanger waarmee paarvorming mogelijk is. Beiden neutraliseren elkaar en laten niets achter. In het kwantumvacuüm gebeurt dit voortdurend.
Het energiekrediet op elementair niveau heeft in het emergente universum analoge verschijningsvormen op hogere niveaus zoals katalyse (moleculair), symbiose (organismaal) en schenkingen (maatschappelijk).
Dat de wereld niet wilde begrijpen hoe zijn bedenksels werkten, nam niet weg dat ze werkelijk bestonden. Wellicht een schrale troost, maar het bood hem wel een toevlucht. Hij vond zijn werk zelf zo boeiend dat hij een gijzelaar werd van zijn eigen succes. Zo werd hij zijn eigen proefkonijn. Ter compensatie van de mistroostigheid die hem plaagde, verpoosde hij steeds vaker in andere tijden. Voornamelijk als toeschouwer en een enkele keer als kloosterling (leep of leip), al besefte hij dat zijn verschijnen risico’s meebracht.
Soms, als de eenzaamheid hem te machtig werd, kon hij de verleiding niet weerstaan om mensen aan te spreken. Wat hem er onmiddellijk aan herinnerde dat hij dat niet moest doen, omdat het anderen maar in verwarring bracht. Hazepad bijvoorbeeld – wat was dat al weer lang geleden – had hij er geen dienst mee bewezen. De man had jaren nodig gehad om van zijn verslaving af te komen.
Tijdens één van die bezoekjes aan dat autistisch genie, wiens boek over emergentie hij niet meer uit zijn hoofd kon zetten, had hij in Hazepads kamer op El Instituto de hand weten te leggen op een nog onvolledig maar inspirerend manuscript. Het had hem op het spoor gezet van het holistisch principe en bovendien in overweging gegeven om in Einsteins formules de tijd anders op te vatten dan de ervaringstijd. Het was allemaal heel begeesterend geweest.
Toch, zo besefte hij droefgeestig, miste hij de intellectuele conversaties des te meer naarmate hij dichter in de buurt kwam van de personen met wie hij graag van gedachten had willen wisselen. Waar in de tijd dat ook plaatsvond. Verleden, heden (dat ook al niet bestond) of toekomst.
Het gaf hem niet alleen geen voldoening, het maakte hem daadwerkelijk triest. Altijd had hij ernaar verlangd terug in de tijd te kunnen reizen en nu het kon, viel het hem tegen. Hij onderging het als een ontspannende belevenis, dat wel. Als een soort vakantie waar hij steeds meer behoefte aan had en waar hij steeds minder de ontspanning vond die hij zocht. Bovendien werd hij geregeld getroffen door een somberheid die hij niet eerder had gevoeld.
Uit Een heel andere kijk, de ongepubliceerde notities van Erik Hazepad op El Instituto*:
De tijddimensie in de Minkowski-ruimte (waarin de Einstein de relativiteitstheorie heeft geformuleerd) heeft een ander karakter dan de tijddimensie in kwantumgravitatie. Volgens Dr. Abhay Ashtekar van Penn State is dit als een Tex-Mex barbecue en een vegetarische New Age picknick in hetzelfde sciencepark. Een aantal elementen uit Ashtekars Loop-kwantumzwaartekrachttheorie (een poging tot unificatie) heeft Dr. Pacha gebruikt voor de ontwikkeling van zijn nanogels. De tijd kan volgens hem worden voorgesteld als een ritssluiting en kent, net als ruimte, meer dimensies. De endoplasmatische chronosomen in de hersencellen, die ons tijdsbesef reguleren, kunnen farmacologisch met nanogels worden gemanipuleerd. Zodoende zorgt de hardware (hersenen) zelf voor de noodzakelijke verandering van de software (geest).
Gelukkig vond hij in zijn werk ook afleiding die hem opbeurde. Zoals de opwindende vondsten die zich soms volkomen onverwachts konden aandienen. Onlangs waren ze erin geslaagd de psychofarmaca van de nanogels te koppelen aan lichtgevoelige sensoren waarmee signalen over grote afstand in het ruimte-tijdcontinuüm konden worden opgevangen. Als hij nu vóór een uitstapje in de tijd zo’n bolletje consumeerde – met minstens twee glazen levertraanolie, dat wel – kon het team als het waren over zijn schouder meekijken. Dat had al wat hilarische momenten opgeleverd. Zoals die keer dat hij in hoge nood de trap van een etablissement in Brugge was opgestormd en bijna over zijn lange pij was gestruikeld. Hij had daarna besloten een verbeterde versie van deze, bijkans onbetaalbare, bolletjes boven het oerwoud van Brazilië te droppen in afwachting van wat dat zou opleveren. Helaas was dat tot nu toe niets. Het scherm bleef zwart. Maar de mogelijkheid dat er plotseling een beeld uit een andere tijd kon opduiken, hield hem soms uren aan de buis gekluisterd. Dan voelde hij zich als een eenzame hengelaar langs de oever van de tijd.
Dobberend op het kalm kabbelende hologram dat wij heelal noemen, was het niet moeilijk om in gedachten één lijntje te volgen. Dan kon je letterlijk overal komen.
Nog niet zo lang geleden had Pacha een bezoek gebracht aan het laatste concert van de magistrale rietblazer Hazepad, Eriks vader. Eigenlijk had hij verwacht, gehoopt, dat de jonge Erik daar zelf ook zou zijn, hij woonde er tenslotte in de buurt, maar wie hij ook aantrof in de foyer, niet het toekomstig genie. Wel zijn balsturige studiegenoot Joachim Bolt, die een beschonken indruk maakte.
Wat Hasan toen nog niet wist was hoe ernstig Bolt was aangedaan door de muziek. Na afloop had die arme Joachim zelfs nauwelijks meer kunnen lopen en als een paar avontuurlijke studentes zich niet over hem hadden ontfermd, zou deze geschiedenis een heel ander verloop gehad hebben.
De jongedames hadden hem meegetroond naar de artiestenfoyer waar ze Hazepad en de rest van het orkest (hijzelf bleef onopgemerkt) in een melige stemming aantroffen. De band had liefhebbers uitgenodigd voor een afzakkertje en oogde wat beteuterd door de povere opkomst. De rokerige ruimte was bekleed met Indiase tapijten en de aanwezigen zaten uitgezakt in fauteuils of op stapels kussens. Een lage tafel was bedekt met pillendoosjes en gevulde glazen. Ertussen lag een stapeltje foto’s. Daarop was het silhouet te zien van een jongmens met ruggelings gevouwen handen. Een poster met dezelfde afbeelding hing aan de muur. Hazepad lag op de sofa met een jonko in zijn mond. In zijn hand hield hij een magwatha, een soort dubbelfluit.
Hasan genoot van dit soort zintuiglijke spektakels. Hier was hij op en top toeschouwer.
De studentes – Amanda was in een geile stemming en had haar vriendin Annelies zover gekregen om ook eens uit de band te springen. Hoewel ze gewoonlijk konden doorgaan voor een tweeling leken ze er nu alles aan te hebben gedaan om niet op elkaar te lijken: Annelies' zwarte haartooi was overduidelijk een pruik – hadden Joachim op een poef gezet. De quasi schroomvallige Annelies, die psychologie studeerde, bleef aarzelend naast hem staan terwijl haar onstuimige vriendin vrijmoedig plaatsnam op de leuning van de bank en gretig de uitgestoken joint aannam. Hasan zag hoe Hazepad, een geile grijns werpend naar de donkere gestalte naast Joachim, de dubbelfluit aan zijn lippen zette, maar er even geen geluid uit wist te persen. Met gesloten ogen viel hij terug in zijn kussens. Amanda boog zich over hem heen. De muzikant had echter geen belangstelling, er was iets anders dat hem bezighield... hij haalde moeizaam adem...
Tja, die appelwangetjes hebben iets plattelanderigs; die donkere, dat is pas een mokkel!
Annelies keek onderzoekend in het rond. Ze had zich laten overhalen om eens lekker gek te doen maar ze wist nog niet waar ze de grens zou trekken. Totdat een dubbelzinnig gebaar van een van de muzikanten haar besluiteloosheid doorbrak. Geagiteerd liep ze op hem af. Maar ook met enig onbehagen.
Vanuit de schaduw bestudeerde Hasan deze vermakelijke pantomime. Het sociale spel van aantrekking en afstoting amuseerde hem, vooral vanwege de onderliggende krachten die zich hier manifesteerden. Het menselijk gedrag had iets universeels.
Een van de bandleden was naast Amanda op de sofa gaan zitten en begon haar te betasten. Hazepad had ondertussen zijn blaaskracht herwonnen en floot een fenomenale solo die Amanda van de bank joeg. Ze greep in het voorbijgaan de hand van haar vriendin en trok haar mee naar de plaats waar Joachim, wat zielig, in zichzelf zat te brabbelen. Ze hadden zichzelf als groupies naar binnen gekletst maar nu frustreerden ze de bandleden met hun lichamelijke terughoudendheid. Iemand liet een harde wind. Gelach.
“Ik zie alles bont en blauw,” lispelde Joachim wiens kleurenblindheid door de fluittonen was verdwenen. Maar Annelies verstond “Ik sla alles bont en blauw” en keek hem geschokt aan. Zijn lodderige oogopslag stelde haar niet gerust Ze voelde zich weinig op haar gemak.
Hasan voorzag haar vertrek. Volgens zijn horloge was er nauwelijks een half uur verstreken sinds haar binnenkomst. Een blik op Hazepad verontrustte hem: de muzikant kreeg echt een blauwe kleur!
Annelies keek toe hoe Amanda zich nu tegen Joachim aan drukte.
“Ik weet niet wat jij doet maar ik ga weg.”
Amanda reageerde daar niet op. Ze had zich inmiddels helemaal aan Joachim overgeleverd. Die overigens te suf was om zich te verbazen dat hij het tot lustobject had geschopt. Het liefst wilde hij slapen.
Ook Hasan vond het welletjes. Hij wist dat de muziek deze nacht wederom zou sterven en dat hij daar niets tegen kon doen. Niemand kon het tegenhouden. Het stelde hem niet eens meer teleur. Macht over de tijd betekende geenszins macht over leven en dood.
Toch had dat best aardig kunnen zijn. Wie weet, zou hij …
Bij zijn vertrek deponeerde hij enkele nanoknikkers op het tafeltje. Naast de afbeeldingen van het jongmens met de ruggelings ge-vouwen handen. Klaar voor een sprong in de tijd.
Aanbevolen Nederlandstalige boeken:
Frank Close. Niets. Amsterdam University Press, 2015
Henk Dorrestijn. Op het Spoor van de Tijd. www.einsteingenootschap.nl, 2015
Gerard ’t Hooft. Bouwstenen van de Schepping. Prometheus, 2013
David Mitchell. Tijdmeters. Nieuw Amsterdam, 2014
Mark O'Connell. De Mensmachine. Podium, 2018
Rüdiger Safranski. Tijd. Atlas Contact, Amsterdam, 2016
(ingezonden mededeling)
TIME TRAVELING PSYCHO TRIP. A BRIEF COMMUNICATION ON APPLIED NANOTECHNOLOGY by DR E. HAZEPAD
Nanoparticles have been extensively studied as a drug delivery system. An appropriate assemblage of spherical hydrogel particles and liposomes (microbeads) combines the properties of both classes of materials and can be used for psycho-physiological applications. A poly-compartmental structure is obtained by displaying the microbeads in a microarray platform. The technology of this process is a key step of designing a psychological time-trip.
Biocompatibility and stability, ability to deliver a specific range of psychoactive nanoparticles, environmental responsiveness of both inner nanogel core and external lipid bilayer, and the individual specificity of all compartments make the microbead-nanogel design a versatile drug delivery system relevant for the drug administration routes into the central nervous system. The psychological effect of the polymers is based on the establishment of novel nervous connections in the major blank areas of the brain which exhibit a synchronization of cosmic projections. The microtubules in the neurons of the brain avoid environmental decoherence long enough to reach threshold for “self-collapse” (objective reduction) by a quantum gravity mechanism.
The proposed model assigns a cognitive role to quantum computations within the brain and manipulates time-consciousness. Depending on the subject’s power of concentration, it would enable the mind to experience any space-time event with mind-boggling result. So it is, according to its designers, possible to arrange a meeting in virtual time by traveling through a parallel time-space continuum, as it were.
The topological quantum computation in microtubules is error correcting and resistant to decoherence and the decohering effect of radiative scatterers on microtubule quantum states is negligible. These considerations bring microtubule decoherence into a regime in which quantum gravity could interact with neurophysiology. It suggests a completely new approach of time-traveling.
El Instituto 11 PSYCHOANNELIES
Where were you, commander Bolt, when things got really nasty?
Ja, waar was hij eigenlijk? Fantaseren dat je een filmheld bent, is één ding – dat je een doodgewone doorsnee burger bent in een jou vijandig gezinde samenleving is heel andere koek.
“Ik ben niet geheel onbemiddeld,” reageerde Joachim Bolt lichtelijk geïrriteerd op de vraag of hij de komende tijd ergens terecht kon.
Het hotel dat hem de afgelopen tijd onderdak had verleend, had al laten weten zijn kamerhuur niet langer te willen voortzetten. Zijn arrestatie was daar niet in goede aarde gevallen.
Niet te geloven. Ik word van doodslag beschuldigd en tegelijk tonen ze zich bezorgd of ik mezelf wel kan redden. Dat kan alleen in Nederland.
De bedompte kamertjes en overvolle bureaus waren niet anders dan waar ook ter wereld en het agressieve en oetlullige gedrag van de ondergeschikten was universeel en de zoetsappige benadering van hun Hollandse broodheren goddomme nog vernederender.
'Kunnen we misschien nog iets voor u betekenen?' Nou, liever niet. Dank zij hen was hij zijn kamer kwijt. Met het vinden van een nieuwe plek die hem net zo beviel als de vorige zouden die knuppels hem niet kunnen helpen.
Eenmaal op straat wordt hij beneveld door eenzelfde soort woede als toen hij was ontslagen maar ook dit keer wist hij zich te beheersen. Voortdurend voelt hij zich geconfronteerd met de fragiele vrijheid van een onafhankelijk individu in een georganiseerde samenleving. Als een miskend wereldverbeteraar. Als het slachtoffer van de Grote Stompzinnigheid.
“Meneer Bolt, wacht even! Meneer Bolt, ik wil u iets vragen!”
Achter hem komt iemand het bureau uit en holt hem tegemoet.
“Meneer Bolt, wilt u meedoen aan een project dat wij uitproberen? U hoeft alleen wat vragen te beantwoorden en wij zorgen ervoor dat het u aan niets zal ontbreken. Een kamer, een bed, alles…”
“IJs? Sigaretten?”
“Roken is helaas niet toegestaan. Voor ijs wordt gezorgd. Slagroom?”
Bij het licht van een getralied raampje bekijkt Joachim Bolt de graffiti boven zijn brits. De teksten en tekens doen hem denken aan een Aramees’ kleitablet. Deportatie van de duivel. In een poging om zichzelf weer in de hand te krijgen, laat hij de gebeurtenissen van de afgelopen dagen de revue passeren.
Het is allemaal de schuld van dat kutwijf. Maar hij moet toegeven dat hem ook het nodige valt te verwijten. Impulsiviteit wordt nog mijn ondergang.
Nu hij is overgeleverd aan de luimen van anderen voelt hij zich vreemd ontspannen, een weerspannige meegaandheid, geen verzet. Hebben ze me wat gegeven?
Terwijl het in zijn cel begint te schemeren zakt Bolt verder weg in een lankmoedig soort beroering. Het was zijn eigen stomme schuld geweest, hij had zich nooit zo moeten laten gaan. De hoogmoed van die opgeschoten lummels in uniformjasjes had hem mateloos geïrriteerd. Door zijn onbeheerste gedrag had hij hen feitelijk in het gelijk gesteld, dat ziet hij nu wel in. En zijn eigen ongelijk getoond, dat moet hij toegeven. Eigenlijk is zelfbeheersing de beste remedie tegen zelfhaat. Heeft hij dan zo’n hekel aan zichzelf?
Een harde bons wekt hem uit zijn sluimer maar er volgt geen ander geluid dan een vage ruis in de verte. De muren zijn zwart geworden, zelfs het venster is verdwenen. Ach natuurlijk, het is donker. Hij zal ingedut zijn en is nu weer wakker.
Hij ziet het allemaal weer duidelijk voor zich. De vlassige toetjes van zijn gijzelnemers, de bullebakken op het bureau, de getraliede kamer waarheen ze hem brachten omdat hij z’n stem bleef verheffen. Hij had gekrijst. Ze hadden z’n broekriem afgepakt.
Dat schreeuwen moet hij afleren, zo heeft hij zich al vaker voorgenomen. Zijn stem is niet zijn beste wapen. Zijn sigaretten zijn verdwenen, evenals zijn portefeuille. Alleen zijn mobieltje heeft hij nog. Omdat het in een andere zak zit? Klunzen zijn het, bedenkt hij zelfgenoegzaam. Zoiets zou hij nooit over het hoofd hebben gezien.
Een boodschap op zijn voicemail laat er geen twijfel over bestaan. Hij herkent de stem van de baard, die – ouwe jongens krentenbrood, hij heeft zijn nummer van de assistent – hem laat weten dat het wel goed komt. Maar de regels schrijven nu eenmaal voor dat de procedure wordt gevolgd. Daarom zal het even duren voordat ze hem uitnodigen.
De tijd op z’n mobiel voorspelt dat het voorlopig donker blijft. Lekker fris voel ik me niet. De spoken in z’n hoofd weerhouden hem ervan tot rust te komen. Die klootzakken! Wat heb ik … Opnieuw hoort hij een bonk maar dit keer is het zijn eigen arm die tegen de houten wand slaat. Het blijft verder doodstil.
Alleen. In een zeilboot op het meer… De gedachte wiegt hem in slaap. Op weg naar de overkant.
De overkant. Zou het waar zijn wat ze zeiden van de overkant? Dat het er was als in een droom, een fijne droom? Een droom waaruit je nooit meer wakker werd?
Joachim Bolt tuurt in de verte waar de horizon in nevelen gehuld gaat. Vroeg of laat zal hij de overkant bereiken, zoveel is zeker. Over de eeuwig schone dromen die hem daar te wachten staan, daarover echter heeft hij zo zijn twijfels.
Hangend over de reling ziet hij hoe de boeg door het gladde water snijdt als een mes door boter. Zijn scheepje doorklieft geruisloos de spiegelgladde zee. Zeilen zonder wind.
De hemel straalt een egaal grijs licht uit, volgens zijn mobieltje zou het moeten schemeren, tijd is een relatief begrip. Evenals de scheiding tussen droom en werkelijkheid. Ziet hij daar niet iemand lopen?
Bolt knippert met zijn ogen maar het visioen laat hem niet los. Langzaam maar zeker komt de gestalte dichterbij. Wie was het ook weer, die over water liep? De wandelaar is nog maar enkele meters bij hem vandaan zonder hem te willen opmerken. Bolt wil roepen. Tevergeefs. Zijn keel zit dicht, er komt geen geluid, al doet hij vreselijk zijn best. Tegen de tijd dat een schor gepiep aan zijn lippen ontsnapt, is de figuur al doorgelopen.1
Het gepiep is afkomstig van het afsluiten van de deur. Opgewekt ziet Bolt bij het licht van het venster dat iemand zijn ontbijt heeft bezorgd. Even vraagt hij zich nog af of het ontsluiten geruisloos is geweest maar dan valt hij aan op de koffie en de toast. De pedagogische intenties van zijn tijdelijke penitentie zijn hem niet ontgaan. Afgezien van de tralies doet de cel hem denken aan een kleine hotelkamer. Sterker nog, de ruimte heeft een blijmoedige inrichting en de elektronica biedt een ruimschootse blik op de wereld, inclusief zoekmachines, e-reader en luistergenot.
Welke geldstroom zou de sadistische dienstkloppers het zwijgen hebben opgelegd?
Het bulletin naast zijn ontbijt vermeldt de voor hem relevante procedure. Na het uitgesproken vertrouwen dat hij een goede nachtrust heeft genoten en de verontschuldiging dat hij tijdelijk van zijn vrijheid is beroofd, leest hij dat er dadelijk iemand met hem komt praten en dat hij daarna kan gaan en staan waar hij wil. Hij weet niet zeker of alles wel reglementair is verlopen – had hij niet recht op een advocaat? – maar hij besluit zich te schikken in de gang van zaken. Het avontuur bevestigt zijn superioriteitsgevoel. Voorlopig.
Ineens staat ze voor hem. Hij heeft haar niet horen binnenkomen, zo geconcentreerd zat hij op de rand van zijn bed het bericht van de baard met een sms te beantwoorden. Een niet te missen aanbod.
“Hallo. Jij moet Joachim zijn. Hoi. Ik heet Annelies.”
Ongelovig kijkt hij haar aan (ze komt hem bekend voor maar hij weet zo gauw niet waarvan).
“Jij gaat mij een paar vragen stellen, is het niet? Ben jij psychiater?” Pocahontas? The Fountainhead?
“Dat is eigenlijk toeval. Ik had ook wel iemand anders kunnen zijn.” Ze grinnikt verontschuldigend, haalt haar schouders op. Wat heb je eigenlijk met je bril gedaan? Draag je lenzen, tegenwoordig?
Ze kijkt hem aandachtig in de ogen. Ze heeft een uniek talent. Ze kan iemand op nauwelijks waarneembare oogbewegingen betrappen. Om zo iemands innerlijke roerselen op te diepen. Dat is haar speciale talent, dat is waarom ze bij de politie werkt. Ze is zo ook in staat om iemand de waarheid te laten zeggen. Alleen maar door haar intense blik.
“Ik zou je een paar dingen willen vragen over je jeugd. Maar eerst even iets anders. Het is ons opgevallen dat verschillende keren dat iemand onverwacht overlijdt, jij toevallig in de buurt bent.”
Joachim kijkt onverstoord voor zich uit. Overal waar ik kom, vallen doden. Net als bij die andere JB.
Annelies vermoedt dat hij haar in de maling neemt. Hij gedraagt zich veel te ontspannen.
“Niet alleen de afgelopen dagen, maar ook wat langer geleden. Dat weet ik omdat ik er toevallig bij was, er staat niets over in het rapport. Kun je je de muzikant Hazepad nog herinneren?”
Daar! Kort maar onmiskenbaar.
“De naam doet wel een belletje rinkelen. Maar die man is toch al jaren dood?”
Natuurlijk is hij dood. Ik was erbij toen hij zo blauw werd. … Aha, díe Annelies!
“Sorry meid. Het verleden is wat wazig; jij was daar toch met een vriendin? Amanda?”
“Mandy.”
Opnieuw! Sterker zelfs dan daarnet. De gedachte roept nog steeds een diepe emotie bij hem op. Net als bij mij, trouwens.
Van Amanda heeft Annelies al een tijd niets meer gehoord maar de herinnering aan hun studententijd staat in haar geheugen gegrift. De gedachte aan haar vriendin roept gemengde gevoelens bij haar op. Samen hadden ze heel wat wilde uurtjes gedeeld, totdat Annelies een opmerkelijke beslissing nam. Mandy, zoals ze zichzelf later was gaan noemen, had er geen goed woord voor over gehad. Ze had zich faliekant verzet tegen de keus van haar vriendin om de universiteit te verruilen voor de politieacademie. Ze hadden ruzie gemaakt, gevochten zelfs.
Later had Mandy het wel weer goed gemaakt. Ze hadden geknuffeld, Mandy was altijd al onweerstaanbaar geweest. Ze trokken nog steeds samen op, voor anderen leek er niets veranderd, toch was er iets grimmigs in hun relatie geslopen. Aantrekkelijk en afstotend tegelijk.
Annelies wist dat haar talent en toekomst op het terrein van de forensische criminologie lagen en dat haar beslissing juist was. Een beslissing die hun breuk had veroorzaakt. Toch heeft ze nooit spijt van gehad dat ze heeft doorgezet.. Het spijt haar alleen dat ze haar vriendin zelden meer ziet. En nu zit ze hier met die JéBé. Overal waar hij komt vallen doden. Waar had ze dat eerder gehoord?
“Vertel me je vroegste herinnering.” Ze kijkt hem doordringend aan.
Joachim neemt de tijd. Wat een afgezaagde manier om achter de oorsprong te komen. Maar hij heeft geen reden om het te verzwijgen. Eigenlijk vindt hij het wel lekker om zijn hart te luchten.
“Een Paard.”
“Wat?”
“Een steigerend paard. Het is ergens van geschrokken. De ogen en neusgaten zijn wijd opengesperd. Het is doodsbang.”
Bolt herinnert zich hoe die angst op hem oversprong.
“Het kan nergens heen. Vóór hem staan lieden met de armen bezwerend omhoog. Achter hem komen anderen aanhollen met stokken en vorken. Het staat daar op zijn achterpoten, met zijn voorpoten zwaaiend in de lucht. Voor altijd. Bevroren angst.”
Nu hij het beeld levendig heeft opgeroepen, beseft hij dat het hem niet onberoerd laat. Hij slikt.
“Het was een schilderij boven de bar van mijn ouwe heer. Het zat er altijd vol gasten. Er was altijd herrie. Ik zal ook wel eens tekeer zijn gegaan, maar niemand schonk aandacht aan mij. Mijn vroegste herinnering? Absolute eenzaamheid.”
Pets! Met een ferme zwaai slaat hij een denkbeeldige vlieg dood met het bulletin dat hij al die tijd in zijn hand heeft gehouden maar nu, wat verkreukeld, op het tafelblad werpt.
De staccato bewegingen van zijn irissen ontgaan Annelies niet. Haar vermogen om snelle trillingen te onderscheiden – ze heeft zich er altijd over verbaasd dat anderen de vleugeltjes van kolibries en zweefvliegen niet op en neer zagen gaan – komt bij mensen niet veel voor. Roofdieren, zo is haar verteld, kunnen snelle flikkeringen nog veel beter onderscheiden, wat hen in staat stelt om ook vliegensvlugge prooien te grazen te nemen. Toch vindt ze zichzelf eerder kwetsbaar dan bloeddorstig. Ze kan niet lang achter de computer zitten en van televisie krijgt ze hoofdpijn.
“Weet je nog hoe je moeder heette?”
“Mijn moeder … ?!”
De uitdrukking op Bolts gezicht vereist geen bijzondere gave om een gemoedsaandoening te bespeuren.
“Ik weet niet eens, wie …”
Hij herstelt zich. Met hernieuwde zelfbeheersing kijkt hij Annelies doordringend aan. Wat is dat toch tussen ons?
“Mijn vader neukte alles waar een gat in zat. Ik denk dat mijn moeder me gewoon in die kroeg heeft gedropt. Er liepen daar genoeg vrouwen rond die er voor zorgden dat ik niet doodging.
Op zeker moment heeft een stamgast me meegenomen naar Europa. Ik kan me de boottocht nog vaag herinneren, maar van die gast niets. Wat er daarna is gebeurd, ik weet het niet, ik vermoed dat ik ben geadopteerd …”
Bolts blik zweeft weg. Dan blijft zijn oog rusten op het tralievenster. Met een ruk staat hij op.
“Kan ik nu naar huis? Naar mijn hotel, bedoel ik. Nou ja, weg?”
“Natuurlijk.
Dit toneelstukje heeft trouwens lang genoeg geduurd. Hemel en aarde heb ik moeten bewegen om mijn chefs zover te krijgen. Een zekere Iman Haase van El Instituto heeft ze over de streep getrokken, naar ik gehoord heb. Hij is een echte fan van Hazepad.”
Halverwege de deur staat Bolt stil en draait zich om. Zijn uiterlijk heeft een metamorfose ondergaan. Hij ziet er vermoeid uit. Geen flikkerende oogopslag. Hij schudt het zwarte sluike haar naar voren en haalt een grote hoornen bril tevoorschijn.
“Kun je het je weer herinneren? Erik? Kom je weer terug?”
(Uit het proces-verbaal van de ambtenaar belast met de grensbewaking)
… werd de jongen overgedragen aan het kinderloze echtpaar Hazepad. De omstandigheden afwegende heb ik, in overeenstemming met de art.4, 1e, 2e en 3e lid, Vw, art.5 1e en 2e lid, Vw, art.65, 3e lid Vw en art.197a WvSr, beoordeeld dat de argumenten die kapitein Vondeling aanvoerde voldoende grond gaven tot deze beslissing. Met het oog op de geestelijke gezondheid van de AMV (verstekelingetje in de woorden van Vondeling) achtte ik verder uitstel onwenselijk. Het is mijn stellige overtuiging dat er in het land van herkomst (Barbados volgens Vondelings vermoeden) geen adequate opvang is. Ik heb middels de daarvoor bestemde formulieren het Nidos daarvan op de hoogte gesteld. Gezien gezinsopvang voorhanden was, heb ik geen beroep gedaan op het COA. Het kind was trouwens nog geen acht jaar oud. (...)n
Het moet vrij kort na het begin van dit millennium geweest zijn dat Annelies geconfronteerd werd met de zonderlinge Joachim Bolt. Ze had toen nog geen idee wat er met hem aan de hand was maar het was haar wel opgevallen dat hij uiterlijk verdraaid veel leek op een van de vrijers die haar huisgenoot en hartsvriendin Amanda (Mandy) wel eens stilletjes hun appartement had binnengesmokkeld. Haar aanvankelijke indruk dat hij zo gek was als een deur veranderde toen ze hem vaker tegenkwam. Na die keer dat zij en Mandy zich als groupies hadden gedragen, had hij haar later opgewacht en zich voorgesteld als Erik Hazepad. Ze had het opgevat als een origineel eerbetoon aan de inmiddels overleden fluitist en geen moment getwijfeld. Hij was een schat.
Natuurlijk had het haar wel bevreemd dat hij bleef vasthouden aan die naam. Maar hij had wel meer eigenaardigheden en ze vond dat ze daar niet kleinburgerlijk over moest doen. Zo had hij een onstuitbare drang om zaken met elkaar in verband te brengen - 'de samenhang der dingen' zoals hij dat noemde - ook al was het voor haar overduidelijk dat die samenhang er helemaal niet was. En zijn fascinatie voor alles wat met tijd te maken had was bij het irritante af. Maar hij was zorgzaam en toegewijd en haar behoefte aan een kameraad was groter dan haar verlangen naar waarheid. Want wat was dat helemaal? Kon alleen de waarheid zachtjes strelen, liefdevol omarmen, hartstochtelijk beminnen?
Alleen de 'witte vlekken' waren een minpunt. Daarmee bedoelde ze de keren dat Erik van de aardbodem leek te verdwijnen. Onaangekondigd kon hij ineens een tijdje weg zijn om even plotseling weer voor haar neus te staan. Ze probeerde zich daar niet al te zeer aan te ergeren. Ze vond dat hij het volste recht had om de dingen te doen zoals hij dat wilde. En hij kwam toch steeds weer bij haar terug? Maar lastig was het wel.
Het kwam wel voor dat ze een plannetje had gemaakt terwijl hij niet kwam opdagen. Omdat hij voor langere tijd geen deel nam aan haar leven. Ze schikte zich daarin. Ze had tenslotte ook haar eigen leven. Na verloop van tijd begon ze zelfs minder uit te kijken naar zijn terugkeer. Zonder schuldgevoel besefte ze dat haar prioriteiten ergens anders lagen. Ze werkte nu bij een instelling die zich onder andere bezighield met het opsporen van zoekgeraakte mensen. Ze ging soms zo op in haar werk dat ze haar lot begon te aanvaarden. Ze begon zich zelfs af te vragen waarom ze eigenlijk niet naar hem op zoek ging als hij weer eens was verdwenen?
En zo kwam ze erachter. Door haar eigen ding te doen ontdekte ze de ander. Ontdekte ze wie Erik en Joachim eigenlijk waren. Was het net als zij en Mandy? Of als Mandy en Amanda? En wie was die Iman Haase nou weer?
Amanda @Mandalisa n
Maakt het wat uit of je vermoord wordt door een islamitische terrorist, door een Amerikaanse neofascist of door een Hollandse vrachtwagenchauffeur die zit te appen? |
Over Amanda gesproken. Het is jaren geleden dat ze contact heeft gehad met haar vroegere hartsvriendin en het stemt haar verdrietig dat ze elkaar uit het oog zijn verloren. Alleen via Twitter blijft ze op de hoogte van Amanda's bevindingen en ideeën. Zelf houdt ze zich op de vlakte en gebruikt de sociale media alleen in passieve zin. Ze voelt zich gevleid dat Amanda nog altijd hun gemeenschappelijk twitter account gebruikt, evenals het studentikoze icoontje. De kantelfiguur uit het begin van de vorige eeuw werd door psycholoog Edwin Boring gebruikt in een artikel over dubbelzinnigheid.* Ze heeft destijds zelf voorgesteld om het voor @Mandalisa te gebruiken. Mandy als het frivool wegkijkende jonge ding en Annelies als de bedaagde oude taart (het was maar een grapje).
Zoals wel vaker met hartsvriendinnen het geval is, heeft Amanda altijd ambivalente gevoelens bij Annelies opgeroepen. Ze hield van haar zoals vriendinnen van elkaar kunnen houden terwijl ze zich ook kon ergeren aan Mandy's wispelturigheid en losbandigheid. Tegelijkertijd was ze altijd een beetje afgunstig vanwege haar eigen degelijkheid en verzet om zich zo makkelijk te laten gaan. Mandy stortte zich van het ene in het andere avontuur, maakte haar studie nooit af en zocht haar heil liever in de persoonlijke beleving. En Annelies moet toegeven dat het, gezien haar tweet, haar scherpzinnigheid niet heeft afgestompt.
Toch vraagt Annelies zich af of het, na zoveel jaar, nog zinvol is om contact op te nemen. Of is het trots die haar ervan weerhoudt om haar maatje van weleer advies te vragen? Tenslotte heeft ook Mandy inzage gehad in het complexe brein van Erik Hazepad, annex Joachim Bolt.
1 Wonderen des geloofs kunnen ongewenst ontspruiten aan de bovenkooi van een verwarde geest. Dit is geen verwijzing Het is echt waar. Ook in een penitentiaire detentiecel. Dat is tenslotte ook een kooi.
L&B KNETTER EVOLUTIONAIR VERWARD
We onderscheiden ons in het dierenrijk door het gemak waarmee we knettergek kunnen worden. Ondanks gigantische onderzoeksbudgetten weten we nog niet hoe dat komt.
In termen van menselijk leed zijn psychische stoornissen als DIS* en schizofrenie omgeven met mysterie en onmacht, in termen van maatschappelijke kosten spant schizofrenie de kroon. Desondanks is het een raadsel waarom vooral migranten in stedelijke agglomeraties slachtoffer zijn en waarom hun respons op behandeling zo sterk varieert.
De aandoening vertoont genetische overlap met bipolaire– en ontwikkelingsstoornissen als autisme. De diagnose berust op aantoonbare veranderingen in de hersenen en wijzigingen van neurotransmissie via dopamine die direct gerelateerd is aan hallucinaties en wanen. DIS wordt vooral behandeld door traumaverwerking met behulp van verschillende technieken zoals psychoanalyse, hypnotherapie, cognitieve gedragstherapie en integratietechnieken. Met medicamenten die het dopamine-systeem blokkeren, kunnen hersenschimmen en waanbeelden worden bestreden, maar cognitieve en motivationele stoornissen laten zich minder makkelijk uitschakelen.
Ondanks intensief neurologisch onderzoek, meestal gecombineerd met kernspinresonantie, is over het onderliggende mechanisme van de cognitieve stoornissen nog weinig bekend. Dit is vooral te wijten aan praktische problemen bij het meten van neurotransmitterconcentraties in onderscheiden hersengebieden bij mensen. Bij dieren zijn dergelijke metingen wel mogelijk, met behulp van de zogenaamde microdialysemethode. Moreel wordt het minder bezwaarlijk gevonden om bij dieren direct de lokale neurotransmitteractiviteit te veranderen door middel van intracerebrale injecties van (ant)agonisten. Daarmee kan dan een causaal verband tussen neurotransmitteractiviteit en -functie worden vastgesteld.
Hoewel dierexperimenteel onderzoek enkele inherente voordelen heeft boven humaan onderzoek, zijn er ook een paar nadelen. Dit geldt vooral voor de vertaalbaarheid van de verkregen resultaten naar de klinische praktijk, zoals bijvoorbeeld hallucinaties en waanideeën niet in een dier kunnen worden geëvalueerd. De cognitieve aspecten van schizofrenie en vooral de stoornissen in informatieverwerking bieden hier een uitweg. Dankzij de evolutionaire continuïteit van cognitie kunnen deze worden bestudeerd met behulp van paradigma’s die op vrijwel identieke wijze ook op dieren kunnen worden toegepast.
*Dissociatieve Identiteitsstoornis
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ik kom even een koffer pakken want de Caribische eilanden zijn niet verkeerd, daar zal ik nog wel even blijven plakken. Als die meid die ze gevonden hebben inderdaad de verdwenen vriendin is hoef ik niet lang te zoeken. Maar ik moet natuurlijk wel weten waarom ze niets meer van zich heeft laten horen. Ze had natuurlijk het volste recht, maar toch… Wat is daar gebeurd?
Jezus, wat doet die hand pijn. Een breuk is minder gevoelig dan een verstuiking. Ik kan er beter iets omheen doen of een handschoen aantrekken, anders vergeet ik het straks weer.
Barbados heeft trouwens een bedenkelijke reputatie. Het is heel lang een Britse kolonie geweest en de meeste bewoners zijn nakomelingen van Afrikaanse slaven. Die werden aan hun lot overgelaten toen in de 19e eeuw de slavernij werd afgeschaft. Op zoek naar een eigen identiteit vielen ze nogal eens terug op oeroude Afrikaanse mythen en gebruiken. Hoewel de meesten zeggen christen te zijn, is het leven daar doordrenkt met tovenarij en fetisjisme. Er schijnen daar ook nog heel wat medicijnmannen (en vrouwen) rond te lopen. Misschien wat voor mijn hand.
Nou, ik ga. Wens me maar een goede reis. Geen idee wanneer ik terug ben.
DE ZIN VAN HET BESTAAN
Niet om roem te behaalen, maer voor mijn eige vermaek
In de 18e eeuw gaan technologische innovaties en verlichte ideeën over het boetseren van een nieuwe samenleving hand in hand met een verschuiving van een cyclische naar een lineaire tijdsopvatting. Het geloof in de maakbaarheid van mens en maatschappij zaait twijfel onder de almachtige troon van God en een groeiend besef van zelfbeschikking zet aan tot een nuttige besteding van de tijd. Voor het eerst in de geschiedenis worden de contouren van een wereldse toekomst zichtbaar.
De modelburger van morgen krijgt een opvoeding die is gericht op de vorming van een ‘verlicht’ geweten en de beheersing van driften. Ouders worden geadviseerd om hun kinderen een dagboek of journaal te laten bijhouden waarmee ze hun zelfkennis bevorderen. De resulterende introspectie is bovendien een middel om greep te krijgen op de tijd. Immers, ledigheid is des duivels oorkussen en tijd is geld.
Hier volgen enkele fragmenten uit het journaal van de jonggestorven Otto van Eck (1780-1798).
1791; 10 jaren oud
Deze middag heb ik zeer onmedelijdend geweest, omdat ik mij niets liet gelegen leggen aan de ziekte van een armen boer, aan welk Mama iets gezonden had ‘twelk ik hem misgunde en waarover ik naderhand groot berouw had en voorgenomen heb de armen altoos zo goed te helpen als ik kan of het tenminsten mijn ouders verzoeken, vooral wanneer ze ziek zijn en dus buiten staat om de kost te verdienen. Voor het overige heb ik alweer het verdriet van in alle opzigte mijn pligt niet te hebben nagekomen. Wanneer zal ik tog eens beter worden?
1791/92; 11 jaren oud
Vandemorgen, omdat Papa geen Raad had, niet school geweest, dog de claviermeester al om 8 uren gehad. Mijn zaken heb ik altemael bij Mama verrigt. Na den eten insgelijks bij Papa, welke naderhand naar Delft gegaan is. Vanmorgen heb ik met Mama een ampele conversatie gehad over de keuze van een beroep. Zij zeide dat het nog wat vroeg was om daaromtrent bepalingen te maken, egter zeide ik haer dat ik meest overhelde om op het land te woonen en het opzigt te houden over eene groote boerderij, dog wat ik ook worden mag, Papa begrijpt dat het studeeren altijd nodig zijn zal en dat ik daerom mijn tijd wel besteeden moet.
Omdat ik tegenwoordig alle dag hetzelfde in mijn journael moet zetten (namelijk om op school te hebben geleerd en thuis gespeeld en mijn zaken verrigt) zo hebbe ik het zeederd maendag niet gemaakt. Er is alweeder een maend van het jaer 1792 als een schaduwe voorbij gevlogen en zo zullen de anderen ook wel voorbij rollen. Daerom zal ik mijn tijd maer wel waernemen, dat ik mij dezelve op het einde des jaers niet behoef te beklagen.
1793; 12 jaren oud
Gister zijn wij weder thuis gekomen, zodat ik vandaeg nogal veel plaizir gehad heb. Zoals ik geleert had, ben ik in den tuin gegaan tot wij gingen eeten. Gautier, de dansmeester, is er weder geweest, dog toen veranderde mijn vermaek wel ras in droefheid, daer ik bemerkte dat ik mijn orlogie niet meer in mijn zak had. Ik ging ten eersten op alle plaetsen zoeken waer het zou hebben kunnen en moeten leggen, dog het was nergens te vinden. Nu vrees ik dat het door de tijd zal moeten tergt raken, evenwel ik zal de moed nog niet geheel opgeeven en er morgenogtend zodra als ’t ligt is nog eens na gaen zoeken en als ’t mogelijk is tot ik het vind. Papa is nog zo goed van mij er niets over te zeggen , maar ik ben nu evenwel mijn orlogie kwijt. O!...
Vanmorgen heb ik alle mijne zaeken niet verrigt, om dat ik een brief aan oom en tante Paulus moest schrijven welke voor 10 uuren klaer moest zijn. Toen ben ik aan Latijnse les begonnen met onvergenoegdheid, omdat ze, mijn dunkens, te groot was en ik daer Papa mijn niet helpen konde, meer moeiten dan anders moest doen. Mama zegt mij tot mijn leedwezen, dat zij mij naderhand nog tweemael onvergenoegd gezien heeft en dat ik buiten dien indiscreet was toen ik een brief las, welke mij in geenen deelen interesseren konde. Voor ’t overige is er vandaag niet veel te melden als dat ik mijn horlogie nog niet weerom hebbe.
Vanmorgen ben ik ten 10 uuren naer Den Haag na mijn Latijnse meester gegaan, omdat Papa beter vond ik aan zijn huis les nam. En toen heb ik met eenen bij Harris, de claviermeester les genomen. Dit stond mij gantsch niet aan. Ik heb het alleen uit gehoorzaamheid en om Papa genoegen te geeven gedaen. Ik heb vanmiddag ook bij Papa in Den Haeg gegeten en ben met de schuit van 5 uren weder hier naer toe gekomen. Vanmorgen is onzen tuinman Gijs vertrokken. Het spijt ons allen en mij in ´t bijzonder zeer, maer ik troost mij nogal omdat ik weet dat zijn vertrek tot zijn best diend, dewijl het tuinmasambt aan ´s Lands tuin te Helvoet hem vergund is en ik hoor dat het zeer voordeelige post is, alwaar hij, al kan hij van ouderdom niet meer werken, evenwel bezorgt is.
Vandaag is het nogal redelijk goed weder geweest. Toen ik geleert had, ben ik ten eersten wat gaen wandelen. Na den eten heb ik wat met de geit gereden. Dit valt tegenswoordig niet dikwijls voor met het slegte weder. Mama zegt dat ik deeze dag niet zonder krakeelen heb doorgebragt. Ik heb mijn horlogie nog niet wederom en denk wel het nooit weder te zullen zien. Het spijt mij, temeer omdat mijn overgrootvader Mouchon het altoos in de zak droeg, zodat het nog een gedagtenis van dien braaven man was, welke tante Paulus mij present gedaan had. Ik durf het haer haast niet te doen weeten dat ik het verloren heb.
Vandaag is het regenagtig en winderig weder geweest, egter heb ik eens gewandeld toen de zon tussen beide eens een half uurtje opkwam en ik mijn lessen gedaan had, en toen heb ik mijn horlogie weerom gevonden. Het hong in den boomgaart aan een peereboom en nu herinner ik mij voorlede zaturdag, toen ik het ook verloren, voor een aardigheid in een boom geklommen te zijn en daer zal de ketting naer alle gedagten aan een tak en alzo uit mijn zak getrokken zijn zonder dat ik het (al klimmende) voelde. De (stale) ketting was een weinig verroest, maer zoals ik het horlogie opwond, ging het weder zeer goed, niettegenstaande het nu negen dagen in de wind, regen, hagel en sneeuw gehongen had. O, ik ben zo blijd. Voor ´t overige is er vandaeg niets van aan belang gebeurd. Lou, mijn Latijnse meester, is er weder geweest.
1793/94; 13 jaren oud
Deze morgen in Sturm geleezen dat het ’s menschen rust en geluk op aerde zeer bevorderd, dat zij niet in het toekomende kunnen vooruitzien. Te Delft gekomen zijnde, heb ik met de heer Berghuis meede booven op de tooren van de Nieuwe kerk geweest, 333 trappen hoog, alwaer men zeer ver en onverhinderd zien kan als zijnde booven alle huizen en bossenverheeven. Hierdoor heb ik niet op mijn tijd bij V. Bemmelen kunnen zijn, egter nog tijds genoeg om de mathesis bij te kunnen woonen. Thuis gekomen zijnde, heb ik voor Mama gelezen, onder anderen in het Manuel dat zolang als men God vreest, men dan deugdzaem blijft,maer als men God verlaet, men dan in staat is om allerlije kwaed te bedrijven, gelijk wij zien in koning Saul. Voor het overige is de middag en den avond als na gewoonte met wandelen en mijne lessen te doen doorgebragt.
Vanmorgen ben ik, hoewel het mooi weer was, zo vroeg niet opgestaen als gisterogtend, omdat ik niets te doen had. Evenwel was ik ten 7 uur klaer, wanneer ik mijne vogeltjes ging bezorgen en daerna ging ik eens op de kinderkamer zien hoe mijn kleine broertje Jan geslaepen had. Dat zijn ’s morgens gewoonlijk mijne eerste bezigheden en dan gae ik nog wat leezen of schrijven. Ten 1 uur vonden wij den dansmeester thuis, met wien wij tot 2 uur bezig geweest zijn. Papa en Mama hebben mijn zusjes in Den Haeg gegeeten. Toen zij een quartiertje weg waeren, zijn wij hier gaen eten en dit gedaen zijnde, heb ik eens gewandeld en wat aen mijne vogelkooi getimmerd. Toen de koeien gaen zien melken en quart over 6 uur in huis gekomen en den avond met mijne lessen te doen doorgebragt, welke behalven de geographie geheel afgedaen zijn.
1794; 13/14 jaren oud
Deezen ogtend mijne lessen te Delft afgedaen hebbende, ben ik thuis nog wat gaen schrijven tot wij gingen eeten. En op het dessert wat voor Papa gelezen in de nieuwspapieren, hoe er tegenwoordig de zaken in Vrankrijk bij staen. Toen ben ik nog wat gaen timmeren aen een molentje, ‘twelk vandaeg net afgemaekt is. Ik liet het Papa zien. Hij vroeg mij waer het tog toe dienen moest en zeide deeze Latijnse spreuk: ‘nisi utile est quod facimus, stulta est gloria.’, maer toen antwoorde ik dat ik het ook niet deed om roem te behaalen, maer voor mijn eige vermaek en hiermeede was deeze zaek afgedaen. Daerna ben ik mij wat gaen oeffenen in het springen over de sloot en diergelijke beezigheden meer en in huis gekomen zijnde, wat gebabbeld tot er licht kwam. Maer daer ik voor den eten mijne Latijnse thema al afgedaen had, heb ik alles nog af kunnen doen.
Omdat er deeze drie laetste dagen niets bijzonders is voorgevallen,heb ik ook maer geen journael gemaekt. Mij dunkt dat de maend junij zo gaauw voorbij geloopen is. Het is even of het nog maer een paer uuren geleden is, dat wij de meimaend vaerwel zeiden. Mama heeft mij dit wel eens gezegd en ik ondervind het nu ook langs hoe meer: dat hou ouder ik word, des te gauwer gaet de tijd in mijn oog voort. Toen ik vanmiddag ten 1 uur te voet na huis ging, was het heet genoeg maer evenwel woei er een frische oostenwind. Papa en Mama waren toen met mijn jongste zusje na Rotterdam vertrokken, alwaer zij deeze middag gegeeten hebben. Dus heb ik de middag alleen doorgebragt met iets voor mij te timmeren. Ten half 7 gaen leeren en daermee bezig geweest tot 9 uur en nu gae ik nog wat leezen en eeten en dan na bed.
1795; 15 jaren oud
Vanmorgen ben ik niet vroeg opgestaan, dewijl het geen zeer mooi weder scheen te zijn. Den tijd heb ik doorgebragt met mijn zaken te doen en wat in den tuin te speelen met mijn hond. De doctor is bij mij geweest en vond mij veel beter. Na den eten wierden wij verschrikt door te hooren dat er een huis in brand stond. Ik heb er met de knegt nog na weezen kijken, maer ik kon er weinig van zien als veel beweeging op straat. Nu ( 9 uur) houd de klok op met luiden en het is genoegzaem gebluscht. Hetzelve is tot den grond toe afgebragt, maer de nevensstaande huizen gelukkig weinig beschadigd, dewijl er haast geen wind was. Hoezeer doed ons dit voorbeeld weder zien dat wij geen oogenblik zeker zijn van ons leeven en al het onze, zoo de Goddelijke voorzienigheid ons niet bewaakt. Verders was het haast donkertoe ik weer thuis kwam. Mama is vanavond uit geweest en ik heb dezelve doorgebragt deels met wat lanterfanten, deels met wat te doen. De heer Welding, die ik gewagt had, is niet gekomen.
1796; 16 jaren oud
Nu begint men het terdeegen te merken, dat de zoomer voorbij en de winter op handen is, want ik vind het sederd een paer dagen, vooral des morgens, zelfs al schijnt de zon (dat zeer weinig gebeurd, zijnde het meesteal zeer donker, reegenagtig weder), zo vergiftig koud, dat het er over heen gaat en als het zo voortgaet, zo ons wintertje zo zagt niet zijn als voorleden jaer. Dit slegte weer heeft er ook al veel toegedaen misschien, dat ik deez’ week niet veel vermaek heb gehad, hoewel anders dezelve genoeglijk is voorbijgegaan en ik met Papa en Mama weinig of geen onvergenoegdheid heb gehad. Nog maer drie maenden en dan is dit jaer (1796) alweer voorbij en voor eeuwig weg, en zo zullen de overige dagen van ons leeven, ’t zij zij nog veele of maar weinige meer zijn, ook voorbij vliegen, tot wij eindelijk deeze waereld moeten verlaten om in een andere over te stappen, in welke eeuwig gelukkig of ongelukkig te zijn in onze magt is, daer het een gevolg zal zijn van ‘tgeen wij hier zullen gedaen hebben. Als wij dit weten, is het dubbel strfwaerdig dat wij er niet na handelen en liever wat van ons tijdlijk geluk missen, als aen ons eeuwig welzijn schade te lijden. Voor het overige is er, nog deeze week in het algemeen, nog deeze dag in het bijzonder, iets aenmerkingswaardigs voorgevallen.
1797; 17 jaren oud
Quart over 7 opgestaen. De duiven enzovoort gevoerd. Gelezen in Sturm. Op de Delfsche markt geweest. 11 uur weer thuisgekomen. Te paard na Pasgeld gereden. Daer gegeten. Ten 6 uur weer thuisgekomen. Den avond met de lessen doorgebragt. Voor de middag noordwestenwind met mooi weer. Na de middag zuidwesten met regen. Vannagt (voor ’t eerst) wat gevrooren.
Op 30 maart 1798 overleed Otto van Eck, waarschijnlijk aan de gevolgen van tuberculose. De op zijn sterfbed voorgelezen passages uit de bijbel zullen vanwege zijn doofheid goeddeels aan hem voorbij zijn gegaan. Wel zal hij genoten hebben van de hem omringende voorjaarsbloemen.
Op 2 april werd hij begraven op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen.
Nederlandstalige bronnen
Arianne Baggerman & Rudolf Dekker. Kind van de toekomst. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2005
Maria Grever & Harry Jansen (ed.). De ongrijpbare tijd. Verloren, Hilversum, 2001
ZIJN ZINNEN, NIET DE MIJNE
(ZIJN NALATENSCHAP
DE ZIN VAN ZIJN BESTAAN)
MAAR DAT BETEKENT NIET DAT ZE MINDER WAARD ZIJN!
EEN HORLOGE IN HET HOF VAN HEDEN
Adem van God of abiogenese?
“Hoe laat is het? Even op de klok kijken”. Als het over tijd gaat is het Nederlands een ouderwetse taal. ‘Op de klok kijken’ deed men toen die nog in de kerktoren hing. Zo’n bronzen gevaarte stond niet op de salontafel, laat staan dat-ie aan je pols hing.
In de Engelse taal toont men zich meer bewust van de ware aard van uurwerken (time-piece; watch) en het is opvallend dat het vooral in deze taal is dat de evolutie is beschreven en bestreden. De Origin of Species van Charles Darwin werd in eigen taal door kerkgezinde tegenstanders belachelijk gemaakt en zijn bekendste advocaat, Richard Dawkins, is eveneens een Britse fellow van de Royal Society. En de Amerikaanse creationisten (ook Engelstalig) beroepen zich niet zelden op de, wederom, Britse dominee William Paley.
Aan het begin van de industriële revolutie had Paley een ingenieus idee ontwikkeld.
“Als we een horloge openmaken”, zo argumenteerde hij, “dan zien we daar allemaal radertjes en piefjes. En die zitten daar niet voor niets. Die zorgen ervoor dat we op elk moment van de dag kunnen zien hoe laat het is”. In het Engels klonk dat natuurlijk minder onbeholpen. Hij ging verder. “Als al die tandwieltjes, veertjes en wiebeldingetjes niet precies zó gemonteerd waren, dan zou het horloge niet goed lopen of zelfs stilstaan. De horlogemaker wist heel goed wat hij deed. Het is overduidelijk dat hij het horloge zo gemaakt heeft dat het werkt zoals bedoeld is.”
De ontwerper van het horloge moet een buitengewoon intelligente vent geweest zijn maar het gaat Paley om iets anders.
“Levende wezens”, aldus Paley, “zitten nog veel ingewikkelder in elkaar dan horloges. Hoe zouden planten en dieren zich anders op zo’n wonderbaarlijke wijze kunnen aanpassen? Alleen een intelligent ontwerper kan ze hebben geschapen net zoals alleen een intelligente horlogemaker een klok kan maken. Er moet wel sprake zijn van ontwerp, en dus van een Ontwerper. En dat is God”.
De metafoor van de horlogemaker werd vanaf dat moment door creationisten gebruikt om Intelligent Design (ID) te verdedigen en Dawkins liet zich erdoor inspireren voor een titel van één van zijn bestsellers*.
De Noorse hoogleraar Jan Michl heeft er herhaaldelijk op gewezen dat Paley’s metafoor juist duidelijk maakte dat evolutie onontkoombaar is. Het is eenvoudig ondenkbaar dat het horloge geen eigen geschiedenis zou hebben. Michl stelde dat Paley eraan voorbij ging dat het beroep van horlogemaker een lange studie vergt die is gebaseerd op de kennis en ervaring van horlogemakers uit het verleden. Vroegere horloges zaten anders in elkaar en nog langer geleden waren er zelfs geen mechanische klokken. Door het weglaten van deze historische achtergrond deden de aanhangers van de metafoor alsof zo’n ingewikkeld klokje zomaar door de horlogemaker werd bedacht. Het bestaan ervan was juist het resultaat van voortdurende innovatie en vakmanschap over een hele lange tijdspanne.
Er hebben in het Hof van Heden altijd vogels van diverse pluimage geleefd. In de oudheid waren er al snoeshanen die de enorme verscheidenheid in de natuur toeschreven aan een soort van ontwikkeling. Tenslotte ontstonden nieuwe wezens uit de paring van reeds bestaande. Wat was precies het mechanisme dat zorgde voor die verscheidenheid?
De Franse bioloog Jean-Baptiste de Lamarck was, in navolging van de 18e eeuwse naturalisten onder aanvoering van Georges-Louis Leclerc, overtuigd dat de aarde veel ouder moest zijn dan uit Bijbelse verhalen werd afgeleid. Zijn suggestie dat een innerlijke ‘tendance progressive’ verantwoordelijk was voor de soortenrijkdom vond veel aanhang onder de Franse naturalisten in de 19e eeuw.
Maar het waren Engelse natuurvorsers zoals Darwin, Wallace en Bates die het principe van de natuurlijke selectie propageerden.
Toen in het begin van de 20e eeuw de grondslagen van de erfelijkheidsoverdracht bekend werden, waren veel biologen bereid om de organische evolutie te aanvaarden. Pas met de ontrafeling van het DNA, een halve eeuw later, begreep men hoe dat eigenlijk in zijn werk ging.
Complexe moleculaire structuren moeten aan enkele voorwaarden voldoen om als een vorm van leven te worden bestempeld. Er moet enige tijd zelfregulatie mogelijk zijn zonder verstoring van buiten af. Daarvoor dient de buitenkant van de structuur als een beschermend omhulsel. Zulke vetachtige blaasjes kunnen eenvoudig spontaan ontstaan. Binnen zo'n blaasje moet dan energie worden opgewekt, bijvoorbeeld door elektronenoverdracht, terwijl wisselwerking met de omgeving door opname en afgifte van moleculen de structuur in stand kan houden. Bovendien, en voor menigeen is dat het essentiële kenmerk van leven, moet er een structuur aanwezig zijn die informatie draagt waarmee wordt aangegeven hoe de totale structuur is opgebouwd en hoe een kopie van de informatiedrager zelf kan worden gemaakt. Daarvoor moet er dus ook een structuur aanwezig zijn die deze informatie kan aflezen en verwerken. Sinds men heeft ontdekt dat RNA zichzelf kan kopiëren en dat zelfs sneller doet naarmate de concentratie toeneemt, wordt dit door velen beschouwd als een aanwijzing voor het bestaan van abiogenese.
Toch leven er in het Hof van Heden nog mensen die niets van die evolutie wilden weten. Er zijn zelfs lieden die volharden dat de aarde plat is, dat de middeleeuwen een verzinsel zijn, dat een homeopathisch middel echt werkt, dat ufo’s bestaan en dat homoseksualiteit een ziekte is. Door luidkeels hun beweringen te verkondigen, hopen zij hun gelijk te halen. Laat de naturalistische waarheid zich zo gemakkelijk overschreeuwen?
Het vestzakhorloge van Paley heeft in de loop van de tijd een ingrijpende gedaanteverwisseling ondergaan. Na de oorspronkelijk kloosteruurwerken om monniken aan de gebedstijden te helpen herinneren, verschenen er draagbare klokjes met een veeraandrijving zoals de Neurenbergse eieren en daarna de accuratere slingeruurwerken. Veelvuldige aanpassingen in het mechaniek maakten de horloges voortdurend nauwkeuriger. William Paley heeft niet meer meegemaakt dat de benodigde energie ook met elektriciteit kon worden opgewekt. Met de ontwikkeling van steeds betere en kleinere batterijen kon de robuuste stationsklok evolueren tot een handzaam polshorloge. In de twintigste eeuw ontstond bovendien een geheel nieuw soort tijdmeting op basis van oscillerende kristallen waarmee een veel grotere nauwkeurigheid kon worden bereikt. Van pendule naar kwartshorloge.
Niemand heeft er ooit aan getwijfeld dat het mechanisch uurwerk is ontstaan uit een combinatie van eerdere concepten die ten grondslag lagen aan het astrolabium, de zonnewijzer en andere methoden om een bepaald tijdsverloop vast te stellen. Natuurlijk kan men – analoog aan ‘slim ontwerp’ – aanvoeren dat dit tot stand is gekomen doordat slimme mensen zich ermee bezig hebben gehouden. Maar daar staat tegenover dat – analoog aan natuurlijke selectie – alleen die culturen tot grote bloei zijn gekomen waar deze ontwikkeling daadwerkelijk heeft plaats gevonden. In beide gevallen is er sprake van de emergente verschijningsvorm van iets dat er vóór die tijd niet was. Het is het resultaat van wederzijds afhankelijke wisselwerkingen die sommigen gemakshalve GOD noemen. GEB zou een betere benaming zijn geweest.*
Op een handvol vakidioten na wil niemand weten hoe het mechanisch uurwerk is ontstaan.
Net zomin als veel moderne naturalisten het nodig vinden om hun geloof in abiogenese te ondersteunen door een nauwkeurige kennis van de bijbehorende processen.
De meeste gelovigen in een goddelijk wezen zijn trouwens analfabeet.
En het klokje in het Hof van Heden tikte en tikt en zal blijven tikken.
De oudste overblijfselen van levende structuren stammen uit de tijd dat de aarde ongeveer een miljard jaar oud was. Dat is drie en een half miljard jaar geleden en de omstandigheden op aarde waren heel anders dan de huidige. Halverwege de vorige eeuw was men van mening dat de dampkring van de jonge aarde veel ammoniak en methaan zou bevatten. Onder invloed van elektrische ontladingen konden deze stoffen reageren met water- en koolzuurdamp en complexere moleculen vormen, zoals aminozuren, de bouwstenen van eiwitten. Tegenwoordig vermoedt men dat de ingrediënten van de eerste levensvormen ontstonden in warme poeltjes nabij vulkanische erupties waarin de samenstelling en concentraties van de opgeloste zouten overeenkwam met wat we in moderne cellen aantreffen. Er was dus geen selectieve opname en afgifte van stoffen nodig en dus ook nog geen omhullend membraan.
Paley’s metafoor verloor zijn contouren in de mist van het verleden waarop de Rode Koningin en Goudhaartje ons stralend tegemoet traden.* Metaforen hebben uitsluitend een heuristische functie en geen enkele verklarende kracht. Niettemin hebben deze personages uit 19e eeuwse sprookjes bijgedragen aan het opstellen van evolutionaire hypothesen op basis van een veronderstelde analogie.
De (Rode) Koningin, die in het schaakspel (bijna) onoverwinnelijk was door zich snel te verplaatsen, werd door de Amerikaanse evolutionist Leigh van Valen als metafoor gebruikt voor de beschrijving van co-evolutie: als soort A afhankelijk is van soort B (bijvoorbeeld A is een parasiet en B is een gastorganisme) dan zal verbetering van de fitness van B moeten leiden tot verbetering van de fitness van A; anders sterft A uit.
In het verhaal over Goudhaartje en de drie beren vond het meisje met de gouden lokken de gebruiksvoorwerpen van slechts één van de beren geschikt voor zichzelf. In de astrobiologie is dit de metafoor geworden voor de ‘leefbare zone’, de verzamelde omstandigheden waaronder leven ooit kon ontstaan en kon voortbestaan. De metafoor werd in 2007 geïntroduceerd door Paul Davies in The Cosmic Jackpot.
Volgens de Gaia-hypothese kan planetaire homeostase zich manifesteren als er een biosfeer is. Een mogelijk mechanisme om bijvoorbeeld de temperatuur op een planeet constant te houden ondanks de toename van de invallende stralingsenergie wordt beschreven met behulp van een model dat de naam Daisyworld kreeg: een wereld van madeliefjes waarvan donkere bloemen de warmtestraling absorberen en witte bloemen de straling reflecteren. Als de straling toeneemt, nemen de donkere madeliefjes zoveel warmte op dat ze dood gaan en worden ze vervangen door witte. Hierdoor stijgt het albedo (weerkaatsing) en neemt de afkoeling toe. Daardoor neemt de toename van de invallende stralingsenergie af. Bij afnemende straling gebeurt het omgekeerde. Het resultaat is een negatieve terugkoppeling waardoor het systeem als geheel wordt gestabiliseerd (homeostase). Als de temperatuursverandering relatief snel verloopt, kan er negatieve terugkoppeling plaatsvinden. Als de temperatuursverandering langzamer is dan het aanpassingsvermogen dat kenmerkend is voor levende organismen, zal er geen sprake zijn van homeostase. Er ontstaan eenvoudig nieuwe organismen die voldoende tolerant zijn voor de veranderde omstandigheden. Dat is natuurlijk sneu voor de oorspronkelijke madeliefjes maar het leven als geheel triomfeert.
In de jaren 60 van de vorige eeuw heeft James Lovelock in opdracht van de NASA onderzocht binnen welke grenzen leven op een planeet mogelijk is. Zijn bevindingen hebben hem destijds geïnspireerd tot het opstellen van de Gaia-hypothese. Het idee van een planetair super-organisme vond aanvankelijk weinig gehoor in wetenschappelijke kringen omdat een wereldomvattende homeostase het bestaan van collectieve intelligentie en altruïstisch gedrag leek te vereisen. Wel was men het er over eens dat de aanwezigheid van zuurstof en vloeibaar water op een planeet zouden duiden op leven. De mondiale interactie tussen de anorganische moleculen en organische wezens, waartoe wijzelf ook behoren, levert evenwel een emergent fenomeen op dat we nauwelijks kunnen overzien omdat we er te dicht op zitten, er zelf deel van uitmaken.
Critici van de Gaia-hypothese hebben wel eens opgemerkt dat een systeem met levens-kenmerken op zijn minst in staat moet zijn om in contact te geraken met soortgelijke systemen. Toegegeven, het is pas een halve eeuw aan de gang, maar het eerste voorzichtige aftasten van het buitenaardse is begonnen met de lanceringen van satellieten en ruimtesondes. Het mag dan een nog wat onbeholpen poging zijn van sociaaleconomische samenwerking en cybernetische communicatie op wereldschaal, toch is het een mijlpaal in de evolutionaire geschiedenis van onze planeet. Het zal mogelijk leiden tot de kolonisatie van ons zonnestelsel en, in een verre toekomst, van ons hele melkwegstelsel.
Of het leidt tot niets. Pessimisten geloven niet zo dat de menselijke zucht naar macht en gewin opgewassen is tegen “de wraak van Gaia”*. Zij voorzien een overwinning van de kleinschaligheid en ze zijn zelfs bang dat de mens het niet zal redden; dat hij zichzelf zal vernietigen.
In de lijn van emergente ontwikkelingen zou dat een terugval zijn terwijl volgens diezelfde Gaia-hypothese de buffer in de biosfeer van dien aard is dat er na verloop van tijd een nieuwe kans zal komen. Ook al zou dat weer miljoenen jaren kunnen duren. Tijd is geduldig in het Hof van Heden.
Nederlandstalige Bronnen
Gerard Bodifée. Tot Bestaan Bestemd. Pelckmans, 2003
Gijsbert van den Brink. En de Aarde Bracht Voort. Boekencentrum, 2017
Daniel Dennet. Darwins Gevaarlijke Idee. Olympus, 2009
Anton Houtepen. Uit Aarde, Naar Gods Beeld. Boekencentrum, 2006
Christopher Lloyd. Van Oerknal tot Nu. Nieuw Amsterdam, 2012
James Lovelock. Gaia. Ankh-Hermes, 2006
Adam Rutherford. Schepping. De Oorsprong/Toekomst van Leven. Spectrum, 2013
Cynthia Stokes Brown. Big History. Epo, 2009
God heeft de beste van alle mogelijke werelden berekend
Leibniz, Theodicee, 1705
Het universum overweldigt mij; ik geloof niet dat dit horloge kan bestaan zonder dat het een maker heeft
Voltaire, Les Cabales, 1772
Elk verschil tussen mens en dier is slechts gradueel
Darwin, The descent of man, 1871
Het collectief lijden aan waanvoorstellingen noemt men religie
Pirsig, Zen en de kunst van het motoronderhoud, 1974
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ik weet niet wat ik mankeer, het zullen de zenuwen wel zijn. Piekeren. Over een paar uur word ik op de luchthaven verwacht. Kom ik alle controles door? Is mijn paspoort nog geldig? In een wip naar de overkant, maar dan wel opgepropt met honderden rochelende, proestend en zwetende lijven in een ongemakkelijke houding zodat je benen gaan slapen terwijl je zelf alert blijft op elke geluidsverandering.
Ik moet iets eten. Of nee, ik eet te veel. Beheers jezelf!
Hoe zit dat eigenlijk met Annelies en Mandy (Amanda)? Hebben die allebei wat gehad met Hazepad en Bolt? Van die laatste twee heb ik begrepen dat ze personificaties zijn van iemand met DIS. Maar Amanda en Annelies, dat zijn toch vriendinnen? Ik zou ook wel een dubbelleven willen leiden. De ene ik een beheerste pokersmoel die zichzelf helemaal in de hand heeft en de andere een onbehouwen woesteling die het avontuur niet schuwt. Lekker, zo’n onzingedachte. Ik moet alles achterelkaar doen in plaats van gelijktijdig. Dat kost allemaal tijd.
Er zit een spin op de muur. Die zat hier gisteren ook. En eergisteren. Ik dacht dat-ie was opgedroogd maar als ik ertegen blaas beweegt-ie z’n poten. Hij zit daar maar. Te wachten tot er iets voorbijkomt? Is dat leven?
Straks steek ik de oceaan over, al blijf ik liever hier. Maar als ik hier blijf weet ik dat ik het mij straks niet zal vergeven. Gaan of niet gaan, dat is niet de kwestie. Het gaat erom dat het niet allebei tegelijk kan.
Er is een nachtfilm op tv – ik zou natuurlijk moeten slapen maar daar is geen sprake van – over een meisje dat gedwongen wordt om zichzelf te offeren voor een hoge zaak (?) Ze heeft explosieven omgebonden en steekt nu een plein over. Ze gaat op een druk punt zichzelf opblazen maar wat gaat er om in haar hoofd? Dat zegt die film niet. Wat heeft zij aan 72 maagden in de hemel? Is ze soms een lesbo? Oh nee, het gaat om witte druiven. Dan is ze vast fruitariër. Kutfilm.
Ik moet ineens aan een vriendje van de basisschool denken. Zijn vader was moslim. De rest van de familie katholiek. Ik ben wel eens met ze mee geweest naar de kerk. Jim, zo heette mijn vriendje, vertelde dat zijn vader geen moslim meer wilde zijn omdat het allemaal terroristen waren. Maar hij liep wel in een bruine kaftan en had een zwarte baard. Net als de vieze oude man die altijd rond de kerk scharrelde en om geld bedelde. Wat een enge vent was dat. “Centebak’ noemde Jim hem, vals grijnzend. “Cen-te-bak!” joelden we hem na. We zorgden wel dat we uit zijn buurt bleven. Ik was een beetje verliefd op Jim. En hij op mij, geloof ik. Maar daar lieten we niets van merken. We waren allebei overmatig geïnteresseerd in hetzelfde meisje. Debbie. Praatten honderduit over wat Debbie in onze fantasie uitspookte. Volgden haar op veilige afstand – ik ben er nooit achter gekomen of zij ooit iets van onze belangstelling voor haar heeft bespeurd – vanuit school naar haar huis. Hingen uren op een pleintje bij haar om de hoek in de hoop een glimp van haar op te vangen. Ik herinner me een keer langs haar huis te zijn gelopen, maar zo min mogelijk de indruk wilde wekken dat ik wist waar zij woonde door strak naar de grond te blijven kijken en toen keihard tegen een zwarte baard opliep. Met een centenbak.
Ik schrik wakker. Het is nog lang geen tijd. Achter mijn ogen zweeft nog het panorama van een onheilspellend zeegezicht. Vanaf mijn plek zie ik beneden mij een groepje mensen. Ik herken ze niet maar ik weet wie ze zijn. Zij is er ook bij. Ze komt naar me toe. Er golft verdriet. Haar glimlach is fake. Ze zou nu 20 jaar ouder zijn maar ze bestaat niet meer.
Al die emotie. Al dat gevoel. Wat is dat eigenlijk? Verdriet? Blijdschap? Woede? Geluk? Daar kun je toch niets logisch over zeggen? Ik begrijp daar niets van.
Waarom is Annelies niet eerder achter haar vriendin aan gegaan? Die twee waren toch onafscheidelijk? Wat was er aan de hand? Het leek wel een soort boosaardige kracht die de politieambtenaar ervan had weerhouden om Amanda op te sporen. Voodoo of zoiets. Ook onzin natuurlijk. Vriendschap is een vreemd verschijnsel. Net als liefde, trouwens. Emergent bij uitstek, je ziet het niet aankomen, onherleidbaar. Er zit geen plan achter, de aanleiding gaat buiten je om. Sommigen noemen het een wonder, anderen toeval. Ik houd het op emergent.
Jim is dood. Een overlijdensadvertentie had zijn zelfdoding vermeld. Niet met zoveel woorden, maar wie tussen de regels las… Ik zou hem nooit hebben gekend als mijn ouders niet verhuisd waren naar een plek vlakbij het schooltje. Als de juf mij niet de lege plaats naast Jim had toegewezen. Als het een andere jongen was geweest was ik waarschijnlijk op hem verliefd geworden. Als Jim op een andere plaats had gezeten was hij vast aan mijn aandacht ontsnapt, net zoals de meesten van mijn klasgenoten. En de kinderen in de straat. Als, als, als. Mijn eerste vriendinnetje woonde een paar huizen verderop. Met haar had ik mijn eerste erotische ervaring. En mijn eerste ruzie, toen ze wilde dat ik haar pis dronk. Ik heb geen idee wat er van haar of al die andere kinderen geworden is. Ik ging mijn eigen weg en dat lag niet alleen aan mij!
Er was een ander vriendje, nou ja, een jongen in onze straat, daar had ik altijd ruzie mee. Volgens hem was ik alleen in mezelf geïnteresseerd. Dat zal de doorslag wel gegeven hebben. Al die emoties, ik heb ze nooit begrepen. Ik had alleen maar 220 V op zijn speelgoedtreintje gezet (wat zou die dan hard rijden!). Kon-ik-ut weten dat z’n broertje op de rails zat?
Er is een kast in mijn kamer, zo’n muurkast. De deur is gesloten, met de sleutel in het slot. Ik weet niet hoe diep die kast is. Is het een legkast of een hangkast? Zit er wat in die kast of is hij leeg? Ik zou natuurlijk even kunnen kijken, maar dat mag niet. Een lege kast is als een lege spaarpot, je krijgt er schulden van. Als ik goed luister hoor ik iets schuiven maar misschien schuift er ook niets. Soms is het net of ik iets hoor hijgen. Allemaal verbeelding. Met mijn oor tegen de deur hoor ik helemaal niets. Als ik die deur nou eens van het slot haal, zonder open maken? Alleen een kier. Ik weet niet of ik durf te k…
Ik schrik wakker. Het is nog geen kwartier later. Ben ik echt zo’n egomaan? Ik wil weten wat er met Amanda is. En Annelies. Eigenlijk Annelies. Wat is dat voor onlogische emotie?
Ik ben een onderzoeker. Ik wil weten hoe de wereld in elkaar zit. Daarom verzamel ik wetenschappelijke stukjes. Niet van die gedetailleerde artikelen voor specialisten. Daar kan ik op een gegeven moment geen touw meer aan vastknopen. Vooral de wiskunde! Verzinnen ze zomaar dat de wortel uit min één een imaginair getal is en dat noemen ze i. Die eeuwig uiteenkrullende figuren van Mandelbrot zijn boeiend maar bestaan niet in het echt. De waarheid wordt onwerkelijk, de werkelijkheid onwaar. Wat is er dan nog waar?
Ik klim door het raam van de linoleumafdruk naar binnen. Kruip in het bed dicht tegen haar aan. Zoete zaligheid.
Ik hang in een ballon tegen het plafond en kijk omlaag. De mensen dansen uiteenkrullende figuren. Ik herken ze niet maar ik weet wie ze zijn. Zij is er ook bij…
Ik schrik wakker. Waar is ze gebleven?
Stik. Het is tijd.
Ik ben weg.
SARIMANOKS EMERGENTE VISIOEN
Soms heb ik een droom. Een hallucinerende droom. Een herinnering aan iets dat ik nog niet heb meegemaakt. Van dingen die nog moeten komen. Het is alsof ik samenklonter met een geest die ik niet ken. Ik verander in een ander en die ander heet ... Moontrap. Huby Moontrap. Waar komt die gast vandaan? Als dromen al iets betekenen, wat betekent dan deze droom? Er wordt wel beweerd dat dromen je een blik op de toekomst gunnen. Misschien zelfs op de dood en wat daarna is.
Reïncarnatie?
Of een hele andere wereld?
Het is een boeiende gedachte. Je verliest het besef van wie je nu bent en vervolgens heb je soms een onbewust gevoel van wie je ooit was.
Nú ben ik Huby Moontrap - met een vage herinnering aan een vroeger leven - straks ben ik weer Sarimanok.
Die Moontrap ... volgens mij heb ik ooit van hem gehoord ... ik krijg er mijn vinger nog niet achter maar ik weet zeker dat het me te binnen zal schieten ... ooit
Uit eenzame frustratie had Huby Moontrap zich in de nabije toekomst laten uploaden. Dat betekende dat hij zijn lichaam had afgestaan om als geest rond te dwalen via het bestaande communicatienetwerk dat Cyberië werd genoemd. Hij kon niet verder terug in de tijd dan de 20e eeuw waarin het netwerk ontstond, maar de toekomst lag onbeperkt open. Daarvan was hij zich nog niet bewust, begaan als hij was met zijn eigen sores en gehecht als hij was aan de vertrouwde wereld waarin hij geworteld was. Over zijn wederwaardigheden is verderop (in MAG9) meer te lezen.