VENUS VAN VALDIVIA
De struik waaraan de vrucht waarin het zaad waaruit Pacha…
In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd tijdens archeologische opgravingen in de omgeving van de kustplaats Valdivia in Ecuador een groot aantal keramische vrouwenfiguurtjes gevonden. Dat er tegenwoordig veel replica's van dergelijke poppetjes te koop worden aangeboden, lijkt impliciet te bevestigen dat de originele beeldjes, die ongeveer vierduizend jaar oud zijn, een stimulerende rol speelden bij voortplantingsriten: het stenen vrouwtje zou talrijke nakomelingen verwekken.
Men vermoedt dat de Valdiviaanse cultuur polytheïstisch was. Eén van hun goden, Pachakutiq, werd verantwoordelijk gehouden voor de veranderingen in de wereld: het komen en gaan, het verbeteren of verslechteren, het voortdurend vernieuwen van de omgeving. Om iets nieuws te maken, moest iets anders worden afgebroken. Soms ging dat in stilte, soms met veel geweld.
Pachakutiq betekent in het Quenchua, de oorspronkelijke taal van de Zuid Amerikaanse indianen, "Hij die de aarde doet schudden".
Ik voel iets in mijn keel dat ik daar nog niet eerder heb gevoeld. Het doet bijna geen pijn maar geluiden kan ik niet meer maken, althans geen aangename klanken, er komt alleen nog gegrom en gekreun uit mijn mond. Afgezien dan van de bittere dampen en slijmslierten.
Mijn neus was al aangetast, ruiken kan ik al lang niet meer, gelukkig. Mijn kop zal er wel niet uitzien, mijn oren en ogen mankeren niets, als de anderen mij aankijken zie ik hun afkeer, hoor ik soms een ingehouden snik.
Cuxi is vlakbij, mijn oudste dochter, eerste kind, enig meisje in de lange rij van mormels die door mij geworpen werden. Haast allemaal jongens, ik weet niet meer hoeveel, sommigen heb ik nauwelijks gezien.
Mijn dochter wel. Zij zit naast mij. Zij is nu net zo oud als ikzelf was, ooit. Zij zorgt voor mij. Zij wast mij. Zij geeft mij eten en drinken en waakt over mij als het weer tijd is …
Zonder haar …
Haar…
Haar heb ik genoeg, vroeger ook op mijn bovenlip maar dat zal daar wel weg zijn. En tussen mijn dijen. Als klein meisje had ik al haar op mijn buik. Dat struikgewas tierde altijd welig. Was ik toen ook al zo vruchtbaar?
In het struikgewas rondom de heuvels zaten heel wat hazennesten, er kwamen steeds weer nieuwe hazen uit, zouden die haasjes groeien tussen de wortels onder de grond?
Heel wat hazen heb ik aan mijn spies geregen. Toen mijn voeten nog heel waren. Het begon met kleine wondjes, ik merkte er niets van, de vangst werd wel minder, mijn snelheid werd minder, er braken stukjes vlees af, ik voelde er niets van, ik kon niet meer lopen. Wraak van de Koning der Agoeti's? Waar zijn mijn voeten nu gebleven?
Ik hoor ze soms stampen, de mannen (mijn zonen?) op het dak van mijn paleis, dansend en zingend, zichzelf moed indrinkend en elkaar beloften afdwingend dat niemand, nee, niemand een ander in de steek zou laten! Dat vertrouwen wordt soms beschaamd, maar daar kan niemand wat aan doen. De knulletjes.
De jakwar was mijn eigen schuld. Ik ben goed met de slinger, katten zijn beter met hun klauwen, kleine katjes kunnen eigenlijk alleen maar miauwen. Ik wilde dat knuffeldier helemaal niet raken, ik wilde een haas te grazen nemen. Mama Michi dacht daar heel anders over, dus mikte ik een steen tussen haar ogen. Daar had het beest niet op gerekend en ik eigenlijk ook niet maar het liep goed af. Toen wel. Jaren later pakte die duivelse kater mij, misschien was het wel de knuffel, maar van knuffelen was geen sprake toen het beest mijn hand afbeet. Ik probeerde hem of haar van Ilya weg te duwen, voerde het beest mijn andere hand, als de mannen er niet geweest waren, was ik dat nu wel. Er niet geweest, dus.
Ik ben best komisch maar niemand hoort mijn grapjes, ik ben sprakeloos en onthand, wie zit er nou te wachten op een broedmachine, ik ben een baarmoeder avant la lettre, ha, ha.
Ze heeft het hem weer geflikt. Als ik vingers had, zou ik ze erbij aflikken. Cuxi heeft haar aanleg voor het bereiden van lekkernijen niet verloren. Wat ze nu weer heeft klaargemaakt! Ik herken de grote kalebas, wat er in zit, kan ik niet zien. De hapjes die ze in mijn mond stopt smaken aangenaam, voor zover mijn smaakzin mij nog niet bedriegt. Ik proef kruiden, stukjes schapenvlees. De lieve schat houdt altijd rekening met mijn gekrompen smaak en slappe tandvlees. Met mijn tong wrijf ik het voedsel tegen mijn gehemelte en meng het met wat speeksel of met kleine slokjes sap voordat ik iets doorslik. Nog steeds kan ik genieten van het eten in mijn mond. Hoe lang nog?
Het slikken gaat wel steeds moeilijker. Het lijkt ook of ik elke dag minder proef. Heeft Cuxi dat ook in de gaten? Zonder haar zou ik het niet zo goed hebben, zou ik nooit zo lang mijn rol als Accla hebben volgehouden. Er zouden anderen geweest zijn, natuurlijk, dat wel. Om mij te wassen, te voeden, te vertroetelen. Omdat ze mij belangrijk vinden. Omdat ik belangrijk ben Omdat ik Accla ben. Maar de toewijding van Cuxi, haar liefde…., nee, ik denk niet dat ik er nog zou zijn.
Met mijn ogen zie ik dat ik minder goed kan zien. De duisternis is zeker weer begonnen. Het maakt voor mij weinig verschil. Ik slaap soms in het donker, soms in het licht. Meestal beleef ik opnieuw wat ik heb meegemaakt. Het lijkt wel of ik rondvlieg in een wereld die er niet meer is. Soms zie ik zonen die ik heb verloren. Nooit zie ik zonen die nog leven. Zij zijn mij vast vergeten of willen mij liever niet meer zien. Alleen mijn dochters. Cuxi. Soms Yaku. Zij heeft haar handen vol aan haar eigen mannen, daar kan ik haar mee plagen, ze vindt het niet erg als ik dat doe, ze weet dat ik in goede handen ben. Soms jeukt het, ik moet mij beheersen, wat valt er aan te doen?
De mannen, de prinsen, ze komen niet zo vaak meer, alleen de oude Sarimanok komt nog wel eens op bezoek. Nou ja, oud, hij ziet er nog net zo uit als vroeger, hoe oud zou hij eigenlijk zijn? Hij komt en hij gaat. Ineens was-t-ie in ons midden, de eerste keer, ik was nog een meisje, toen was-t-ie al oud, met die stukgeslagen neus van hem lijkt hij wel een supay. Zou ik er ook zo uitzien?
De anderen, ze kwamen vroeger dagelijks, bespraken hun zaken in mijn bijzijn, alsof het mij iets schelen kon wat zij ergens van vonden, maar hun gezelschap was fijn, het waren een soort eerbewijzen. De blote prinsen en behaarde krijgers moesten via mij hun mannelijkheid bewijzen. En als hen dat niet lukte, dan waren ze niet blij. Mijn schuld was het niet, ik heb al zoveel gezonde baby'tjes gebaard, ik sta boven elke twijfel verheven. Alle meisjes die ken, alle vrouwen, ze krijgen kindertjes, zoveel kindertjes, de meesten gaan al dood bij hun geboorte, en anders duurt het niet lang voor ze er de brui aan geven. Dat heb ik nooit meegemaakt, mijn kinderen waren altijd gezond en sterk en bleven jarenlang in leven.
Sarimanok verbouwt chunu's maar laatst had hij iets anders voor Cuxi. Bataat noemde hij het. Nooit van gehoord, maar wel lekker. Beter dan die zeekool* die hij vroeger wel eens meenam als hij lang was weggeweest.
Hij ging langs het water maar hij kwam altijd terug. Net als Pachacutec, die laat ons nooit met rust. Maar niet mijn eigen Pacha, mijn lieve jongen, waar ben je gebleven?
Sarimanok is een rare. Hij tekent schaduwen op de grond. Hij zegt dat in het zuiden de zon nooit zo hoog klimt als hier. Wordt hij daar dan eerder moe? Ik begrijp er niets van. Pachacutec wordt toch nooit moe.
Mijn gedachten fladderen door mijn hoofd als een vogeltje in een kooi. Wanneer het kooitje opengaat, waar vliegt die flierefluiter dan naartoe? Vogeltjes vliegen naar de hemel of vallen op de grond. Waarom zouden ze dat doen? Waar is mijn lieve Pachacutec heen gevlogen?
Ineens zie ik alles heel helder. De prinsen en de baarden, soms komen ze nog wel, meestal met een groep, ze blijven nooit erg lang, ze komen niet meer om te neuken.
De laatste zuigeling is alweer lang geleden. Vroeger duurde het niet lang voordat er weer een piemel in mij werd gestoken. De laatste keren heb ik het niet eens gemerkt, laat staan dat ik de nieuwe vaders ken. Misschien waren het wel oude bekenden. Maar dat zal wel niet, de meeste jongens zijn veel te roekeloos, als ze mij eenmaal hebben gehad, hebben ze het hoogste bereikt, de dwaze hazen, de stakkerds. Met al dat haar op hun gezicht kan ik ze niet eens herkennen, maar jongens zijn het in elk geval niet meer. Krachtpatsers, echte krijgers, dat wel, hun zonen zullen wel net zo worden Mij maakt het niet meer uit.
Mijn eerste vriendje, Picho, die zal ik nooit vergeten, de vader van mijn enige twee dochters. Alles wat we samen deden, alsof het gisteren was. Hij zit in mij, voor altijd. Die keer dat we op zoek gingen naar moriches, Picho werd gebeten door de spinnen, we waren verdwaald.
Raar, ik weet nog precies hoe die schelp glinsterde, Picho wees er naar. De schelpen langs de waterkant, het leken net bessen, te hard om te kauwen, eentje heb ik doorgeslikt, smaakte nergens naar. De spinnenbeten heb ik niet behandeld, al was ik goed met kruiden. Gingen die vanzelf over? Dat weet ik niet meer.
Die keer dat Picho mij niet wilde achterlaten. De mannen gingen weg, de vrouwen moesten blijven. Maar ik moest van hem mee, ik ben hem nog steeds dankbaar, onderweg hebben we Cuxi gemaakt.
Met Yaku was het anders, we waren op een plek waar we altijd zouden blijven. Ik was jong, het voelde goed – ik voelde me altijd goed – het was zo vredig in die tijd, alleen de oudjes gingen dood, en … hè, net had ik het nog en nou is het weg…
Ik zou wel willen huilen, heel hard huilen, alsof ik ineens voorbij het regenbos kan kijken. Het duurt altijd maar even, stel je voor dat ze met bezorgde gezichten op mij komen afstormen en dan hun schouders ophalen omdat het niets voorstelt, alleen maar wat verdriet. Hoe snuit je trouwens een neus die er niet is? Mijn laatste huilbui had ik toen Picho niet wakker werd. Hij was heel bleek en mager, hij lag heel stil, net of hij sliep.
Ik had nog nooit zoiets gezien, zie het nu weer voor me, voel het in mijn eigen keel. De schacht van de afgeschoten pijl steekt als een half ingeslikte blaaspijp uit zijn mond. Zijn ogen zijn wijd open, ik weet niet wie er meer verbaasd is, hij of ik, of de schutter van het schot.
Ik heb hem niet gezien, die schutter. Ik heb het op een lopen gezet. Ik had nog een leven te gaan.
Ik ben een bevoorrechte vrouw, de mannen maken de dienst uit, mij dragen ze op handen, ze moeten wel als ze me willen hebben. De aarde schudt, er vallen dingen om mij heen, Pachacutec heeft weer honger, het liefst heeft hij een meisje met een baby, de mannen zorgen wel voor hun eigen grote ommezwaai. Als ze alleen een arm of zo kwijt zijn, leven ze dan nog helemaal? Ben ík levend of ben ik al dood?
Die overgave, als je dood gaat in de armen van Pachacutec, dat heb ik bij Picho nooit gevoeld.
Mijn eerste zoon, Kon, was een reuzenbaby, dat heb ik wel gevoeld. Hij was een echte vechtersbaas, oersterk, onze grootste krijger, alweer zo lang dood… En Apu, mijn tweede, was ook zo'n opgewonden standje, kon rennen als een haas. Wat een pret als hij een tapir achterna zat, Huallpa en ik brulden het uit.
Huallpa, mijn prins, de vader van mijn eerste vijf zonen, was een edel man, had zich ontfermd over mijn dochtertjes nadat Picho…, ook van hem heb ik gehouden. Hij was heel rijk, heeft mij veel geleerd. Eigenlijk was hij te oud, ik was nog zo'n meisje… toen kwam de tweeling, en daarna Urco, en toen ging Huallpa ook dood. Ik heb er wat zien gaan.
Mijn eigen Pachacutec. Hem mis ik nog het meest. Hij kon maken wat hij wou. Opgeprikte vleugelzaden liet hij ronddraaien in de wind. Hij maakte ze heel groot, eerst met bladeren, en toen, ik weet het niet meer, als het waaide ging het flink tekeer. Kalebassen liet hij drijven, tegen de stroom in met zo'n blad erop. Hij maakte ze tot vlotten, hij kon er zelf op zitten. Dat was een gek gezicht, als hij op het water zat, tegen de stroom in ging.
Ik zie hem dobberen op de golven. Lachend zwaait hij naar het strand. Het laatste wat ik van hem zag. Toen kwam zijn naamgever. Ik fluister zijn naam, klankloos: Pchk'tq.
Hij was een lieve jongen maar toen hij in het water viel moest Ilya hem redden. Zijn tweelingbroer was niet zo slim maar hij kon veel beter zwemmen. Als we vis wilden eten, ging Ilya ze vangen met de vallen die Pacha gemaakt had. Die twee waren onafscheidelijk maar Ilya zie ik niet meer, alleen de jakwar met Ilya's hoofd in zijn of haar bek…
Er groeit iets in mijn keel, ik kan het voelen, het wordt dikker, het wordt meer. Ik heb hem toch niet in mijn mond genomen, die laatste keer? Ik weet het niet meer. De mannen zijn soms zo onnozel, ze weten niet waar ze er mee heen moeten, ze staan op springen en steken hem in het wilde weg, wat denken ze eigenlijk wel, als ik nog tanden had gehad… Ik zal toch niet, nee, dat weet ik zeker. Hij heeft wel mijn laatste jongen verwekt, de kleine Amaru, ik weet weer hoe het knulletje op mijn buik lag te kronkelen, voordat ze hem losmaakten en meenamen. Opnieuw een zoon van Inti, zijn magistrale toverkracht is nog altijd in ons midden. Was dit nummer 18? Ik ben de tel kwijt.
De meesten heb ik nauwelijks teruggezien, dat is ook nooit de bedoeling geweest. Een beetje zogen en dat is het dan, er zijn altijd wel meisjes met melk, voor mijn jongens waren zíj de echte moeders.
Baren en zogen en dan is het tijd voor de volgende, mijn voorrechten als Accla betaal ik met het echte moederschap, daar zijn de sloofjes voor. Die trutten kunnen mij alleen benijden om mijn gezonde sterke baby's, het sloven had ik er gratis bij gedaan, ik mis mijn koters.
Urco is nog in ons dorp, voor hem ben ik zijn echte moeder geweest, voor zover ik daartoe in staat was, hij heeft mij nog wel eens bezocht, daar heeft hij nu geen tijd meer voor. Urco de verstandige, als er twee ruzie hebben, wordt Urco erbij gehaald, geen geschil is hem te lastig, hij kan iedereen tevreden stellen. Hoe hij het voor elkaar krijgt weet ik niet.
Hij heeft mij er van overtuigd dat hij niet bij mij kan zijn, dat ze hem ergens anders harder nodig hebben, dat ik niet egoïstisch moet zijn. Urco heeft een goed gezin dat voor hem zorgt, zijn vrouw en kinderen zijn vaak alleen, zijn kinderen zijn gezond en sterk, al mijn kleinkinderen kunnen gelukkig tegen een stootje.
De kinderen van Yaku hebben nu hun eigen kroost, mijn kleinkinderen zijn al even flink als hun ouders, wat een veelbelovend nageslacht! Alleen Cuxi kreeg een miskraam, ze was ook nog heel jong, ze heeft nooit een gezin gewild, gelukkig, zou ik bijna denken. Ze knielt nu naast mijn troon met een schaal water, ze wast de stompen die eens mijn voeten waren, ik voel het niet maar ik weet dat ze dat doet.
Ik loop langs het water, verzamel schelpen met een gaatje, rijg ze tot een ketting, alle schelpen zijn anders, net kinderen, ze lijken op elkaar maar zijn totaal verschillend. Ik wandel door het bos, verzamel rijpe vruchten van de tempelboom, de zaailingen zijn ongelijk, net als de goden die ze voortbrengen. Ik lig in het gras en kijk naar de lucht, verzamel de wolken die voorbij drijven, ze zijn nooit hetzelfde, Pachacutec is in alles, geen twee druppels water zijn gelijk.
Ik hoor de mannen weer, gestamp boven mijn hoofd. Er bonkt ook iets vanbinnen.
Ik zie mijn gehavende kop als een reusachtige bovist, gevuld met vederlichte dromen, mijn kinderen, die ik gemaakt heb, die hun weg gegaan zijn, verspreid over de aarde.
Ik ben alleen. Ik wou dat Cuxi hier was. Er wil iets naar buiten, als een ademtocht, maar zonder lucht. Het smaakt naar zuur, het smaakt naar zout, dat is toch niet normaal. Waar is ze nou? Ik houd het op, ik wil mijzelf niet onder spugen.
Ze beweegt zich naast me, ze steunt mijn hoofd in haar handen, ik geef me over, ik laat het gaan…
Er zit iets in mijn keel. De pijlschacht steekt als een rijpe peper uit mijn mond. Het schot suist in mijn oren. Mijn ogen gaan niet meer dicht. Mijn gorgelen… wie schiet er nou met peper?
Alleen… er is geen pijlschacht, er was geen schot.
Alleen… brandende pijn. Vanbinnen.
Ik moet mijn kind redden van de jakwar. Ik fluister zijn naam, klankloos: Pchk'tq. Met gele ogen lijkt hij te taxeren waar ik het meest kwetsbaar ben. Dit keer gaat hij voor mijn strot.
Alsof … een rookpluim … ? … oooohh
Aan elk leven komt een einde. Geen leven zonder dood. De tijd houdt eventjes de adem in … tikt dan brutaal verder. Onverstoorbaar, als altijd.
Cuxi wist het. Ze had het altijd geweten. En toch werd ze er door overvallen. Tranen liepen over haar gezicht. Haar handen wilden mama strelen… Maar mama was verdwenen.
Elk leven is uniek, een unieke combinatie van eigenschappen die samen meer zijn dan elk afzonderlijk. Er is niets dat het vervangen kan. Geen ander leven dat kan voortbrengen wat één leven ooit heeft voortgebracht. Mama.
“Zonder haar waren we niet hier”.
Sarimanok was er ineens. Hij boog zich bekommerd over de weeklagende Cuxi die op de grond was neergezakt. Haar geschrei overstemde zijn troost. Zelfs als ze het gebrabbel van de oude man had kunnen verstaan zou ze hem niet begrepen hebben. Wat wist hij van haar verdriet?
Wat Cuxi niet kon weten, wat niemand eigenlijk wist, was waar Pacha was gebleven toen hij op zijn zelfgemaakte bootje het ruime sop gekozen had. Dat hij verder was gevaren dan ooit iemand vóór hem. Verder dan ooit iemand mogelijk had gehouden. Helemaal naar Azië.
Daar had hij zijn zaad verspreid. Het zaad waaruit zoveel nieuwe struiken, beladen met vruchten, vol nieuwe zaden … en in een ver verschiet een zaadje dat Sarimanok werd genoemd. Sommigen kennen hem als de witte monnik, anderen als frater Iman, naamloos ijlt hij door de tijd.
Sarimanok is een emergentie. Hij treedt onverwacht tevoorschijn. Het valt niet te zeggen waar of wanneer je de witte monnik zal ontmoeten. Hij verschijnt in dromen of in wat voor realisten als de werkelijkheid doorgaat. Hij is een visie en een visioen in één. Hij is de Sarimanok, droomdetective.
Wij gebruiken maar een fractie van ons brein. En wat we daar al niet mee kunnen! Dieren hebben hersens maar geen voorstellingsvermogen. De Sarimanok gebruikt zijn hersencellen allemaal. Wat hem dat oplevert kun je je niet voorstellen (als een kleur die je niet kent).
Hij is een vreemde snoeshaan, onaangepast, schizoïde. Eenzaam is hij ook want er zijn er niet veel van zijn soort. Meestal wordt hij weggezet als een uilskuiken, maar hij is een savant universalis.
Nederlandstalige bronnen:
Tony Allan. De geest van de jaguar. Tine Life Books, 1998
Karin Haanappel. Herstory of Art. A3 boeken, 2012
Thor Heyerdahl. De Kon-Tiki Expeditie. Scheltens & Giltay, 1950
Geralda Jurriaans-Helle. Het beeld van de vrouw in de oudheid. FemArt Museum, 2013
Charles Mann. 1491. De Ontdekking van het Precolumbiaans Amerika. 2006
Jos de Mul. De domesticatie van het noodlot. Lemniscaat, 2014
Sybren Polet. Mannekino. De Bezige Bij, 1970
Geoffrey West. Schaal. Unieboek | Spectrum, 2017
Ivan Wolffers. Onweer in de verte. Contact, 2008
Engelstalige bronnen:
Robert Dick-Read. The Phantom Voyagers. Thurlton Publishing, 2005
Bob Hobman. Sarimanok. Xlibris Us, 2018