DE KLUYT ENDE BUYTENLINGE
Plotseling opgedoken dagboeknotities van Hasan Pacha
Dit is een speurtocht door de menselijke geest, op zoek naar de universele verlangens van ons spirituele Zelf.* Ieders unieke zelfverwerkelijking komt tot stand door het vervullen van verlangens die voor iedereen hetzelfde zijn, alleen hun balans varieert. Die verlangens zijn namelijk tegenstrijdig en kunnen niet gelijktijdig worden vervuld. Verlangen naar stille contemplatie en naar onstuimige feestelijkheid, naar publiekelijke hulde en naar solitaire anonimiteit, naar individuele vrijheid en naar maatschappelijke verantwoordelijkheid, naar volledig inzicht en naar absolute onwetendheid. Maar wat als we gelijktijdig op verschillende tijdstippen kunnen zijn, vallen die strijdige verlangens dan ook samen?
Dit is een speurtocht door de tijd, op zoek naar de samenvallende contradictie.
14 april 2018
Vandaag is het 72 jaar geleden. Mijn moeder baarde een zoon en mijn vader deed aangifte bij de lokale ambtenaar. Hasan. Dat er maar één s in mijn naam zit, was volgens mijn vader omdat de dubbele s hem te veel deed denken aan de vijand tijdens zijn mobilisatie bij het Engelse leger in de 2e wereldoorlog. Bovendien werd hij toen in de Belgische stad Hasselt krijgsgevangen gemaakt.
Vandaag ben ik 72 jaar oud geworden, maar ik zie er nog net zo uit als 30 jaar geleden. Ik voel me gelukkig ook niet oud al vind ik mijn ogenschijnlijke leeftijdgenoten wel erg onbesuisd en impulsief. Veertigers dus. Maar die zijn tegenwoordig dan ook een stuk jeugdiger dan in de jaren 80 van de vorige eeuw. Klaarblijkelijk ben ik wel een oude knar.
Dat ik lichamelijk de afgelopen decennia niet ben verouderd, is vast te danken aan de pillen die ik heb geslikt. Al dienden die een heel ander doel. Niettemin een aangename bijwerking.
23 augustus 2023 AD
Ik was me gek geschrokken toen ik er achter kwam dat mijn journaal in de achteruit van de tijd sterk aan signaalfunctie inboette. Al mijn toewijding, al die informatie, allemaal voor niets. Daarom heb ik nu een kleine tablet met zonnelader en ingebouwde spraakrecorder aangeschaft dat ik onder mijn pij kan meenemen en waaraan ik mijn ondervindingen toevertrouw in plaats van aan Ganesha, mijn oude mindreader. Mijn overpeinzingen uit een ver verleden zouden ongeschonden moeten overkomen maar ik heb ze met het oog op eventuele neuro-fonetische verstoringen toch ook maar overgezet op mijn tablet. Die spraakrecorder is alleen voor noodgevallen, ik ben er vaak genoeg op gewezen hoe slecht ik te verstaan ben.
Overigens wordt alles wat zich onder mijn pij bevindt tijdens mijn temporele reisjes geconserveerd. Ik weet niet waarom dat zo is maar een gegeven paard moet je niet… juist ja. Op mijn eerste uitstapje – naar de norbertijnenabdij waar Dr Hazepad zou spreken over het ontstaan van religie vanuit het ongerijmde verlangen naar zowel schepping als vernietiging – kwam ik tot de ontdekking dat alles verdwijnt wat niet mijn DNA bevat. Ik stond daar poedelnaakt. Gelukkig was er een pastoor die mij onmiddellijk van een (wit) habijt voorzag. Dat is nu mijn vaste reistenue, mijn toverjas zou ik haast zeggen.
Ca. 5000 jaar geleden (4926 vP)
Natuurlijk heb ik mijn geboorte niet bewust meegemaakt. Maar als kind aarzel je niet om degene die je verzorgt en beschermt te geloven, woord voor woord. De twijfel komt pas later.
Ik heb geen geboortebewijs, geen briefje met een officiële stempel en handtekening van een beëdigd overheidsambtenaar, maar ook als ik dat wel had zou je je kunnen afvragen of het wel klopt. Men kan wel van alles beweren. In het dorp aan de andere kant van de wereld waar ik meer dan een halve eeuw geleden mijn eerste kreetjes slaakte is het nog steeds niet ongebruikelijk dat de immer corrupte ambtenaren tijdens bijvoorbeeld een meningsverschil over het eigendomsrecht van een stukje grond – een niet geringe voorwaarde voor maatschappelijk aanzien – al dan niet opzettelijk de benodigde geboorte- en overlijdensaktes zijn kwijtgeraakt. Dat laatste is vooral betreurenswaardig voor de nabestaanden omdat ze nu geen enkel recht meer kunnen doen gelden op de nalatenschap van de overledene (bijvoorbeeld een stukje grond). Het gemis van een geboortebewijs is wellicht nog triester. Zie dan maar eens te bewijzen dat je echt bestaat.
Er zijn inderdaad omstandigheden waarbij ik ernstig twijfel aan mijn bestaan. Zoals nu, dat ik mij realiseer pas over vele eeuwen het eerste levenslicht te mogen aanschouwen. Er is geen sprake van een identificatiestoornis, want die twijfel zet me aan het denken en als ik denk dan moet ik toch bestaan. Nietwaar? Als ik mij goed herinner, zal het adagium dubito ergo cogito ergo sum over vele eeuwen – jaja – een rationele opmaat vormen voor mijn verlichte denkvermogen, dat mij uiteindelijk dit nieuwe hier en nu gebracht heeft. Hier, op dit Zuid Amerikaanse eiland, voel ik mij thuis. Sinds ik de lokale commune – hun sociale interactie wekt associaties op met de Bhagwan hippies in de 20e eeuw (AD) – heb verheven met enkele verworvenheden uit mijn geboortedorp – een kalender maken met een zonnewijzer; zoutwinnen uit zeewater – wordt ik met gepaste eerbied als een soort geïncarneerde zonnegod behandeld: ze zorgen dat ik niets tekort kom en ze blijven angstvallig uit mijn buurt. Eenzaamheid in weelde.
Ik heb genoeg ego om daar van te genieten. Met mijn cocakweek, rotsstranden vol zeewezens en deemoedige aanbidders op het vaste land ben ik de koning te rijk op het eiland van mijn dromen. En als de verlatenheid me te veel wordt ga ik terug naar de toekomst. Vorige week nog ben ik in New Delhi geweest, in de 20e eeuw. Altijd fijn om weer ‘thuis’ te zijn en me ongedwongen te kunnen bewegen zonder angst voor paradoxen, als die al zouden bestaan.* Het is net als met rondreizen in de ruimte: je bestemming is veranderd zodra je er bent. Ik beleef het reizen door de tijd als een soort bewuste zinsbegoocheling en ik weet zeker dat een logische en morele gedragscode blijft bestaan, zelfs tijdens roesreizen. Nochtans, wat een agnost heeft met het bestaan van God heb ik met het bestaan van de grootvader-paradox: je weet maar nooit! Daar ben ik mij op mijn eiland maar al te bewust van. Het instrueren van toekomstige verworvenheden leek mij echter onschuldig genoeg, afgaand op mijn historische herinneringen. Ik heb hier trouwens een jongeman ontmoet die een fantastische zeilboot had ontworpen.
Ik besta, want ik twijfel. Ik twijfel of mijn epicurisme wel zinvol is en of ik mij niet beter zou kunnen wijden aan het lot van mijn medemens in de 21e eeuw (AD). Maar wat is de zin van mijn twijfel als ik ben verzonnen door de schrijver van dit boek? Als ik een fantoom ben, een spirituele fantasie, een metafysisch wezen uit het Elysium? Dan kun je evengoed betwijfelen of de andere figuren in dit boek ook echt bestaan (hebben). De bespiegelingen van de schatrijke aristocraat Giammartino Arconati wiens rijkdom ten deel viel aan een straatarme anarchistendochter, de stenotypiste Ilse Köhler uit Dresden die berucht werd als het Beest van Buchenwald, de Eritrese albino zendelinge Tanya Tewadhi en de Vlaamse zandhaas en priester George Lemaître. Waarheid of bedrog? En wat te denken van Margarita Meigs, de buitenechtelijke dochter van de schelmse entrepreneur Henri Meiggs of Louis Hessen, zonder wiens technologisch genie er bij aanvang van het 3e millennium nog geen mobile telefonie zou zijn geweest. Wat is eigenlijk het feitelijke waarheidsgehalte van deze ogenschijnlijk willekeurige portrettengalerij? En inderdaad, willekeurig of doelbewust?
Alleen de figuur Erik Hazepad staat boven alle scepsis verheven. Evenals zijn alter-ego JB, voor zover een chimaera echt is. Ik begeef me op glad ijs als ik een hersenspinsel naar het rijk der fabelen verwijs. Wat tegenwoordig in de geesteswetenschappen is benoemd als een van de talloze psychische en/of neurologische aandoeningen werd in vroeger tijden honend afgedaan als aanstellerij en flauwe kul. In veel gevallen werd je opgesloten in het gekkenhuis. En dat was dat, wat er niet is, bestaat niet.
Genoeg over feit en fictie. Tijdreizen is een serieuze aangelegenheid. Verschillende publicaties behandelen de technieken die ik heb ontwikkeld. Onder andere in eerdere uitgaven van het Emergente Universum, integraal en extensief terug te vinden op deze site. Met uitzondering van een obscuur Chinees tijdschrift heeft de wetenschappelijke vakpers mijn ingezonden explicaties consequent afgewezen. Professor Hazepad is de enige geweest die mij het voordeel van de twijfel gunde. Hij heeft mijn werk tenminste niet onmiddellijk in de prullenbak gegooid.
De term ‘reizen’ suggereert een voertuig en doorgaans wordt verondersteld dat de tijdreiziger een passagier is. Over het algemeen wordt ‘tijd’ opgevat als een alomtegenwoordige 4e dimensie. Mijn team bij het IIT in New Delhi en ik hebben ons echter geschaard achter de ideeën van John McTaggart en Milton Erickson en de mens zelf tot voertuig verklaard. Ons mentale tijdreizen is vooral een scheikundig proces dat met behulp van geavanceerde technieken gestuurd kan worden. De biochemische componenten hebben overigens niets te maken met ayahuasca-sjamanisme, waarbij gebruik wordt gemaakt van dimethyltriptamine en MAO-remmers. Voor het beïnvloeden van de synaptische schakelingen in de hersenen heb ik gekozen voor tropaanalkaloïden. Voor de gewenste balans tussen de verschillende neurotransmitters wordt gebruik gemaakt van de local nano-infusion die we bij het IIT hebben ontwikkeld. De regulerende nanotechnologie grijpt vooral in op de serotoninereceptoren en de PCA-cellen. Tot zover, genoeg beta-praat, de gemiddelde lezer is alfa.
Ik heb uitgerekend welk jaar het is als ik dit schrijf, maar dat hangt natuurlijk wel af van het referentiepunt dat ik kies. Daarvoor heb ik mijn eigen geboortedag genomen, ik ben tenslotte evengoed een ijdele profeet: 4926 vP. De exacte datum weet ik niet, het is hier benauwd dus het zal wel kort na de jaarwisseling zijn, al heeft het gisteren wel de hele dag geregend en dat gebeurt gewoonlijk pas in maart. Ik zou het opkomen en ondergaan van zon kunnen bijhouden maar het is de laatste dagen zwaar bewolkt. Als het niet zo warm was zou je denken dat ik aan de Hollandse kust zit.
Een gevoel van heimwee, als ik dat zo mag noemen, kan ik inderdaad niet in de wind slaan. Een stevige februaristorm en een pannetje Zeeuwse mosselen, onderweg naar het verschiet lijkt me dat wel wat, een tussenstop in de jaren 50 van de 20e eeuw. Wie zwelgt in eenzaamheid op een verlaten eiland verlangt soms naar een smakelijke mossel. Een uitstapje naar het noorden zal me goed doen, vooral als ik nog een paar honderd jaar verder ga dan de beruchte watersnood. Naar een tijd dat zelfs de deltawerken hun doel zijn kwijtgeraakt en de Nederlandse vlag is afgeschaft. Maar stroopwafels zullen ze wellicht nog hebben, halverwege het 3e millennium.
Rondreizen doe je in de ruimte, tijdreizen is lineair. Je kunt alleen achter- en vooruit, maar, zoals ik hierboven heb genoteerd met betrekking tot achteruit, op je bestemming moet je altijd de nodige terughoudendheid in acht nemen. Die behoedzaamheid geldt ook voor reizen naar de toekomst. Als ik me daar niet houd aan mijn logische en morele gedragscode loop ik de kans niet meer terug te kunnen. De situatie in de toekomst wordt immers bepaald door alle gebeurtenissen die eraan vooraf zijn gegaan. Als ik de loop van de gebeurtenissen in de toekomst ingrijpend beïnvloed zou het zomaar kunnen dat ik mijzelf daar onlosmakelijk aan verbind. Om dat risico te minimaliseren houd ik me gedeisd. Ik ben alleen maar toeschouwer. Ik weet het, men ziet ruikt en hoort mij, ik vul ruimte, enzovoort, maar zolang ik niet word aangereden of zo, durf ik het wel aan. Tja, een ongeluk zit in een klein hoekje, niets is zeker, misschien kom ik wel nooit meer terug, net als de protagonist van H.G. Wells in De Tijdmachine.
1 februari 1953 AD
Met mijn voorkennis van stormachtige omstandigheden heb ik gisteren mijn intrek genomen in een hotel aan het Beursplein in Brugge. De omgeving is aanzienlijk veranderd sinds mijn bezoek in de 14e eeuw maar de maaltijden zijn hier nog als vanouds, copieus en voortreffelijk. Berichten over de watersnoodramp in het noorden hebben dit etablissement nog niet bereikt maar dat zal niet lang meer duren. Het water in de kanalen loopt over de kaden en volgens brandweerlieden die vannacht bijstand hebben verleend langs de kust, is de zeedijk bij Heist vrijwel verdwenen. Ik blijf hier een paar dagen voor ik naar de toekomst vertrek. Eerst naar de haven, ik geef het toe, sensatiezucht is mij niet vreemd.
Op dit moment wil ik mij eerst verdiepen in een kwestie die mij bezighoudt: kun je tegelijkertijd zowel zelfzuchtige als onbaatzuchtige verlangens hebben? Ik bedoel, ik ben nu hier in Brugge te midden van argeloze lieden die straks op de radio een pathetische oproep tot steunverlening zullen horen. Ik voel behoefte om een helpende hand te bieden en tegelijk word ik bewogen door sensatiezucht. Word ik door altruïsme gedreven als ik me verplaats in een medemens en door egoïsme als ik me verplaats in de tijd? In hoeverre dat tegelijkertijd kan, hangt af van het eventuele corpusculaire karakter van de tijd. Bestaat de tijd uit een opeenvolging van kleine stukjes kwantumtijd (5.391 x 10-44) seconde waarbinnen plaats is voor slechts één gebeurtenis of…? Ach, dit is allemaal onzin. Egoïsme en altruïsme bestaan helemaal niet. Er is alleen een toestand van onderlinge verbondenheid, net als bij kwantumverstrengeling. Misschien besta ik wel helemaal niet!
Ik heb zojuist even een frisse neus gehaald. Er was een kleine samenscholing op het plein. Berichten over de omvang van de ramp beginnen binnen te druppelen. Er zijn schepen vergaan. Iedereen kent wel iemand die is verdronken. Ik bood aan om mee te gaan naar de haven, zakjes stapelen. Maar daarmee wekte ik argwaan. Iemand vroeg waar ik eigenlijk vandaan kwam. Ik zon op een spontaan antwoord en toen ging ik nadenken. Waar kwam ik vandaan? Was het van de hotelkamer waar ik verbleef of uit Zuid Amerika waar men mij als een god vereerde? Uit het noorden waar ik gewoond had of uit India waar ik was geboren? Waar kom je vandaan als je overal kunt zijn? Al is het maar in gedachten? Mijn enthousiasme om die heikneuters te helpen was inmiddels aanzienlijk gedaald.
Terug op mijn kamer laat het me niet los. Een mens onderscheidt zich door empathie, je kunt je verplaatsen in iemand anders’ gedachten. Onderscheid ik mij doordat ik mij kan verplaatsen in de tijd? Wellicht beeld ik me in dat ik me door de ruimtetijd verplaats maar dan beeld ik me ook in dat mijn lichaam niet is waar mijn lichaam behoort te zijn. Mijn verlangen om zowel straks, toen als nu te zijn, lijkt daarom alleen synchroon te kunnen plaatsvinden. Dat betekent dat op dit exacte moment in de tijd op al die plaatsen tegelijk bevindt. Het is de enige verklaring voor het feit dat mijn geest zich niet ergens anders bevindt dan mijn lichaam. De hele empirie is een mentale aangelegenheid, net als de waarneming van mijn lichaam. Dat zou ook moeten betekenen dat ik zou willen dat het zo is en tegelijk dat het niet zo is. Ik word hier doodmoe van. Ik kan me beter op iets anders concentreren.
Een reden dat ik mijn toekomstjournaal zal intikken op mijn tablet in plaats van dat ik al mijn bevindingen aan een auditieve informatiedrager toevertrouw, is dat mij achteraf geen onverstaanbare registratie kan worden verweten. En ook om geen last te hebben van de onbegrijpelijke storingen zoals die met Ganesha vanuit de toekomst zijn opgetreden (ik ben er nog niet achter wat daarvan de oorzaak is en waarom dat niet gebeurt vanuit het verleden).
Mijn journaal vermeldt geen exacte data. Ik vertrek in het voorjaar maar hoe ver precies durf ik niet te zeggen. Ver genoeg om niemand tegen te komen die ik ken. Maar niet zo ver dat de wereld volslagen anders is geworden, een miljoen jaar of zo, dat boeit me niet. Dat is net zo oninteressant als de geschiedenis van een miljoen jaar geleden. Toen Homo sapiens nog niet bestond en de toenmalige mensachtigen alles eng vonden en een vreemdeling allereerst beschouwden als een lekker hapje. Ik houd het op hooguit een paar eeuwen. Volgens een ruwe berekening gaat het om 554 nP.
Dag 1 (554 nP)
Er liggen korrels op de grond die het midden houden tussen fijn grint en plastic balletjes. Maar het is geen van beide. Het ziet er natuurlijk uit en toch ook weer niet. Sprookjesachtig. Alsof de geest van Disney is gematerialiseerd, of zoiets. Het vreemdst is dat er nog geen miertje valt te ontdekken. Maar wel hagedissen. Wat zouden die dan eten?
De lucht is bezwangerd met geluiden, aangename, een soort muziek die ik nog niet eerder gehoord heb. Het licht is hier ook anders. Helderder. De kleuren zijn voller en het is warm maar het ruikt fris, het is een vreemde wereld waarin ik beland ben, het zal me verbazen als dit alles is...
Het was een buitengewone gewaarwording om het gezicht van Amanda Buytelingen plotseling voor mij te zien opdoemen, ofschoon ‘opdoemen’ suggereert dat ze uit de grond voor mijn voeten omhoogschoot terwijl het meer leek alsof ze als een engel uit de hemel neerdaalde, maar het is nu eenmaal de Nederlandse uitdrukking voor een onverwacht verschijnen.
Ik wist toen nog niet dat ik haar die naam zou geven. Ze mocht dan als twee druppels water lijken op de Amanda die ik me herinnerde uit het Leiden van de 21e eeuw, maar ze kon onmogelijk een paar honderd jaar later diezelfde persoon zijn. Toch? En haar achternaam had ik ontleend aan de Vrije Buytelingen waarmee ik in gedachten de opgetogen en vreugdevolle menigte kwalificeerde die ons omringde (en wat bovendien de enige leesbare tekst was die ik onderweg had gelezen). Het was diezelfde menigte die, als in het overvolle golfslagbad van een tropisch zwemparadijs, iedereen afwisselend binnen elkaars comfortzone duwde en vervolgens elkaar weer uit het zicht deed verliezen. De meeste mensen waren exotisch uitgedost, droegen bontgekleurde kleding en vreemde gezichtsmaskers.
Uiteindelijk, op een moment dat de deining wat kalmeerde, stonden we, oog in oog, nog geen meter tegenover elkaar. Glimlachend keek ze me aan. Ik vroeg me af of ze me herkende maar besefte gelijk dat dat niet kon en wist niets anders te zeggen dan “Hoi.”
Vanonder haar zwarte derby keek ze me schalks aan, alsof we samen onder één hoedje speelden en zij precies wist wie ik was. Wij deden niet mee aan de maskerade.
Wat ze daarop zei kon ik niet verstaan. Ik maakte duidelijk dat ik haar niet begreep, het was alsof ze een andere taal sprak, maar zij begreep mij wel. Ze pakte me bij de hand en leidde me door de uitgelaten mensenzee die tijdens onze wandeling steeds meer doorwaadbaar werd. Ik vroeg me af of ik deze feeërieke verleidster zou blijven volgen of beter rechtsomkeert kon maken. Her en der waren roosterfeestjes en tuinparty’s tussen de heesters en verspreid staande boomgroepen. De alomtegenwoordige muziek vibreerde loom tussen mijn oren, de geur van gebraden vlees herinnerde me eraan dat ik best trek had. Mijn bevallige gids gaf me een snoepje en trok me koortsachtig mee in een richting waar de menigte was uitgedund tot dartele klasjes en verstrengelde stellen in zinnelijke overgave. Haar soepele jonge vrouwenlichaam werkte als een magneet op mijn testosteronklieren en het ging even door mij heen dat ik me niet zo moest laten meeslepen – de oude Satyr werd door de heetgebakerde Messalina toegevoegd aan haar nymfomane collectie – toen ze mijn hand losliet om enkele takken opzij te duwen waarachter een door een dicht bladerdak overkoepeld nest zichtbaar werd waarvan de bodem bedekt was met een dikke laag geurig vers gras en elke eventuele twijfel aan de bedoeling van dit leger weg te nemen.
Ik tuimelde achter haar aan naar binnen. Zij had overduidelijk het initiatief in handen. Zich omdraaiend trok ze mijn capuchon omlaag. Een tik tegen de rand deed haar bolhoedje in het gras rollen. Met haar warme adem in mijn gezicht zei ze “Alla”, althans dat verstond ik. Ze drukte haar natte mond tegen mijn lippen. Haar brutale tong overrompelde me. Een fractie van een seconde, voordat ik haar van repliek diende. Onze tongen kruisten de degens. Ze smaakte naar limonade met een rietje. Een siddering ging door haar heen. Kwam ze klaar? Ze richtte zich op en trok mijn pij omhoog. De band van mijn shorts had ze in een mum losgeknoopt. Haar hand sloot om mijn piemel die intussen een paal was en allang niet meer in mijn onderbroek paste. Ze kuste hem klaarwakker. Haar zoenoffer was overbodig. De geest was uit de fles. Brullend, bevrijdend, vrij…
Het was donker toen ik ontwaakte uit een onrustige sluimer. Ik was alleen. Een kort ogenblik werd ik verpletterd door eenzaamheid maar dat gevoel week toen ik stemmen hoorde. Ze waren tamelijk dichtbij maar ik kon er geen woord van verstaan al klonk de taal die werd gesproken heel vertrouwd. Vanuit mijn schuilplaats had ik geen zicht op de geluidsbron maar ik had het visioen van een groep struikrovers.
Die zich, naar ik kon horen, weer verwijderde. Gerustgesteld gleed ik terug in mijn solitaire legerplaats. Dat er mogelijk stropers naar mij op zoek waren versterkte mijn gevoel van verlatenheid nu mijn bevallige stoeipoes in rook leek te zijn opgegaan. Had ik haar gedroomd? Gedroomd verlangen?
Ik voelde me vreemd zweverig. Als ik mijn ogen sloot begon alles te tollen, zodra ik ze weer opende was het weg. Alsof ik te veel gedronken had maar dan zonder de misselijkheid. Suffig draaide ik op mijn zij en strekte mijn benen.
Mijn onderbroek hing nog op mijn knieën. Ik trok hem weer op, samen met mijn shorts. Voor ik mijn habijt wat dichter om me heen trok – het was fris – controleerde ik mijn heuptas. Er ontbrak niets. Ik nam een slok water en dacht aan het snoepje. Had ik een van mijn eigen pillen geslikt? Ik checkte mijn voorraad, die was compleet. Hallucinatie of harde werkelijkheid, wat het ook geweest was dat mij had begoocheld, ik was moe, ik wilde slapen. Ik legde mijn tas onder mijn hoofd als een kussen en draaide me op mijn zij. Toen zag ik haar hoedje. Dus toch!
Het was als de overwinningsroes op een slachtveld vol lijken. Geweldig en afschuwelijk tegelijk. Maar een boze droom kan niet op tegen een zoet aandenken. Met haar hoedje in mijn hand dommelde ik de nacht door.
Dag 2 (554 nP)
Die ochtend had ik nog voor de zon helemaal op was mijn slaapplaats verlaten. Er hing een vage nevel achter mijn ogen. Een stevige wandeling zou me goed doen.
De beweging verdreef de kou en de onwezenlijke herinnering aan de afgelopen nacht. Ik had besloten in de richting te lopen waar ik de vorige dag had gemeend een buitengewoon bouwwerk te bespeuren. Dat kwam inderdaad na een tijdje in zicht maar bleek van een reusachtige omvang en dus ook veel verder weg te zijn dan ik verwacht had. Omdat mijn avontuur eigenlijk geen ander doel diende dan het bevredigen van mijn eigen nieuwsgierigheid was er geen reden om van deze eenmaal ingeslagen weg af te wijken.
Ondanks het vroege tijdstip waren er verrassend veel mensen actief. De meesten leken maar wat rond te scharrelen, wandelden zoals ikzelf of wijdden zich zonneklaar aan een of ander ambacht, zoals tuinlieden, straatvegers en voedselbezorgers. Die laatsten leken mij overigens overbodig want ik was al langs verschillende paviljoens gekomen waar allerlei etenswaar stond uitgestald, dat passanten gretig tot zich namen. Het bevreemde mij dat ze daar niet voor leken te betalen, maar het verklaarde wel hun opgewekte stemming, zich lavend aan allerlei lekkernijen zonder dat iemand daar aanstoot aan nam. Trouwens, iedereen die ik onderweg tegenkwam was opvallend goedgemutst. Geen enkel onuitgeslapen, naar koffie hunkerend, ochtendpeuk sabbelend, grauw gezicht. De veel gedragen vrolijk gekleurde gezichtsmaskers droegen daar onwillekeurig aan bij. Intuïtief vroeg ik mij af hoe mijn uitstraling was. Ik voelde me zowel fris als beduusd.
Onopvallend bleef ik bij de eerstvolgende kraam hangen om rustig wat rond te kijken. In de kraam zelf was niemand aanwezig. Een voorbijganger pakte zonder aarzeling een pasteitje van de plank en liep verder. Er was niets dat er op duidde dat het om een illegale handeling ging die als zodanig geregistreerd werd. Ik besloot de proef op de som te nemen door zelf een stuk gebak te nemen, want ik had best trek.
Er werd niet ingegrepen. Het zoete baksel smaakte goed, en mijn dorst kon ik lessen aan een soort fonteintje naast de kraam. Daar kwam geen water uit maar een soort ijsthee. Het instructiebord bestond uit plaatjes die iedereen begrijpen kon. Dat was maar goed ook want ik had eerder ergens een mededelingenbord proberen te begrijpen waarvan, hoewel ik een paar woorden herkende (overgedragen, onderkoeld), de taalkundige boodschap niet overkwam. Van de icoontjes boven het fonteintje begreep ik dat speeksel en zand niet op prijs werden gesteld maar mocht het reservoir (reeservwaar) onverhoopt toch vervuild raken dan was er een betrouwbare biochemische filterfunctie ingebouwd.
Dagen later zou ik horen dat al het eten en drinken hier gratis was. En dat niet alleen. Geldomloop bestond hier niet. Wat men hier uitwisselde was veel waardevoller: dienstvaardigheden en gunstbewijzen. Dat was waar je vroeger geld aan uitgaf maar dat was hier dus niet meer nodig. Iedereen hier was met vakantie, zelfs degenen die aan het werk waren, want tijdens je vakantie ging je je maar vervelen. En zoals vroeger je vakantie betaald werd door je werkgever in de vorm van vakantiegeld en doorbetaling van salaris gebeurde dat nu digitaal – dat had alles te maken met het bouwwerk van mijn bestemming – en waren de pegels vervangen door bits.
De plaisanterie kreeg zelfs iets zijigs toen ik een groep opgeschoten jongelui ontwaarde die een snaak in hun midden de les las omdat hij een e-boek dat hem kennelijk niet boeide, langs de kant van de weg smeet. Die e-boeken – voor de duidelijkheid, ze deden me denken aan de e-readers uit de 21e eeuw, maar veel dunner en niet oplaadbaar; het waren net harde titelkaften – had ik al in verschillende kramen zien liggen waar ze werden opgepikt maar ook weer teruggebracht. Net een bieb zonder bibliothecaresse. Ik had een collectie bekeken en gemerkt dat het vooral om animaties ging, dat ze voorzien waren van geluid (stemmen, muziek), maar de teksten bleven een struikelblok.
Totdat mijn oog viel op een paar exemplaren die ik herkende, die ik misschien kon lezen, ze kwamen oorspronkelijk uit de 21e eeuw: Konungsbók van Arnaldur Indridason, maar IJslands beheerste ik niet; Sea of Silver Light van Tad Williams, maar dat maakte deel uit van een serie en het was het laatste deel; Ineens zag ik een boek dat me bekend voorkwam. Het was de Nederlandse vertaling van HhhH van Laurent Binet, maar dat ha… aha, daar lag het: De Witte Monnik van Kanishk Kastomega, niet te geloven, wat een toeval! Ik stak het onder mijn pij en vervolgde mijn wandeling. Het was volslagen onduidelijk aan welk criterium de boeken hadden moeten voldoen maar kennelijk was men nog steeds belust op (voor)lezen en (teken)films met uitzondering van de zonderlinge liefhebber van oude literatuur. De mentale nevel werd even heel intens. Ik herstelde snel en deed of er niets aan de hand was.
Het was ondertussen heel wat drukker geworden. In de tuinen van huizen langs de weg werd gespeeld en gezongen, veel mensen trokken naar de enorme klimaatkoepels om te genieten van een aangenaam verblijf en exotische attracties, paviljoens en podia verspreidden zoete klanken die op dit uur van de dag de genoeglijke sfeer versterkten. Iedereen leek gebiologeerd door de ambiance.
Een paviljoen waar ik langs kwam droeg een in herkenbare bewoording geschreven uitnodiging boven de ingang: VRIJE BUYTELINGEN. De poort bleek toegang te verschaffen tot een uitgestrekt parklandschap vol met trampolines waar zowel kinderen als volwassenen blijmoedig gebruik van maakten. Zelf had ik niet zo’n zin in een salto vitale.
Het buitengewone bouwwerk van mijn bestemming bleek verder weg dan ik had ingeschat. Ik liep er al een tijd lang naar toe maar zag het niet dichterbij komen. Wel naderde ik een glimmende constructie waar mensen in- en uitstroomden hetgeen me hoopvol deed denken aan de kunstzinnige overkapping van een busstation. Het bleek de toegangspoort tot een soort métro te zijn.
Waar die naar toe ging wist ik niet, er was maar één perron, geen versperrende draaihekken, zonder kaartje kon ik plaatsnemen, voor ik goed en wel zat suisde het raamloze toestel voort en werd ik door slaap overmand.
Dag 7 (554 nP)
Volgens mijn tablet is er inmiddels een week verlopen. Eindelijk voel ik mij helder genoeg om mijn bevindingen van afgelopen dagen te noteren. Althans, wat ik me ervan kan herinneren.
Ik werd door iets wakker geschud maar kon niet zien wat het was. Een stem herhaalde een vraag, in verschillende talen, ik kreeg de indruk dat het om een nummer ging, er werden telgebaren gemaakt, ja, er werd om een nummer gevraagd. Vandaag werd dat bevestigd, een cabinenummer.
Dat heb ik niet.
Ik was nog in kennelijke staat van ontroering, werd mij later meegedeeld. Men dacht dat mijn trip buiten de – ik kon niet verstaan hoe ze het noemden – teveel was geweest, dat kwam vaker voor, al waren de lamzakken meestal jonger, revalidatie was het enige wat restte, begreep ik.
Mijn detentie is een verblijf in een luxe hotelkamer. Voorlopig heb ik niets te klagen. Een heerlijk bed, prima sanitaire voorzieningen en uitstekende roomservice. Ik krijg zelfs twee keer per dag warm eten, nou ja, pasteitjes. En ik kan hier eindelijk werken aan mijn verslag.
De eerste dagen dat ik hier was stond mijn hoofd daar niet naar. Het leek wel of ik gedrogeerd was maar ik heb niet gemerkt dat mij iets tegen mijn wil is toegediend. Waarom zou men ook? Vanaf het moment dat ze me uit die métro hebben gehaald moet ik als een meegaande slappe vaatdoek zijn geweest, niet bepaald een opstandige herrieschopper die erom vroeg te worden platgespoten . Ze hebben me heel zorgzaam behandeld, mijn tanden gepoetst, een ondersteek gegeven en mijn kont gewassen, te eten gegeven – ik geloof dat ik zelfs gevoerd ben – en kopjes thee voor me gezet. Zonder hun toewijding was ik waarschijnlijk wel eerder weer tot mezelf gekomen. Ik vond het wel lekker om me zo te laten vertroetelen. Geen idee hoe lang ze ermee door zouden zijn gegaan.
Maar nu is het genoeg geweest.
Al mijn spullen heb ik nog. Ze hebben wel mijn pij uitgetrokken en mijn reiszak losgemaakt, maar die lagen op een tafel naast het bed. Natuurlijk heb ik gelijk de inhoud van mijn tas gecontroleerd op pillen, nanogels, mijn tablet. Alles is compleet. Ik ben daar zelf ook verbaasd over. Ze zijn hier ongelooflijk beleefd of superstom. Ik houd het maar op het eerste. Misschien schamen ze zich wel voor mijn ongesteldheid want die zou wel eens veroorzaakt kunnen zijn door iets dat ik gedronken heb, uit de fonteintjes bij de paviljoens. Daar zijn zij toch verantwoordelijk voor? Het is heel goed mogelijk dat ik er met mijn ouderwetse gestel helemaal niet tegen kan, al kunnen ze dat natuurlijk niet weten. Misschien komt het vaker voor dat …
Oh, er wordt op de deur geklopt, er komt nu iemand binnen…
Dag 8 (554 nP)
Mijn jeugd is een nachtmerrie geweest. Geen enkel toevluchtsoord kon voldoende veiligheid garanderen, overal loerde gevaar. Ik vluchtte in fantasieboekjes om de werkelijkheid niet onder ogen te hoeven zien. De werkelijkheid die zo verziekt is door alle klootzakken die op deze wereld rondlopen. De verhalen over mensen die naar een betere wereld in de toekomst konden gaan boden mij troost.
De kans om bij het IIT in Delhi mijn droom te verwezenlijken heb ik gebruikt om nanogels te ontwikkelen waarmee tijdreizen mogelijk werd. Ook naar de toekomst. Waar ik altijd naar heb verlangd is werkelijkheid geworden. Ik bevind mij in de fantastische wereld van morgen waar alles zoveel beter is.
Maar nu ik hier ben weet ik niet of ik hier wel wil blijven.
Degene die de kamer binnenkwam leek als twee druppels water op de Annelies die ik een paar honderd jaar geleden stilletjes bespied heb. Dat was in de artiestenfoyer na afloop van het concert van de oude Hazepad. Ze was daar samen met Amanda, maar net als die laatste kon ook deze dame onmogelijk dezelfde zijn. Het viel me nu trouwens op hoeveel die twee ook op elkaar leken, al was Annelies donker en Amanda blond. Er was duidelijk iets vreemds aan de hand.
Wat zeg ik? Er is iets grondig mis! Opnieuw dringt de vraag zich op of dit allemaal wel echt gebeurt, of ik werkelijk besta. Of dat ik slechts de inbeelding ben van een inbeelding van…
Ach wat, die verschijning kwam echt genoeg over.
“Pacha? Hasan Pacha?”
Ik knikte verbouwereerd. Ze kende mijn naam. En ze sprak hem ook nog duidelijk herkenbaar uit!
“We hebben niemand van die naam in ons systeem. Weet je het nummer van je cabine?”
Ik haalde sprakeloos mijn schouders op.
“Als je niet meewerkt kan ik je niet helpen. Je bestaat niet.”
Dat sloeg in als een mokerslag. Zie je wel, ik bestond niet!
Maar hoe echt was zijzelf eigenlijk? Wellicht was ook zij niets anders dan een projectie van mijn eigen geest, de fantastische voorstelling van iets begerenswaardigs (was ik soms smoor op dat donkere mokkel?), een visioen niettemin. Haar aanraken – zoals in een droom soms opzettelijk de beleefdheidsvoorschriften werden geschonden – durfde ik echter niet. Je wist maar nooit. Straks spatte ze als een zeepbel uit elkaar. Of erger nog, was het toch geen droom.
“Je kunt hier onmogelijk imaginair zijn. Behoor je tot de Buytelingen of wil je bij de Kluyt? Je moet een keus maken. Ik geef je nog even bedenktijd. Anders word je ingelijfd.”
Ik wist niet wat ze daar mee bedoelde maar het klonk als een bedreiging. Ook als ik het me alleen maar inbeeldde. Dat ik een keus moest maken vond ik tergend bedillerig. Alsof ze een schooljuf was die een ondeugend jongetje de les las. Ze had trouwens haar tas op tafel laten staan toen ze de kamer uitging. Wat niet erg geruststellend was. hoe lang zou ze wegblijven?
Ik ga nu als een bezetene toch maar over op de spraakrecorder:
wat ik in haar tas vond die heb ik inderdaad doorzocht daarbij ben ik op verhelderende informatie gestuit iedereen heeft hier een eigen cabine waarin men gekoppeld is vraag me niet hoe aan elkaar en dus gezamenlijk een soort eenheid vormt die wordt De Kluyt genoemd De Kluyt is het muziekstuk waarin de mensen als afzonderlijke tonen en trommelslagen fungeren zo wordt het beschreven inéén van de stukken die ik in haar tas vond de individuen in hun cabines zijn als het ware getransformeerd tot cyborgs gedecentraliseerde robotica draagt zorg voor alle basisfuncties ik weet niet hoeveel afzonderlijke units ik noem ze maar even zo er zijn het moeten er wereldwijd miljoenen zijn heten ze allemaal samen De Kluyt of alleen deze ene vraag ik me af dat is pas een superorganisme de menselijke individuen zijn als cyborg allemaal met elkaar verbonden maar tegelijkertijd gescheiden door een schild van elektronica dat werkt als een soort placenta het laat geen micro-organismen geen virussen geen ongewenste informatie door zelfs schadelijke moleculen worden door deze hyperwall gesignaleerd en onschadelijk gemaakt de meeste mensen zitten niet permanent in hun cabine sommige wel omdat ze dat willen de anderen gaan geregeld naar plekken zoals die van vorige week om te ontspannen en sommigen blijven daar altijd omdat ze dat willen maar dan moeten ze helemaal voor zichzelf zorgen dat kan allemaal alleen ik ben niet welkom ik kan beter snel mijn pillen nemen dan ga ik eerst terug naar de eenentwintigste eeuw er komt iemand aan…
Dit wil ik nog kwijt op mijn tablet.
Het is een wonder hoe weinig er misgaat in de turbulente wirwar van het maatschappelijk verkeer. De myriade kansen dat het misgaat worden gereduceerd tot een handvol ongelukken. Een individu is veel beter af in een gezelschap dan alleen. Je flikkert van het trapje als je de badkamerlamp verwisselt. Je verbrandt in bed want je vergat het kaarsje uit te blazen. Je struikelt over het kleed als je een boodschap gaat doen, gewoon, omdat niemand anders dat doet.
En ik? Ik wil deelnemen aan alles. Deel zijn van het grotere geheel. Verantwoording dragen voor de wereld waarin ik ben. Tegelijkertijd wil ik vrij zijn, onafhankelijk zijn van anderen, mijn eigen boodschap doen. Ik wil niet voor een keus geplaatst worden en ik wil me niet laten inlijven. Ik wil van het gebaande pad kunnen blijven afwijken.
Halsoverkop heb ik mijn pillen voor de terugreis ingenomen. En toen is er iets misgegaan. Ik heb mijn lichaam moeten achterlaten. Mijn geest zweeft door de ruimtetijd. In eeuwige eenzaamheid. Alleen. Ik besta en tegelijkertijd besta ik niet. Ik ben een geest. Ik ben overal maar ik heb met niemand contact. Geen begerenswaardige positie.
Daadwerkelijk deel uitmaken van een samenleving en tegelijkertijd jezelf kunnen blijven, dát is begerenswaardig. De ware zin van het bestaan is het onmisbaar maken van het individuele ZELF voor het wereldwijde superorganisme KLUYT. En geregeld op stap met de BUYTELINGEN. Ik heb mijn kans gemist.*
246 vP
Nu mijn dirigeerbare egotrip-tijdslijn de natuurlijke Pijl van de Tijd weer heeft gekruist, kan ik terugvallen op Ganesha om mijn reisverslag aan toe te vertrouwen. Voor ik terugkeer naar het prehistorische Sint Laurens eiland ben ik even in Londen tijdens het fin de siècle van de 17e eeuw. Niet zozeer vanwege het tijdsgewricht – misschien wel het belangrijkste in de culturele evolutie van de mensheid – maar om die tragische geleerde Nicolas Facio moed in te spreken. Hij onderhoudt zich met de grootste geleerden en het laagste uitschot. Hij heeft altijd geldgebrek en speelt wellicht dáárom een historisch cruciale rol. Zonder hém zou de geschiedenis wel eens heel anders kunnen lopen. Al lijkt niemand dat te beseffen. Hij is wiskundig geniaal en tegelijkertijd lijdt hij aan godsdienstwaanzin. Als ik niets doe slaat hij de hand nog aan zichzelf. En dat zou toch zonde zijn van zo'n mooie jongen!
Dag K
Ik weet niet goed hoe ik deze dag moet noemen. Er is geen sprake van chronologie, behalve die van mezelf. Ik heb besloten dit dag K te noemen omdat ik iets kwijt wik over de Kluyt. Alleen weet ik nog niet precies wat.