HOMO LUMINUS, DE VERLICHTE MENS
Onderwerping van God
Of er een god bestaat is niet relevant, de mens bestaat, dát is waar het om gaat! Hun aantal neemt gestaag toe (kijk maar eens naar het tellertje) en desondanks zijn velen eenzaam. Als een ander je niet aanraakt kun je dat gelukkig altijd zelf nog. Al blijft het gebrek aan verbondenheid bestaan. Je kunt de leegte vullen met dat wat iedereen vervult die niet alleen wil zijn. Wie gaat met God is nooit alleen.
Eenzaamheid is ongezond. Bij eenzame mensen is de afweer minder goed ontwikkeld. Compensatie van eenzaamheid door religie is evolutionair voordelig. Geloof in God is een overlevingsstrategie.
Vrijheid is een groot goed. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van geloofsovertuiging. De eigen God is altijd de beste. Alleen hoeft niemand dat te weten. Wie zijn eigen God te serieus neemt zal weinig vrienden maken. Zelfspot, het krachtigste sociale bindmiddel na God.
Halverwege het tweede millennium kregen steeds meer christenen moeite met de onwrikbare standpunten van de kerk en de vervolging en executie van mensen die beweerden dat de wereld misschien wel anders in elkaar stak dan men de afgelopen duizend jaar was gedwongen geweest om te geloven. Of, zoals de Nationale Conventie in 1792 verkondigde bij monde van haar intellectuele lid Nicolas de Condorcet: “Weg met de tirannie van de arglist over de onwetendheid”.
In de 18e eeuw klonk de roep om redelijkheid en rechtvaardigheid zo krachtig dat een ingrijpende maatschappelijke verandering onafwendbaar was. Verlichtingsdenkers hadden na de Portugese aardbeving in 1755* hun twijfel uitgesproken over het bestaan van een rechtvaardige God en een pleidooi gehouden voor rationeel optimisme. Er werd opgeroepen om zich niet langer door de machthebbers de les te laten lezen.
De Franse Revolutie maakte een einde aan het autoritaire absolutisme van kerk en staat dat elke vorm van rationele kritiek op de geloofsleer de kop indrukte. Secularisatie leidde tot scheiding van kerk en staat. Democratisering en industrialisering breidden zich als een inktvlek uit over Europa en ontketende een technologische revolutie in de hele christelijke wereld. Het verstand had God onderworpen.
Maar God was niet dood. Bij vrijwel iedereen, verlichte denkers incluis, heerste en heerst de overtuiging dat God in hen huisde/huist en – alle kerkdienaren ten spijt – Zijn boodschap direct naar hun brein doorsluist zodat ze er kennis van konden en kunnen nemen. Het godsbesef als noodzakelijke voorwaarde voor een zinvol bestaan.*
Nu het meer dan twee eeuwen geleden is dat een combinatie van feodale uitbuiting, geestelijke onderdrukking en verlicht denken een maatschappelijke omwenteling teweeg heeft gebracht, zie je dat het geloof in een christelijke God niet is verdwenen maar hooguit een meer persoonlijke aangelegenheid is geworden. Zonder geloof in God kun je eenvoudig niet bestaan. Het lijkt wel een vorm van commensalisme, alleen is het God die in óns woont en niet omgekeerd.
Voor de ware gelovige is God een emergent verschijnsel. Was het niet de apostel Paulus die vroeg: “Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: ‘Waarom hebt u mij gemaakt zoals ik er uitzie?’” (Romeinen 9:20).
Dat maakt God net zo onkenbaar als ons ZELF. Het is er ook al kunnen we er niet bij. We kunnen wel een tijdje zonder, maar het moet niet te lang duren. Sommigen noemen het een zinsbegoocheling, maar wat zou dat? Of God en ons ZELF al of niet bestaan neemt niet weg dat de meeste van ons kracht putten uit een vermoeden van wel. Kennelijk genereren die gedachten onze overlevingsdrang. God als antwoord op onze doodsangst: “Klom ik naar de hemel – U tref ik daar aan. Lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar.” (Psalm 139-8).
Als verlichte geest kun je het bestaan van God in twijfel trekken, zonder dat je bang hoeft te zijn dat iemand daartegen bezwaar maakt. Conform kun je ook het ontstaan van religie als een typisch menselijke aangelegenheid met open vizier tegemoet treden. Daar is ondertussen al heel veel over gezegd, zowel door godgelovigen als door atheïsten. Voor de ene groep opent religie de weg naar openbaring, voor de andere komt het voort uit evolutionaire overlevingsdrang. Doelgerichtheid versus oorzaak.*
Voor wie scheppingsverhalen te simpel (statisch) vindt is een ontstaansgeschiedenis een ontwikkelingsproces (dynamisch). De evolutie van het menselijk geloof heeft een begin, op zijn vroegst toen de mens ontstond (de vraag of andere primaten geloven laat ik hier buiten beschouwing). In de organische evolutie wordt verondersteld dat een overerfbare verandering door natuurlijke selectie in een betrekkelijk korte tijd een overheersende rol binnen een soort kan spelen: individuen met de nieuwe eigenschap verdringen hun soortgenoten. Mits die eigenschap een betere overlevingskans biedt.
Dit roept een paar cruciale vragen op. Wat kan de aard van die eigenschap geweest zijn, op welke manier leverde dat voordeel op en was er sprake van een hoofd- of bijproduct?
Om met dat laatste te beginnen, onder een bijproduct verstaat men in deze context een toevallige erfelijke eigenschap die ‘meelift’ met een essentieel, onmisbaar erfelijk kenmerk. De boodschap is dat de eigenschap (geloof in dit geval) gemist kan worden.*
Over de vraag hoe religie de kans op overleving vergroot is iedereen het eigenlijk wel eens: het versterkt de band tussen de groep en het individu. Let wel, het sociale gedrag van Homo sapiens bestaat ook zonder religie (net als bij andere sociale dieren is dat erfelijk bepaald), mét religie wordt de groep alleen maar hechter. Hoe hechter die band, hoe beter de groep kan functioneren en hoe meer dat de afzonderlijke leden ten goede kan komen. Een hechte groep kan vijandig staan tegenover een andere hechte groep maar juist uitnodigend tegenover de leden van een lossere gemeenschap die zich daardoor wellicht laten opslokken. Grote groepen domineren over de kleintjes.
De oorsprong van religie als hechtmiddel kan van puur culturele aard zijn. Als groepen zich eenmaal vestigen en in grootte toenemen, vereist dit administratief beheer. De groep moet bestuurd worden en dat gaat vergezeld met voorschriften, verhalen, verboden e.d. afkomstig van een autoriteit van boven. Kortom, met religie. Een gevolgtrekking van die veronderstelling is, dat religie pas ontstond toen mensen zich vestigden (landbouw), dat nomaden minder spirituele aanleg hebben (daarom zijn ze altijd onderweg) en dat het géén aangeboren kenmerk is.
Toch bestaat er een breed gedragen vermoeden dat er in het individuele brein van Homo sapiens een ‘constructie’ bestaat die het religieuze denken heeft gegenereerd. Door taal kunnen die eerste indrukken al ruim vóór het ontstaan van landbouw cultureel verspreid zijn, maar nóg eerder moet er een soort ontvankelijkheid zijn geweest. Een mens moet zich toch eerst een beeld van iets hebben gevormd voor dit aan een ander te kunnen doorgeven. Over het tot stand komen van die beelden bestaan uiteenlopende hypothesen. Ze hebben allemaal gemeen dat ze de overlevingsstrategie van het individu ten goede komen.*
De suggestie dat er eerst een individuele neurologische ontvankelijkheid moet zijn geweest die daarna versterkt wordt door het saamhorigheidsgevoel, veronderstelt dat het ontstaan van religie een tweetrapsraket is: individuele selectie gevolgd door groepsselectie*. Een eenvoudiger en daarmee een aantrekkelijker hypothese is wanneer beide niveaus kunnen worden samengevoegd tot één fenomeen.#
Eenzaamheidsgevoel wordt vooral geassocieerd met bejaarden, met mensen die veel van hun naasten zijn kwijtgeraakt en alleen achter zijn gebleven. Dat is echter lang niet het hele verhaal. Het gevoel van eenzaamheid treft iedereen al op jonge leeftijd. Het is het gevoel dat je bekruipt zodra je probeert erachter te komen wat je ZELF precies is. En tot de ontdekking komt dat je dat niet lukt. Er is niemand die je kan helpen. Je zelfbewustzijn krimpt tot een minuscule speldenknop. En vervolgens wordt je overweldigd door het gevoel dat je het universum omarmt: jouw ZELF is deZELFde als van ieder ander. Je hoeft je alleen maar te wenden tot die ander. Die heeft precies hetZELFde ervaren. Het is een universeel kenmerk dat ons tot mens maakt. Vanaf het eerste begin.
Dit hermetische denken# klinkt buitengewoon zweverig, misschien zelfs poëtisch, maar is het ook toetsbaar? Tsja, dat is een vraag die je bij elk historisch model kunt stellen, of het nou gaat om de verduistering van de middeleeuwen of de Braziliaanse ploftor, geschiedenis en evolutie zijn in het laboratorium niet na te bootsen. Het gaat dus om argumenteren.
Het al op vroege leeftijd ontdekken van het ZELF kan iedereen zich herinneren. Evenals het vermoeden dat dit ZELF iets transcendents is, iets goddelijks, dat jou met al het andere verbindt. Dus ook met andere mensen. Niet zelden wordt het beleefd als een ogenblik van kosmisch geluksgevoel, een soort één zijn met God. Om daarna terug te vallen in een gapend gat van eenzaamheid. Vandaar het realistische tegenwicht van de sociale coherentie. Als je dan geen God kunt zijn, dan toch in elk geval een mens onder de mensen.
Het ontstaan van de spiritualiteit (het geloof in een God) vindt plaats in de neocortex (waar het zelfbewustzijn zetelt). In combinatie met de serotonerge neurotransmissie die een korte roes opwekt, ervaar je vrijwel tegelijkertijd zowel een visioen van het goddelijke als van de verbondenheid met andere mensen. Het achterwege blijven van dat saamhorigheidsgevoel, het blijven steken in de mystieke bewustzijnstoestand, heeft een negatieve invloed op het immuunsysteem. Het eenzaamheidsgevoel leidt tot verhoogde productie van de neurotransmitter noradrenaline, een stof die onder meer de genexpressie van ontstekingsremmers onderdrukt en de productie van cytokinen stimuleert die ziekteverschijnselen in de hersenen veroorzaken. Individuen met een godservaring én met bindingsdrang hebben meer overlevingskans.*
Het natuurlijke selectieprincipe waarop de organische evolutie is gebaseerd verloopt slechts langzaam. Implementatie van een aangeboren eigenschap vereist een groot aantal generaties waarbij gedacht moet worden aan een tijdsduur van vele honderdduizenden jaren. Het heeft mogelijk een rol gespeeld bij het ontstaan van de mens (en zijn godsbeeld) maar tijdens zijn verdere culturele ontwikkeling is het niet meer van belang. Daarvoor is de tijdsduur te kort.
Het bekende ‘wij’ versus ‘zij’ (al bij kinderen aanwezig) is mogelijk zo’n aangeboren eigenschap en wordt ongetwijfeld versterkt door culturele overwegingen. Het groepsgevoel dat mede door religiositeit tot stand kwam, kan verder versterkt worden door tegenover de eigen God (het wij-gevoel) die van de ander te plaatsen. Waarbij God trouwens ook door andere bindmiddelen kan worden vervangen (nationaliteit, politieke kleur, voetbalclub).
Tweehonderd jaar geleden zou een verlichte geest die het bestaan van God opvatte als een hersenspinsel in brede kring de kans lopen om te worden gekastijd. Daar hoef-tie vandaag de dag niet bang voor te zijn. Of wel soms? Het hangt ervan af hoe breed die kring is. Een aanzienlijk deel van de mensheid zal hem hardhandig terechtwijzen: blasfemie, heiligschennis, godslastering, er zijn genoeg woorden voor, maar hij kan ze beter voor zich houden, in sommige kringen zijn ze er niet van gediend.
Minder moeite heeft de schare van orthodoxe engerlingen met de wrekende doodseskaders: “iedereen moet kunnen zeggen wat-ie wil, niemand hoeft een blad voor de mond te nemen en wie het gore lef heeft met z’n vuile jatten aan onze waarden te komen, moet niet raar opkijken als ze worden afgehakt.”
Het verlichte denken propageert vrijheid, maar hoe zit het met de verantwoordelijkheid? In zijn ‘categorisch imperatief’ stelt de filosoof van het vrije denken, Immanuel Kant (mens, durf te weten) dat niemand hoeft te dansen naar de pijpen van een ander, dat elk mens in staat is zijn eigen keuzes te maken en te handelen in vrijheid als een zelfstandig individu. Kant verwachtte dat wie bewust is van zijn vrijheid automatisch ook de verantwoordelijkheid zou dragen voor zijn handelen in vrijheid. Dat is echter een ideaal beeld gebleken. Waar de handelingsvrijheid de norm is geworden, wordt de verantwoordelijkheid nogal eens uit het oog verloren.
Dat is bijvoorbeeld het geval met de vrijheid van meningsuiting. Iedereen moet kunnen zeggen wat-ie wil, ongeacht wat anderen daarvan vinden. Als iemand beweert dat alles naar de sodemieter gaat omdat niemand meer een blad voor de mond hoeft te nemen, dan kun je het daar al of niet mee eens zijn, maar meer ook niet. Als iemand een scheldtirade afsteekt tegen de klimaatsceptici of de spot drijft met hen die geloven dat de aardse woestijnen in een weide- en rivierenlandschap zullen veranderen, hoeft niemand daar aanstoot aan te nemen. Maar wat te doen als het individu zich uitspreekt tégen de vrije meningsuiting zelf?
Voor Kant was zo’n dilemma in strijd met het zedelijk bewustzijn. In de 18e eeuw was het collectieve verantwoordelijkheidsbesef zo vanzelfsprekend dat de individuele vrijheid van de één zich nooit zou uitspreken tegen de individuele vrijheid van de ander, meenden de idealistische verlichtingsfilosofen. Waarschijnlijk komt dat door de mate waarin de samenleving doordrenkt was met het geloof in God. Men beriep zich nog op de autoriteit van boven. Zin en betekenis werden gedomineerd door het onberekenbare toeval. Verantwoordelijkheid was geen attribuut van onmondige mensen (net zo min als vrijheid trouwens). In de geïndividualiseerde wereld van 200 jaar later is dat wel anders. Verantwoordelijkheid nemen wordt nu veeleer gezien als een individuele plicht dan als een collectief automatisme.
Vrijheid van meningsuiting ontkent zichzelf door een ander de mond te willen snoeren. Het is of je tegen iemand zegt dat-ie alles mag geloven, behalve leugens. Voor de één de waarheid is voor de ander bedrog. Ook de halve waarheid is frauduleus. En wie het hardst schreeuwt, heeft gelijk. Of kan het anders? Is het mogelijk om in één klap de dictatuur van de zakkenvullers én de dystopie van de populisten te ontmaskeren?
Politieke redelijkheid vereist dat iedereen zijn/haar zegje mag doen. Is het dan rechtvaardig als de zwijgers niet worden gehoord? Als alleen de sprekers het woord voeren, wat doen de stommen er dan nog toe? Hoe ‘samen’ is de samenleving eigenlijk? Haar democratische structuur moet dat garanderen, maar houdt tegelijk de onrechtvaardigheid in leven. ‘Samen’ is toch eerder ‘wij’ en ‘zij’. Het meest voor de hand liggende alternatief om de stillen het woord te geven is loten. In plaats van stemmen.#.
In sommige kringen is ‘de vrije wil’ op hol geslagen, en laat men zich door horden als betamelijkheid en respect niet tegenhouden. Andere gezelschappen hebben ‘de vrije wil’ zelfs nooit van stal gehaald. Zij zijn volledig doordrongen van het godswezen dat hun lotsbestemming bepaalt, net zoals de meeste mensen 2½ eeuw geleden. Hun levensloop ligt vast, ze mogen dankbaar zijn voor het genoeglijke en moeten in het kwaad berusten. Niet alleen hun leven is in handen van God, ook hun lichaam is Zijn eigendom. Zelfmutilatie, plastische chirurgie, zelfs tatoeëringen en piercings zijn heiligschennis en dus godslasterend. Je wil het niet geloven met al die oorlogen die in naam van God gevoerd zijn maar je zelf het leven benemen wordt als moord beschouwd (evenals abortus en euthanasie).
Ook de volgelingen van het rationele denken, de verlichte geesten zelf, zijn vaak bloedserieus als het gaat om hun eigen gelijk. Hun zelfgenoegzaamheid verhindert hen om in te zien dat niet iedereen het met hen eens is en weerhoudt hen ervan om hun fundamentele afhankelijkheid van anderen te aanvaarden. Het is of ze zijn blijven steken in een autistisch mensbeeld van fysiek gescheiden werelden terwijl onze mondiale samenleving juist een enorme groepsoverlap vertoont. Hun boodschap van redelijkheid zal pas werkelijk aanslaan als ze de nodige terughoudendheid in acht nemen, zichzelf kwetsbaar opstellen, enige zelfspot uitdragen. Door te tonen dat je niet feilloos bent en ook de waarheid niet in pacht hebt, maakt je kwetsbaar maar ook innemend.
Homo luminus mag dan God hebben onderworpen, de mensen zelf zijn de afgelopen tweehonderd jaar nauwelijks veranderd. Allemaal dezelfde soort kuddedieren, met hetzelfde verlangen om te overleven en dezelfde angst om alleen achter te blijven, menen sommigen.# De ware onderwerping van God is als men beseft dat er veel meer dan één God is. Bij voorkeur net zo veel als er mensen zijn op aarde. Zonder dat die zich terugtrekken in de eenzaamheid van het ZELF. Met God valt niet te spotten, met mensen gaat dat juist bijzonder goed.
Gerelateerde Nederlandstalige literatuur
Karen Armstrong. In de naam van God. De Bezige Bij, 2014
Joachim Duyndam, Rob Buitenweg, e.a. De autonome mens. Sun, 2007
Bas Heijne. Onredelijkheid. De Bezige Bij, 2008
Victor Lamme. De vrije wil bestaat niet, Bert Bakker, 2011
David van Reybrouck & Thomas d’Ansembourg. Vrede kun je leren. De Bezige Bij, 2017
Jean-Jacques Rousseau (vert. Bert van Roermund). Het maatschappelijk verdrag. Boom, 2015
Paul Smit. Verlichting voor luie mensen. Samsara, 2013
Roos Vonk. Liefde, lust en ellende. Scriptum Psychologie, 2013