WAT MAAKT DE MENS UNIEK?
De wonderbaarlijke overheersing van een misbaksel*
Over het verschil tussen mens en dier wordt al eeuwen nagedacht. Waren het onze superieure cognitieve vaardigheden of het handmatige manipuleren van onze omgeving waardoor we andere soorten gingen domineren? Sommigen benadrukken onze geavanceerde communicatieve vermogens, anderen wijzen op eigenschappen als empathie, zelfbewustzijn en moraliteit. Niemand schijnt echter te beseffen dat we zonder al onze hedendaagse verworvenheden uiterst kwetsbare wezens zijn.
Aan het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw beschreef de paleontoloog Dougal Dixon zijn visie op de toekomst, nadat de ‘mens niet langer in staat om zich aan te passen door gebrek aan noodzakelijke grondstoffen’ was uitgestorven. Op basis van evolutionaire en ecologische uitgangspunten schetste hij een dierenrijk zoals dat er over vijftig miljoen jaar uit zou kunnen zien. Als zo’n draaiboek van het toekomstige leven op aarde slechts enkele miljoenen jaren geleden door een buitenaardse intelligentie was gemaakt, zou de thans meest overheersende levensvorm daarin ongetwijfeld hebben ontbroken.
Natuurlijke selectie, het proces waarbij van een groot aantal minuscuul verschillende nakomelingen degene met de best aangepaste eigenschappen na vele generaties zullen domineren, vormt nog steeds de kern van de moderne evolutietheorie. Op grond hiervan is Homo sapiens wel een buitengewoon onwaarschijnlijke soort. Kwetsbare individuen met zoveel gebreken zouden slechts sporadisch kunnen ontstaan, om vroegtijdig het leven te laten. Dat ze zouden overleven en zich zelfs zouden ontwikkelen tot een volwaardige soort is zo onwaarschijnlijk dat het bijna pleit voor het creationisme, al heeft hun almachtige schepper dan wel een misbaksel gecreëerd.
Er bestaat geen enkel ander dier dat zo lang afhankelijk blijft van de eigen soortgenoten Mensenkinderen hebben minstens een decennium nodig voor zij in staat zijn tot biologische zelfstandigheid en kunnen bijdragen aan het in standhouden van de soort. In de prehistorie toen de hominidae die hun babytijd hadden overleefd waarschijnlijk niet veel ouder dan vijfentwintig jaar werden, waren ze de helft van hun bestaan een blok aan het been van hun soortgenoten. En zoals bij sociaal levende dieren gebruikelijk is, deden de volwassenen er van alles aan om hun nageslacht voor een vroegtijdige dood te behoeden. Niet zelden ten koste van de validiteit van de volwassen dieren.
Vroeggeboorte of neotenie is niet iets uitzonderlijks in de natuur (hulpeloze zoogdierjongen, nestblijvers onder de vogels) ook al duurt het nooit zo lang. Maar bij de mens komt daar nog een biologische noodzakelijkheid bij. Het hersengedeelte van onze schedel is zo groot dat baby’tjes wel zo vroeg geboren moeten worden omdat anders hun hoofd niet meer door de geboorteopening kan. De schedelbeenderen zijn zelfs nog niet met elkaar vergroeid (fontanel) zodat ze nog enigszins over elkaar heen kunnen schuiven om het geboortekanaal te kunnen passeren. Desondanks leidt de geboorte niet zelden tot complicaties (inscheuren), soms zelfs tot de dood van de moeder. Het zou een verklaring kunnen zijn voor het uitsterven van Homo sapiens neandertalis, waarvan bekend is dat ze over een nog grotere schedel(inhoud) beschikten dan wij.
Volgens de bekende piramide van Maslow bestaat de menselijke behoefte allereerst, naast eten en drinken, uit beschutting. Want er zijn heel wat natuurlijke vijanden op zoek naar een makkelijke prooi en een primaat die de beschutting van het bos heeft verlaten, valt niet te versmaden. Door op twee benen te gaan lopen is hij minder snel dan menige viervoeter en bovendien mist hij klauwen en gebit om zich effectief te kunnen verweren bij een eventuele overmeestering.
Afbeeldingen van prehistorische mensen tonen meestal flink wat lichaamshaar, maar dat valt geheel toe te schrijven aan het voorstellingsvermogen van de kunstenaar. Een miljoen jaar geleden misten we waarschijnlijk al de bescherming van een vacht. Dit maakte Cro-Magnon extra kwetsbaar voor doornige struiken, voor intensieve zonnestraling en, niet in de laatste plaats, voor koude. Vooral toen de oermens, die – naar men algemeen aanneemt – in tropisch Afrika is ontstaan, naar minder warme streken trok, moet bescherming tegen koude een eerste levensvoorwaarde zijn geweest. Alleen door zich te omhullen met huiden, door te overwinteren in grotten en door het vuur te leren beheersen, zijn onze voorouders in staat geweest om te overleven. Zonder één van deze strategieën was het waarschijnlijk niet gelukt. En zouden wij dus niet hebben bestaan. Wat geheel in lijn is met de verwachting van de evolutionair denkende E.T. van een paar miljoen jaar geleden.
Hulpmiddelen als takken en stenen gebruikten we waarschijnlijk in de eerste plaats om ons te beschermen, om er vervolgens ook voedsel mee te leren vergaren. Vuur werd ook gebruikt om onverteerbaar plantaardig materiaal te koken waardoor er meer voedsel beschikbaar kwam. En wie weet wat zich allemaal in die veel te grote schedel afspeelde tijdens de maandenlange overwintering in een knusse grot? Er valt wel wat voor te zeggen dat we ons overleven juist te danken hebben aan onze zwakheden.
Ongeacht of de mens ooit kuierde in de Tuin van Eden of rondzwierf over de Afrikaanse savanne, het was een wezen dat er niet hoorde te zijn. Of we nou verbannen zijn uit het paradijs of weggejaagd uit de wildernis, niemand trekt in twijfel dat we ons meester hebben gemaakt van het recht om te bestaan. Ons niet aflatende succes om de natuur naar onze hand te zetten versterkt ons superioriteitsgevoel. Ook over de technologie die we zelf voortbrengen. Wie op zo’n onwaarschijnlijke wijze aan de macht is gekomen hoeft toch zeker niet bang te zijn voor de toekomst?
Nederlandstalige bronnen
Dougal Dixon. Leven na de Mens. Spectrum, 1981
Abraham Maslow. Motivatie en Persoonlijkheid. Lemniscaat, 1972