NAVIGATORIA
Godsdienstig fanatisme en de zucht naar geldelijk gewin
Halverwege de 15e eeuw hadden Ottomaanse troepen het voormalige Byzantium veroverd en de christelijke heersers in Europa werden steeds huiveriger voor de oprukkende islam. De gebruikelijke handelsroutes naar het Oosten werden geblokkeerd.
Een fijnmazig netwerk van bloedbanden en politieke allianties omsloot grote delen van Europa. Zwervers en handelaren die het zo nauw niet namen met het bezit van anderen, werden gedwongen om zich te onderwerpen aan de lokale heersers of om zich aan te sluiten bij de talrijke roversbendes in ruigere contreien.
De situatie op zee was van een geheel andere aard.
Koopvaardijschepen met ruimen vol waardevolle lading waren een gemakkelijke prooi voor hen die het navigeren meester waren. Jonge mannen die opgroeiden langs de kusten van de Middellandse Zee kozen niet zelden voor het ruime sop en sommigen van hen leerden daadwerkelijk hoe ze een schip moesten besturen. Als zo iemand dan ook nog in staat was een juiste koers te varen en de bemanning onder de duim te houden, was zijn macht wellicht groter dan die van de aristocratie en landadel op het continent
De drie karvelen hadden hun steven gewend naar Gelibolu, hun thuishaven aan de monding van de Zee van Marmara, aan het einde van de Hellespont.
Voor de bemanning bestond er geen twijfel over in welke richting zij hun nederigheid moesten betuigen. De Ka’ba in Mekka lag ruim tweeduizend kilometer in het zuidoosten en de jonge Muhiddin had, met behulp van het astrolabium – het juweel dat kapitein Ahmed aan zijn neefje had toevertrouwd (en beschouwde als de meest waardevolle schat aan boord van zijn schip) – hen de juiste richting gewezen. Het neefje van de kapitein, als Hij hem vertrouwde, konden zij dat ook.
Schouder aan schouder hadden de mannen hun slaapkleedjes op het dek gedrapeerd en nu lagen ze geknield met hun hoofd in de richting van het stuurboord. Het gemurmel van de prevelende lippen overstemde het rammelen van het want en het zachte klapperen van de zeilen. Er was weinig wind en het vrijwel gladde oppervlak van de Mediterrane Zee weerspiegelde de onbewolkte hemel. Grenzeloos blauw.
Het grootste van de drie schepen was vernoemd naar de Ottomaanse sultan Orhan en uitgerust met negen kanonnen achter afsluitbare geschutpoorten. De andere twee karvelen waren ouder en kleiner maar niet minder gevaarlijk. Ze waren de schrik van de volgeladen koopvaardijschepen die af en aan voeren langs de christelijke havens aan de noordelijke kusten van de Middellandse Zee.
Vooral de Venetiaanse vloot had te lijden onder de berovingen van de Ottomaanse kapers. Het soevereine Venetië was de culturele en culinaire toegangspoort van West Europa, waarlangs de Helleense, Perzische en zelfs Indiase ingrediënten het continent binnenkwamen. De bestanddelen die zouden uitgroeien tot de smaakmakers van de christelijke renaissance (men moet er ernstig rekening mee houden dat Michelangelo's beschilderingen van de Sixtijnse kapel niet zouden hebben plaatsgevonden als Alexander de Grote nooit was doorgedrongen tot Arbil).
De meeste jongens die in de havenstad Gelibolu opgroeiden, voeren voor kortere of langere tijd het zeegat uit en werden ingewijd in de routines aan boord van een schip. Al naar gelang hun kwaliteiten en belangstelling konden ze in de leer bij de timmerman of helpen met het repareren van een zeil maar veel vaker werden ze ingezet voor gore klusjes om de ongewassen zeelui te gerieven. Voor de slimmeriken was het soms mogelijk om te leren navigeren. Zij konden zich dan bekwamen in vaardigheden die alleen de ervaren zeelieden beheersten.
Na het gebed repte Muhiddin zich naar de hut van zijn oom.
Kapitein Ahmed, die schik had in zijn neefjes geestdrift voor het zeemansleven, was beslist ervaren. Hij was nog jong van jaren maar hij had zijn sporen op zee volop verdiend. Aanvankelijk had hij op de Venetiaanse handelsschepen gevaren, die in vredestijd Gelibolu aandeden. Later, toen de relatie met Venetië minder vriendelijk was geworden, werd hij officier op de Ottomaanse kaperschepen. Hij had zich geregeld onderscheiden en geleidelijk aan een steeds groter gezag doen gelden. Nu was hij kapitein van een modern karveel met drie masten dat goed was uitgerust om een stevig gevecht aan te gaan. Als amir al-bahr (admiraal), voerde hij het bevel over honderden manschappen, verdeeld over drie schepen.
Sinds het begin van de oorlog met Venetië in 1463 was het een ongeschreven wet dat hij de rijk beladen schepen van zijn vroegere werkgevers mocht veroveren. Persoonlijk zou hij er niet voor terugdeinzen om elk heidens schip van die christenhonden onmiddellijk de grond in te boren. Maar hij wist ook wel dat zoiets niet erg slim zou zijn. Eerst de lading veroveren en daarna pas het schip laten zinken. Dat voldeed beter aan de verwachtingen van zowel zijn bemanning als het thuisfront. Naar eervol islamitisch gebruik werd dán pas de onderworpen vijand met voldoende drijfhout overboord gezet.
De kajuit van zijn oom maakte elke keer weer grote indruk op Muhiddin die, net als de rest van de bemanning, zelf geen hut had. Hij was gewend om zowel tijdens zijn werk als bij het slapen te worden omringd door scheepsvolk. De cabine van zijn oom werd gevormd door waterdichte schotten die waren behangen met tapijten. De inrichting bestond voornamelijk uit dikke kussens en in de ogen van de jongen straalde het geheel een paradijselijke sfeer uit.
Zijn oom zat, weggezakt tussen de met rode en blauwe motieven beschilderde geitenleren kussens, gebogen over de lage tafel voor hem. Het blad was bedekt met paperassen, schrijfgerei en enkele navigatie-instrumenten. Hij was verdiept in het werk van de populaire dichter Ahmed Bican en dacht na over de metafoor van het schip dat, gedragen door het water, omlaag getrokken werd door datzelfde water, al werkten de mannen aan de pompen nog zo hard. Hij wees Muhiddin op de kussens tegenover hem en gebaarde dat hij moest gaan zitten. Met lichte tegenzin zette hij zijn filosofische overpeinzingen opzij om zich bezig te houden met zijn neefjes praktijkonderwijs.
De afgelopen maanden had Muhiddin de maritieme lessen op het dek en in het want elke vijf dagen mogen afwisselen met een sessie in de kapiteinshut. De spirituele lessen van zijn oom moesten hem vertrouwd maken met het gebruik van het astrolabium en de diepzinnigheden uit de Koran. En al ontging hem meestal de diepere betekenis, hij genoot zichtbaar van de aandacht die zijn oom hem schonk en de bevoorrechte positie die hij had. De meeste bemanningsleden kwamen nooit in dit vertrek. Zij moesten het doen met de bevelen van mindere goden om een idee te krijgen van de verlangens en verwensingen van hun kapitein. Mogelijk droeg die ongenaakbaarheid juist bij aan hun respect voor zijn gezag.
Die ochtend nam Ahmed Kemaleddin zijn neefje mee naar het dek om met hem de werking van het kompas door te nemen. Tussen de kussens en kleden had Muhiddin al kennis gemaakt met het instrument dat in het licht van de olielampen zo verrukkelijk glom, maar buiten in het zonlicht werd het echt een fonkelend kleinood. Hij zag dat de schepen nog steeds met de boeg naar zijn geboorteplaats gekeerd lagen.
“Ik laat dadelijk de steven wenden om koers te maken naar Djerba. Daar kunnen we vers water en proviand inslaan. Als jij naast de stuurman gaat staan dan kun je met dit kompas de juiste richting aangeven. Zuidwest.”
Ahmed leidde zijn neefje met een hand in zijn nek in de richting van het roer, ondertussen bevelen roepend.
“Op het eiland weet ik een goede plek om de sterren te bekijken. Dan zal ik je laten zien hoe je met behulp van de hemelbol van al-Biruni het zenit van Mekka kunt vinden.”
Oom Ahmed had grote bewondering voor het wetenschappelijk werk van Abu Raihan Biruni waarin hij zich regelmatig verdiepte in de wiskundige uiteenzetting over het vaststellen van de geografische coördinaten om de richting van Mekka te kunnen bepalen.
*
Op de markt van Djerba was al grote bedrijvigheid zodat Muhiddin werd gewekt door het geschreeuw van de kooplui. Hij stond op van zijn strozak en verliet de kale ruimte die hij gedeeld had met bekende gezichten van het schip en marktgangers die hij nooit eerder gezien had. Het logement waar hij met zijn oom en enkele bemanningsleden de vorige avond weer eens vers vlees had gegeten, lag te midden van andere gebouwen en tenten aan een groot plein waar het zinderde van de activiteiten. Oom Ahmed was in geen velden of wegen te bekennen en Muhiddin vermoedde dat hij zich bij het strand bezig hield met het laden en lossen.
Overal om hem heen hoorde Muhiddin vreemde talen spreken en zag hij mannen en vrouwen met heel andere lichaamskenmerken en klederdrachten dan hij gewend was. Hij herkende de donkere huid van de Noord Afrikaanse volken en de torenvormige hoeden van de Joden. Maar de beestachtige reuzen in kleurrijke gewaden en de lange zwarte pierlala ’s met hun korte lendendoek had hij nooit eerder gezien. Hun verschijning benadrukte het uitheemse karakter van deze plek.
Er liepen dromedarissen en ezeltjes, met handelswaar overladen, driftig geleid door kooplui op zoek naar de juiste kraam. Overal stonden geiten en hoenders samengepakt achter schotten, kennelijk bedoeld voor de verkoop. Kleden lagen uitgespreid op de grond en waren bedekt met knollen en peulvruchten en suikerbrood en manden met durumtarwe en allerlei soorten kruiden en zoetigheid. Meestal waren de verkopers in de weer met het verjagen van de onverschrokken makaken die grote kans liepen gedood en gevild te worden. Ze werden zelfs als smakelijk hapje te koop aangeboden.
Bij een soort driesprong dromden nogal wat mannen bijeen rondom een verhoogd podium waarop een aantal naakte en aaneengeketende mannen stonden. Tot zijn verademing zag Muhiddin zijn oom tussen de omstanders. Hij was in gesprek met de man naast hem die eenzelfde lange kapiteinstuniek en tulband droeg en ook in andere opzichten Muhiddin aan zijn oom deed denken.
“Aha! Daar is mijn neefje,” riep oom Ahmed toen hij de jongen zag naderen.
Hij stelde de man naast hem voor.
“Dit is Yakup Aga, hij was vroeger ruiter maar nu is hij kaperkapitein van het schip dat naast de Orhan voor anker ligt. Ze hebben in het westen een op drift geraakte Portugees te pakken genomen en die christenslaven worden hier verkocht.”
Hij sloeg zijn buurman glimlachend op de schouder. Omdat hij zag dat zijn neefje het nog niet helemaal begreep, vervolgde hij:
“Ik heb er één gekocht. Niet omdat ik om manschappen verlegen zit, maar ik ken die man. We hebben ooit samen op hetzelfde schip gevaren. Kijk, daar komt hij.”
Oom Ahmed wees naar de stevig gebouwde blanke man die geketend tussen twee jonge slavenhandelaren in hun richting werd geduwd. Wat Muhiddin onmiddellijk opviel waren zijn lange blonde haren en blauwe ogen en het zelfverzekerde charisma dat hij uitstraalde. Het gezicht van de man vertoonde een verbouwereerde grijns toen hij Ahmed Kemaleddin herkende.
“Camali! God zij genadig.”
“Laat God erbuiten, ongelovige.” Ahmed keek somber naar de lucht en richtte zich tot zijn neefje.
”Net een heiden uit het Noorden, vind je niet? Zo’n Viking, als je de verhalen mag geloven”.
En zich tot zijn nieuwe aankoop wendend:
“Je mag me wel dankbaar zijn, Corombo, want je bent nu van mij. Ik neem je mee naar mijn schip.”
Ze namen afscheid van Yakup en liepen het strand op.
“Allah is ons goed gezind dat Hij mijn oog geleid heeft naar een bekend gezicht. Hij mag dan een verkeerde God aanbidden, die christenslaaf heeft wel verstand van de zee. Hij is sterk, hij is slim en de Ware God weet wat hij waard is."”
Ahmed stond stil en keek even rond of hij iets zocht. Wijzend in de richting van een robuust bouwwerk:
"Daar! De torens van El Kebir zijn een uitgelezen plek om het firmament te bestuderen. Je hebt er zicht op de uitgestrektheid, het biedt bescherming van je instrumenten en er is een cathedra om boeken te raadplegen en notities te maken. Maar dat is niets in vergelijking met wat mijn versbakken aanwinst ons te bieden heeft. En die laat ik daar niet los. Aan boord zal hij je onderrichten en zijn kennis demonstreren."
*
De heldere nacht bood onbelemmerd zicht op de sterrenhemel boven hun hoofd. Midscheeps probeerde Muhiddin met behulp van een graadstok te bepalen hoe hoog de poolster boven de horizon stond. Dat was lastig werk. Afgezien van de deining kon bij een onverwachte golfslag de stok zijn oog beschadigen en bovendien was er geen scherpe overgang tussen de zeespiegel en de hemelkoepel. Corombo stond naast hem en gaf hem instructies.
“Je moet minstens tien metingen doen en die op je lei noteren. En dan neem je de waarde die precies tussen het hoogste en laagste getal staat. Je oom heeft je waarschijnlijk al uitgelegd dat je alle getallen moet optellen en delen door hun aantal, het zogenaamde gemiddelde. Maar dat is veel meer werk”.
Ahmed had zijn slaaf, die hij aan boord als een vrij man behandelde, opdracht gegeven om zijn neefje te bekwamen in de plaatsbepaling op zee. Hij wist dat zijn vroegere varensgezel daar verstand van had en hij vermoedde dat Corombo’s vaardigheden de daarop volgende jaren op zee alleen maar waren toegenomen en verbeterd.
“Voor de navigatie is nauwkeurig waarnemen het allerbelangrijkste. Goed kijken en zorgvuldig noteren. Maak van alles wat je ziet gedetailleerde aantekeningen.”
De sikkel van de wassende maan en de avondster (Venus) stonden inmiddels enkele uren na zonsondergang laag boven de westerse horizon. Muhiddin keek geboeid omhoog naar het overweldigende uitspansel.
“Ik vraag mij af hoeveel werelden Allah daar gemaakt heeft voordat Hij de Aarde schiep.”
“Wat klets je nou?” fronste Corombo, “iedereen weet toch dat God eerst de Aarde heeft geschapen en daarna pas de hemelen? Lees maar in de Bijbel!” Een beetje kribbig vervolgde hij:
“Het zijn trouwens geen werelden maar bakens om de weg te wijzen aan dolende reizigers in de woestijn en zwervende zeelieden als wijzelf. Kijk dáár, in het westen staat mijn Leidster, Stella Maria. De moeder van Jezus wenkt en leidt ons naar de beloofde thuishaven.”
Gemelijk antwoorde Muhiddin: “Mijn thuishaven ligt in het oosten.”
Maar hij boog zich verward over zijn lei. Hoe kwam het toch dat de islamitische maan altijd op reis was in de richting van het onbekende in het westen en zich nooit eens omkeerde, terug naar zijn geliefde Gelibolu?
“Wat is het dat er zo lonkt in het westen, dat wij ons moeten laten leiden om daarheen te reizen?”
Hij vroeg het zonder Corombo aan te kijken. Er klonk twijfel door in zijn vraag. Zijn christelijke leermeester antwoordde geestdriftig:
“In het westen liggen de schatten voor het opgraven! Goud en diamanten. Een gewiekste handelaar kan er een fortuin verdienen. Roem en rijkdom, dat is waar het in dit leven om gaat!”
Dat moest de jongen even verwerken. Maar toen klaarde zijn gezicht op.
“Dat is het! Allah wijst de richting aan waar liefdadigheid het meeste oplevert,” riep Muhiddin vol bewondering uit.
“Liefdadigheid? M’n zolen,” mompelde Corombo. Glimlachend sprak hij tot Muhiddin:
“Wie rijkdom heeft vergaard kan veel goeds doen. Een onnozele geeft het zomaar weg. Er is wijsheid nodig om goed te investeren en zuinigheid is een plicht.”
Muhiddins gezicht betrok, de twijfel sloeg weer toe.
Oplettendheid, was dat niet waar Corombo op gehamerd had? Goed kijken en de dingen nauwkeurig in je opnemen. Liefdadigheid was toch een plicht?
Iets zei hem dat hij deze gedachtegang beter niet aan Corombo kon openbaren en hij besloot om de kwestie aan zijn oom voor te leggen.
Ahmed Kemaleddin was geschokt. In weerwil van zijn wijsgerige toewijding was de geestelijke ontwikkeling van zijn jonge bloedverwant ontaard in een heus geloofsconflict. Hij hoopte dat er slechts sprake was van gezonde twijfel die wel weer over zou gaan, maar zijn vermoeden dat Corombo’s drammerige zendingsdrang de aanleiding was geweest, maakte hem hels. Voor het geestelijk welzijn van zijn beschermeling – een rechtschapen en standvastig geloof in de enige Ware God – stelde hij zichzelf verantwoordelijk. Hij moest zich bezinnen op een leerzame boetedoening. Hij meende dat de Hadith over straf en beloning hem de juiste koers zou wijzen:
Ware dankbaarheid wordt geput uit het besef welk vreselijk noodlot je bespaard blijft en de diepste spijt wordt ervaren in de wetenschap welke beloning je misloopt.
Hij ontbood de jongen in zijn indrukwekkende vertrek en sprak hem plechtig toe.
“Je vader heeft je in vertrouwen aan mijn toezicht overgeleverd en hij zal het mij ernstig aanrekenen als bij terugkomst blijkt dat mijn maritieme leerschool je met heidense sympathieën heeft vervuld. Je hebt getwijfeld aan de zakat. Als die twijfel is opgewekt door mijn christenslaaf dan toont dat aan dat ik niet streng genoeg geweest ben. De islam is de waarheid en het delen van je rijkdom met anderen een onverbiddelijke plicht.
Zolang je ontkent dat je geloofstwijfel is opgewekt door de heidense opvattingen van Corombo, varen we terug naar Gelibolu. Natuurlijk zal ik die christenhond ook aan de tand voelen, maar als hij toegeeft, laat ik hem vrij en trek ik mijn handen van je af. Dan ga je terug naar huis. Maar als hij eveneens ontkent, zit er voor mij niets anders op om jullie allebei te laten tuchtigen. En je weet dat je zoiets aan boord van mijn schepen niet moet onderschatten. Zodra je echter toegeeft dat het wel degelijk Corombo’s ideeën waren die je deden twijfelen aan de islamitische waarden, dan zal ik mijn slaaf eigenhandig een kopje kleiner moeten maken als hij blijft ontkennen. Ik zal mij dan bovendien genoodzaakt zien meer aandacht te besteden aan je geestelijke opvoeding, maar daar zal je geen bezwaar tegen hebben, neem ik aan.”*
Oplettend had Muhiddin geluisterd naar de preek van zijn oom. Natuurlijk ontkende de jongen ook maar een moment te hebben getwijfeld aan zijn heilige verplichting tegenover de minder bedeelden. Hij wist zijn oom er zelfs van te overtuigen dat die verplichting groter was naarmate de misdeelden er slechter aan toe waren. En waren slaven niet de minst bedeelden?
Aan elk leven komt een einde. Geen leven zonder dood. De tijd houdt eventjes de adem in … tikt dan brutaal verder. Onverstoorbaar, als altijd.
Als je weet dat zowel Corombo als Muhiddin pas in de volgende eeuw overleden (resp. in 1506 en 1554), dan laat het zich niet al te moeilijk raden welke beslissing Ahmed Kemaleddin uiteindelijk nam. Tenslotte had Corombo, in zijn (naïeve) eigendunk, openhartig blijk gegeven van zijn oprechte hoogmoed. Bovendien had Ahmed, gecharmeerd van zijn neefjes gevatheid, Muhiddin uitgenodigd om als stuurman aan te monsteren op een van zijn karvelen.
Na een kort verlof in zijn geliefde Gelibolu.
Ahmed Kemaleddin volgde een indrukwekkende loopbaan bij de Ottomaanse marine onder Sultan Bayezid II. In het begin van de jaren negentig van de 15e eeuw zette hij zich in voor de evacuatie van moslims en joden uit het Emiraat van Granada, het laatste Moorse koninkrijk op het Iberisch schiereiland. Door de reconquista ging de controle van dit gebied volledig over in handen van Ferdinand II en Isabella I, het katholieke koningspaar dat in 1492 besloot Corombo's expeditie naar het westen te financieren.
Muhiddin Piri heeft vele jaren op de schepen van zijn oom gevaren en vervolgde daarna een carrière op zee als kapitein en admiraal. Hij schreef een van de beroemdste boeken over navigatie uit die tijd, de Kitab-i Bahriye, waarin tientallen nauwkeurige zeekaarten met belangwekkende aantekeningen waren opgenomen. In de twintigste eeuw werd hij wereldberoemd door de herontdekking van zijn wereldkaart, de kaart van Piri Reis.
Corombo herkreeg zijn vrijheid en monsterde aan bij verschillende handelsschepen die in westelijke richting koersten. Zijn charisma en bluf leverden hem spoedig weer een invloedrijke positie op in de handel tussen Portugal en de West Afrikaanse kust. Onder zijn Latijnse naam Christophorus Columbus zou hij blijvend naam maken als de ontdekker van Amerika.
Volgens de alchemistische cartograaf Sarim al-Manok moest het mogelijk zijn om via zogenaamde tijdzônes naar het verleden (in het oosten) dan wel naar de toekomst (in het westen) te reizen. Zijn argumenten kwamen uit de astronomie (beweging van de zon) en geomantiek (beweging magneetnaald).
Nederlandstalige Bronnen: Klaus Brinkbäumer, e.a. De laatste reis van Columbus. Manteau, 2005 Jerry Brotton. Een geschiedenis van de wereld in twaalf kaarten. De Bezige Bij, 2013 Hans Hooijmaijers. Tussen hemel en horizon. Hollandia 2011 Sjoerd de Meer. Het zeekaartenboek. Walburg Pers, 2007 Joos Vermeulen. Sultans, slaven en renegaten. Acco, 2001 Duitstalige Bron: Susanne Billig. Die Karte des Piri Re'is. C.H.Beck, 2017