Free Press Unlimited: NL92 INGB 000 000 7676 www.freepressunlimited.org
De magazines komen het best tot hun recht op een niet te klein scherm
BEGIN VAN DE TIJD
Free Press Unlimited: NL92 INGB 000 000 7676 www.freepressunlimited.org
De magazines komen het best tot hun recht op een niet te klein scherm
BEGIN VAN DE TIJD
DE KLUYT ENDE BUYTENLINGE
Plotseling opgedoken dagboeknotities van Hasan Pacha
Dit is een speurtocht door de menselijke geest, op zoek naar de universele verlangens van ons spirituele Zelf.* Ieders unieke zelfverwerkelijking komt tot stand door het vervullen van verlangens die voor iedereen hetzelfde zijn, alleen hun balans varieert. Die verlangens zijn namelijk tegenstrijdig en kunnen niet gelijktijdig worden vervuld. Verlangen naar stille contemplatie en naar onstuimige feestelijkheid, naar publiekelijke hulde en naar solitaire anonimiteit, naar individuele vrijheid en naar maatschappelijke verantwoordelijkheid, naar volledig inzicht en naar absolute onwetendheid. Maar wat als we gelijktijdig op verschillende tijdstippen kunnen zijn, vallen die strijdige verlangens dan ook samen?
Dit is een speurtocht door de tijd, op zoek naar de samenvallende contradictie.
14 april 2018
Vandaag is het 72 jaar geleden. Mijn moeder baarde een zoon en mijn vader deed aangifte bij de lokale ambtenaar. Hasan. Dat er maar één s in mijn naam zit, was volgens mijn vader omdat de dubbele s hem te veel deed denken aan de vijand tijdens zijn mobilisatie bij het Engelse leger in de 2e wereldoorlog. Bovendien werd hij toen in de Belgische stad Hasselt krijgsgevangen gemaakt.
Vandaag ben ik 72 jaar oud geworden, maar ik zie er nog net zo uit als 30 jaar geleden. Ik voel me gelukkig ook niet oud al vind ik mijn ogenschijnlijke leeftijdgenoten wel erg onbesuisd en impulsief. Veertigers dus. Maar die zijn tegenwoordig dan ook een stuk jeugdiger dan in de jaren 80 van de vorige eeuw. Klaarblijkelijk ben ik wel een oude knar.
Dat ik lichamelijk de afgelopen decennia niet ben verouderd, is vast te danken aan de pillen die ik heb geslikt. Al dienden die een heel ander doel. Niettemin een aangename bijwerking.
23 augustus 2023 AD
Ik was me gek geschrokken toen ik er achter kwam dat mijn journaal in de achteruit van de tijd sterk aan signaalfunctie inboette. Al mijn toewijding, al die informatie, allemaal voor niets. Daarom heb ik nu een kleine tablet met zonnelader en ingebouwde spraakrecorder aangeschaft dat ik onder mijn pij kan meenemen en waaraan ik mijn ondervindingen toevertrouw in plaats van aan Ganesha, mijn oude mindreader. Mijn overpeinzingen uit een ver verleden zouden ongeschonden moeten overkomen maar ik heb ze met het oog op eventuele neuro-fonetische verstoringen toch ook maar overgezet op mijn tablet. Die spraakrecorder is alleen voor noodgevallen, ik ben er vaak genoeg op gewezen hoe slecht ik te verstaan ben.
Overigens wordt alles wat zich onder mijn pij bevindt tijdens mijn temporele reisjes geconserveerd. Ik weet niet waarom dat zo is maar een gegeven paard moet je niet… juist ja. Op mijn eerste uitstapje – naar de norbertijnenabdij waar Dr Hazepad zou spreken over het ontstaan van religie vanuit het ongerijmde verlangen naar zowel schepping als vernietiging – kwam ik tot de ontdekking dat alles verdwijnt wat niet mijn DNA bevat. Ik stond daar poedelnaakt. Gelukkig was er een pastoor die mij onmiddellijk van een (wit) habijt voorzag. Dat is nu mijn vaste reistenue, mijn toverjas zou ik haast zeggen.
Ca. 5000 jaar geleden (4926 vP)
Natuurlijk heb ik mijn geboorte niet bewust meegemaakt. Maar als kind aarzel je niet om degene die je verzorgt en beschermt te geloven, woord voor woord. De twijfel komt pas later.
Ik heb geen geboortebewijs, geen briefje met een officiële stempel en handtekening van een beëdigd overheidsambtenaar, maar ook als ik dat wel had zou je je kunnen afvragen of het wel klopt. Men kan wel van alles beweren. In het dorp aan de andere kant van de wereld waar ik meer dan een halve eeuw geleden mijn eerste kreetjes slaakte is het nog steeds niet ongebruikelijk dat de immer corrupte ambtenaren tijdens bijvoorbeeld een meningsverschil over het eigendomsrecht van een stukje grond – een niet geringe voorwaarde voor maatschappelijk aanzien – al dan niet opzettelijk de benodigde geboorte- en overlijdensaktes zijn kwijtgeraakt. Dat laatste is vooral betreurenswaardig voor de nabestaanden omdat ze nu geen enkel recht meer kunnen doen gelden op de nalatenschap van de overledene (bijvoorbeeld een stukje grond). Het gemis van een geboortebewijs is wellicht nog triester. Zie dan maar eens te bewijzen dat je echt bestaat.
Er zijn inderdaad omstandigheden waarbij ik ernstig twijfel aan mijn bestaan. Zoals nu, dat ik mij realiseer pas over vele eeuwen het eerste levenslicht te mogen aanschouwen. Er is geen sprake van een identificatiestoornis, want die twijfel zet me aan het denken en als ik denk dan moet ik toch bestaan. Nietwaar? Als ik mij goed herinner, zal het adagium dubito ergo cogito ergo sum over vele eeuwen – jaja – een rationele opmaat vormen voor mijn verlichte denkvermogen, dat mij uiteindelijk dit nieuwe hier en nu gebracht heeft. Hier, op dit Zuid Amerikaanse eiland, voel ik mij thuis. Sinds ik de lokale commune – hun sociale interactie wekt associaties op met de Bhagwan hippies in de 20e eeuw (AD) – heb verheven met enkele verworvenheden uit mijn geboortedorp – een kalender maken met een zonnewijzer; zoutwinnen uit zeewater – wordt ik met gepaste eerbied als een soort geïncarneerde zonnegod behandeld: ze zorgen dat ik niets tekort kom en ze blijven angstvallig uit mijn buurt. Eenzaamheid in weelde.
Ik heb genoeg ego om daar van te genieten. Met mijn cocakweek, rotsstranden vol zeewezens en deemoedige aanbidders op het vaste land ben ik de koning te rijk op het eiland van mijn dromen. En als de verlatenheid me te veel wordt ga ik terug naar de toekomst. Vorige week nog ben ik in New Delhi geweest, in de 20e eeuw. Altijd fijn om weer ‘thuis’ te zijn en me ongedwongen te kunnen bewegen zonder angst voor paradoxen, als die al zouden bestaan.* Het is net als met rondreizen in de ruimte: je bestemming is veranderd zodra je er bent. Ik beleef het reizen door de tijd als een soort bewuste zinsbegoocheling en ik weet zeker dat een logische en morele gedragscode blijft bestaan, zelfs tijdens roesreizen. Nochtans, wat een agnost heeft met het bestaan van God heb ik met het bestaan van de grootvader-paradox: je weet maar nooit! Daar ben ik mij op mijn eiland maar al te bewust van. Het instrueren van toekomstige verworvenheden leek mij echter onschuldig genoeg, afgaand op mijn historische herinneringen. Ik heb hier trouwens een jongeman ontmoet die een fantastische zeilboot had ontworpen.
Ik besta, want ik twijfel. Ik twijfel of mijn epicurisme wel zinvol is en of ik mij niet beter zou kunnen wijden aan het lot van mijn medemens in de 21e eeuw (AD). Maar wat is de zin van mijn twijfel als ik ben verzonnen door de schrijver van dit boek? Als ik een fantoom ben, een spirituele fantasie, een metafysisch wezen uit het Elysium? Dan kun je evengoed betwijfelen of de andere figuren in dit boek ook echt bestaan (hebben). De bespiegelingen van de schatrijke aristocraat Giammartino Arconati wiens rijkdom ten deel viel aan een straatarme anarchistendochter, de stenotypiste Ilse Köhler uit Dresden die berucht werd als het Beest van Buchenwald, de Eritrese albino zendelinge Tanya Tewadhi en de Vlaamse zandhaas en priester George Lemaître. Waarheid of bedrog? En wat te denken van Margarita Meigs, de buitenechtelijke dochter van de schelmse entrepreneur Henri Meiggs of Louis Hessen, zonder wiens technologisch genie er bij aanvang van het 3e millennium nog geen mobile telefonie zou zijn geweest. Wat is eigenlijk het feitelijke waarheidsgehalte van deze ogenschijnlijk willekeurige portrettengalerij? En inderdaad, willekeurig of doelbewust?
Alleen de figuur Erik Hazepad staat boven alle scepsis verheven. Evenals zijn alter-ego JB, voor zover een chimaera echt is. Ik begeef me op glad ijs als ik een hersenspinsel naar het rijk der fabelen verwijs. Wat tegenwoordig in de geesteswetenschappen is benoemd als een van de talloze psychische en/of neurologische aandoeningen werd in vroeger tijden honend afgedaan als aanstellerij en flauwe kul. In veel gevallen werd je opgesloten in het gekkenhuis. En dat was dat, wat er niet is, bestaat niet.
Genoeg over feit en fictie. Tijdreizen is een serieuze aangelegenheid. Verschillende publicaties behandelen de technieken die ik heb ontwikkeld. Onder andere in eerdere uitgaven van het Emergente Universum, integraal en extensief terug te vinden op deze site. Met uitzondering van een obscuur Chinees tijdschrift heeft de wetenschappelijke vakpers mijn ingezonden explicaties consequent afgewezen. Professor Hazepad is de enige geweest die mij het voordeel van de twijfel gunde. Hij heeft mijn werk tenminste niet onmiddellijk in de prullenbak gegooid.
De term ‘reizen’ suggereert een voertuig en doorgaans wordt verondersteld dat de tijdreiziger een passagier is. Over het algemeen wordt ‘tijd’ opgevat als een alomtegenwoordige 4e dimensie. Mijn team bij het IIT in New Delhi en ik hebben ons echter geschaard achter de ideeën van John McTaggart en Milton Erickson en de mens zelf tot voertuig verklaard. Ons mentale tijdreizen is vooral een scheikundig proces dat met behulp van geavanceerde technieken gestuurd kan worden. De biochemische componenten hebben overigens niets te maken met ayahuasca-sjamanisme, waarbij gebruik wordt gemaakt van dimethyltriptamine en MAO-remmers. Voor het beïnvloeden van de synaptische schakelingen in de hersenen heb ik gekozen voor tropaanalkaloïden. Voor de gewenste balans tussen de verschillende neurotransmitters wordt gebruik gemaakt van de local nano-infusion die we bij het IIT hebben ontwikkeld. De regulerende nanotechnologie grijpt vooral in op de serotoninereceptoren en de PCA-cellen. Tot zover, genoeg beta-praat, de gemiddelde lezer is alfa.
Ik heb uitgerekend welk jaar het is als ik dit schrijf, maar dat hangt natuurlijk wel af van het referentiepunt dat ik kies. Daarvoor heb ik mijn eigen geboortedag genomen, ik ben tenslotte evengoed een ijdele profeet: 4926 vP. De exacte datum weet ik niet, het is hier benauwd dus het zal wel kort na de jaarwisseling zijn, al heeft het gisteren wel de hele dag geregend en dat gebeurt gewoonlijk pas in maart. Ik zou het opkomen en ondergaan van zon kunnen bijhouden maar het is de laatste dagen zwaar bewolkt. Als het niet zo warm was zou je denken dat ik aan de Hollandse kust zit.
Een gevoel van heimwee, als ik dat zo mag noemen, kan ik inderdaad niet in de wind slaan. Een stevige februaristorm en een pannetje Zeeuwse mosselen, onderweg naar het verschiet lijkt me dat wel wat, een tussenstop in de jaren 50 van de 20e eeuw. Wie zwelgt in eenzaamheid op een verlaten eiland verlangt soms naar een smakelijke mossel. Een uitstapje naar het noorden zal me goed doen, vooral als ik nog een paar honderd jaar verder ga dan de beruchte watersnood. Naar een tijd dat zelfs de deltawerken hun doel zijn kwijtgeraakt en de Nederlandse vlag is afgeschaft. Maar stroopwafels zullen ze wellicht nog hebben, halverwege het 3e millennium.
Rondreizen doe je in de ruimte, tijdreizen is lineair. Je kunt alleen achter- en vooruit, maar, zoals ik hierboven heb genoteerd met betrekking tot achteruit, op je bestemming moet je altijd de nodige terughoudendheid in acht nemen. Die behoedzaamheid geldt ook voor reizen naar de toekomst. Als ik me daar niet houd aan mijn logische en morele gedragscode loop ik de kans niet meer terug te kunnen. De situatie in de toekomst wordt immers bepaald door alle gebeurtenissen die eraan vooraf zijn gegaan. Als ik de loop van de gebeurtenissen in de toekomst ingrijpend beïnvloed zou het zomaar kunnen dat ik mijzelf daar onlosmakelijk aan verbind. Om dat risico te minimaliseren houd ik me gedeisd. Ik ben alleen maar toeschouwer. Ik weet het, men ziet ruikt en hoort mij, ik vul ruimte, enzovoort, maar zolang ik niet word aangereden of zo, durf ik het wel aan. Tja, een ongeluk zit in een klein hoekje, niets is zeker, misschien kom ik wel nooit meer terug, net als de protagonist van H.G. Wells in De Tijdmachine.
1 februari 1953 AD
Met mijn voorkennis van stormachtige omstandigheden heb ik gisteren mijn intrek genomen in een hotel aan het Beursplein in Brugge. De omgeving is aanzienlijk veranderd sinds mijn bezoek in de 14e eeuw maar de maaltijden zijn hier nog als vanouds, copieus en voortreffelijk. Berichten over de watersnoodramp in het noorden hebben dit etablissement nog niet bereikt maar dat zal niet lang meer duren. Het water in de kanalen loopt over de kaden en volgens brandweerlieden die vannacht bijstand hebben verleend langs de kust, is de zeedijk bij Heist vrijwel verdwenen. Ik blijf hier een paar dagen voor ik naar de toekomst vertrek. Eerst naar de haven, ik geef het toe, sensatiezucht is mij niet vreemd.
Op dit moment wil ik mij eerst verdiepen in een kwestie die mij bezighoudt: kun je tegelijkertijd zowel zelfzuchtige als onbaatzuchtige verlangens hebben? Ik bedoel, ik ben nu hier in Brugge te midden van argeloze lieden die straks op de radio een pathetische oproep tot steunverlening zullen horen. Ik voel behoefte om een helpende hand te bieden en tegelijk word ik bewogen door sensatiezucht. Word ik door altruïsme gedreven als ik me verplaats in een medemens en door egoïsme als ik me verplaats in de tijd? In hoeverre dat tegelijkertijd kan, hangt af van het eventuele corpusculaire karakter van de tijd. Bestaat de tijd uit een opeenvolging van kleine stukjes kwantumtijd (5.391 x 10-44) seconde waarbinnen plaats is voor slechts één gebeurtenis of…? Ach, dit is allemaal onzin. Egoïsme en altruïsme bestaan helemaal niet. Er is alleen een toestand van onderlinge verbondenheid, net als bij kwantumverstrengeling. Misschien besta ik wel helemaal niet!
Ik heb zojuist even een frisse neus gehaald. Er was een kleine samenscholing op het plein. Berichten over de omvang van de ramp beginnen binnen te druppelen. Er zijn schepen vergaan. Iedereen kent wel iemand die is verdronken. Ik bood aan om mee te gaan naar de haven, zakjes stapelen. Maar daarmee wekte ik argwaan. Iemand vroeg waar ik eigenlijk vandaan kwam. Ik zon op een spontaan antwoord en toen ging ik nadenken. Waar kwam ik vandaan? Was het van de hotelkamer waar ik verbleef of uit Zuid Amerika waar men mij als een god vereerde? Uit het noorden waar ik gewoond had of uit India waar ik was geboren? Waar kom je vandaan als je overal kunt zijn? Al is het maar in gedachten? Mijn enthousiasme om die heikneuters te helpen was inmiddels aanzienlijk gedaald.
Terug op mijn kamer laat het me niet los. Een mens onderscheidt zich door empathie, je kunt je verplaatsen in iemand anders’ gedachten. Onderscheid ik mij doordat ik mij kan verplaatsen in de tijd? Wellicht beeld ik me in dat ik me door de ruimtetijd verplaats maar dan beeld ik me ook in dat mijn lichaam niet is waar mijn lichaam behoort te zijn. Mijn verlangen om zowel straks, toen als nu te zijn, lijkt daarom alleen synchroon te kunnen plaatsvinden. Dat betekent dat op dit exacte moment in de tijd op al die plaatsen tegelijk bevindt. Het is de enige verklaring voor het feit dat mijn geest zich niet ergens anders bevindt dan mijn lichaam. De hele empirie is een mentale aangelegenheid, net als de waarneming van mijn lichaam. Dat zou ook moeten betekenen dat ik zou willen dat het zo is en tegelijk dat het niet zo is. Ik word hier doodmoe van. Ik kan me beter op iets anders concentreren.
Een reden dat ik mijn toekomstjournaal zal intikken op mijn tablet in plaats van dat ik al mijn bevindingen aan een auditieve informatiedrager toevertrouw, is dat mij achteraf geen onverstaanbare registratie kan worden verweten. En ook om geen last te hebben van de onbegrijpelijke storingen zoals die met Ganesha vanuit de toekomst zijn opgetreden (ik ben er nog niet achter wat daarvan de oorzaak is en waarom dat niet gebeurt vanuit het verleden).
Mijn journaal vermeldt geen exacte data. Ik vertrek in het voorjaar maar hoe ver precies durf ik niet te zeggen. Ver genoeg om niemand tegen te komen die ik ken. Maar niet zo ver dat de wereld volslagen anders is geworden, een miljoen jaar of zo, dat boeit me niet. Dat is net zo oninteressant als de geschiedenis van een miljoen jaar geleden. Toen Homo sapiens nog niet bestond en de toenmalige mensachtigen alles eng vonden en een vreemdeling allereerst beschouwden als een lekker hapje. Ik houd het op hooguit een paar eeuwen. Volgens een ruwe berekening gaat het om 554 nP.
Dag 1 (554 nP)
Er liggen korrels op de grond die het midden houden tussen fijn grint en plastic balletjes. Maar het is geen van beide. Het ziet er natuurlijk uit en toch ook weer niet. Sprookjesachtig. Alsof de geest van Disney is gematerialiseerd, of zoiets. Het vreemdst is dat er nog geen miertje valt te ontdekken. Maar wel hagedissen. Wat zouden die dan eten?
De lucht is bezwangerd met geluiden, aangename, een soort muziek die ik nog niet eerder gehoord heb. Het licht is hier ook anders. Helderder. De kleuren zijn voller en het is warm maar het ruikt fris, het is een vreemde wereld waarin ik beland ben, het zal me verbazen als dit alles is...
Het was een buitengewone gewaarwording om het gezicht van Amanda Buytelingen plotseling voor mij te zien opdoemen, ofschoon ‘opdoemen’ suggereert dat ze uit de grond voor mijn voeten omhoogschoot terwijl het meer leek alsof ze als een engel uit de hemel neerdaalde, maar het is nu eenmaal de Nederlandse uitdrukking voor een onverwacht verschijnen.
Ik wist toen nog niet dat ik haar die naam zou geven. Ze mocht dan als twee druppels water lijken op de Amanda die ik me herinnerde uit het Leiden van de 21e eeuw, maar ze kon onmogelijk een paar honderd jaar later diezelfde persoon zijn. Toch? En haar achternaam had ik ontleend aan de Vrije Buytelingen waarmee ik in gedachten de opgetogen en vreugdevolle menigte kwalificeerde die ons omringde (en wat bovendien de enige leesbare tekst was die ik onderweg had gelezen). Het was diezelfde menigte die, als in het overvolle golfslagbad van een tropisch zwemparadijs, iedereen afwisselend binnen elkaars comfortzone duwde en vervolgens elkaar weer uit het zicht deed verliezen. De meeste mensen waren exotisch uitgedost, droegen bontgekleurde kleding en vreemde gezichtsmaskers.
Uiteindelijk, op een moment dat de deining wat kalmeerde, stonden we, oog in oog, nog geen meter tegenover elkaar. Glimlachend keek ze me aan. Ik vroeg me af of ze me herkende maar besefte gelijk dat dat niet kon en wist niets anders te zeggen dan “Hoi.”
Vanonder haar zwarte derby keek ze me schalks aan, alsof we samen onder één hoedje speelden en zij precies wist wie ik was. Wij deden niet mee aan de maskerade.
Wat ze daarop zei kon ik niet verstaan. Ik maakte duidelijk dat ik haar niet begreep, het was alsof ze een andere taal sprak, maar zij begreep mij wel. Ze pakte me bij de hand en leidde me door de uitgelaten mensenzee die tijdens onze wandeling steeds meer doorwaadbaar werd. Ik vroeg me af of ik deze feeërieke verleidster zou blijven volgen of beter rechtsomkeert kon maken. Her en der waren roosterfeestjes en tuinparty’s tussen de heesters en verspreid staande boomgroepen. De alomtegenwoordige muziek vibreerde loom tussen mijn oren, de geur van gebraden vlees herinnerde me eraan dat ik best trek had. Mijn bevallige gids gaf me een snoepje en trok me koortsachtig mee in een richting waar de menigte was uitgedund tot dartele klasjes en verstrengelde stellen in zinnelijke overgave. Haar soepele jonge vrouwenlichaam werkte als een magneet op mijn testosteronklieren en het ging even door mij heen dat ik me niet zo moest laten meeslepen – de oude Satyr werd door de heetgebakerde Messalina toegevoegd aan haar nymfomane collectie – toen ze mijn hand losliet om enkele takken opzij te duwen waarachter een door een dicht bladerdak overkoepeld nest zichtbaar werd waarvan de bodem bedekt was met een dikke laag geurig vers gras en elke eventuele twijfel aan de bedoeling van dit leger weg te nemen.
Ik tuimelde achter haar aan naar binnen. Zij had overduidelijk het initiatief in handen. Zich omdraaiend trok ze mijn capuchon omlaag. Een tik tegen de rand deed haar bolhoedje in het gras rollen. Met haar warme adem in mijn gezicht zei ze “Alla”, althans dat verstond ik. Ze drukte haar natte mond tegen mijn lippen. Haar brutale tong overrompelde me. Een fractie van een seconde, voordat ik haar van repliek diende. Onze tongen kruisten de degens. Ze smaakte naar limonade met een rietje. Een siddering ging door haar heen. Kwam ze klaar? Ze richtte zich op en trok mijn pij omhoog. De band van mijn shorts had ze in een mum losgeknoopt. Haar hand sloot om mijn piemel die intussen een paal was en allang niet meer in mijn onderbroek paste. Ze kuste hem klaarwakker. Haar zoenoffer was overbodig. De geest was uit de fles. Brullend, bevrijdend, vrij…
Het was donker toen ik ontwaakte uit een onrustige sluimer. Ik was alleen. Een kort ogenblik werd ik verpletterd door eenzaamheid maar dat gevoel week toen ik stemmen hoorde. Ze waren tamelijk dichtbij maar ik kon er geen woord van verstaan al klonk de taal die werd gesproken heel vertrouwd. Vanuit mijn schuilplaats had ik geen zicht op de geluidsbron maar ik had het visioen van een groep struikrovers.
Die zich, naar ik kon horen, weer verwijderde. Gerustgesteld gleed ik terug in mijn solitaire legerplaats. Dat er mogelijk stropers naar mij op zoek waren versterkte mijn gevoel van verlatenheid nu mijn bevallige stoeipoes in rook leek te zijn opgegaan. Had ik haar gedroomd? Gedroomd verlangen?
Ik voelde me vreemd zweverig. Als ik mijn ogen sloot begon alles te tollen, zodra ik ze weer opende was het weg. Alsof ik te veel gedronken had maar dan zonder de misselijkheid. Suffig draaide ik op mijn zij en strekte mijn benen.
Mijn onderbroek hing nog op mijn knieën. Ik trok hem weer op, samen met mijn shorts. Voor ik mijn habijt wat dichter om me heen trok – het was fris – controleerde ik mijn heuptas. Er ontbrak niets. Ik nam een slok water en dacht aan het snoepje. Had ik een van mijn eigen pillen geslikt? Ik checkte mijn voorraad, die was compleet. Hallucinatie of harde werkelijkheid, wat het ook geweest was dat mij had begoocheld, ik was moe, ik wilde slapen. Ik legde mijn tas onder mijn hoofd als een kussen en draaide me op mijn zij. Toen zag ik haar hoedje. Dus toch!
Het was als de overwinningsroes op een slachtveld vol lijken. Geweldig en afschuwelijk tegelijk. Maar een boze droom kan niet op tegen een zoet aandenken. Met haar hoedje in mijn hand dommelde ik de nacht door.
Dag 2 (554 nP)
Die ochtend had ik nog voor de zon helemaal op was mijn slaapplaats verlaten. Er hing een vage nevel achter mijn ogen. Een stevige wandeling zou me goed doen.
De beweging verdreef de kou en de onwezenlijke herinnering aan de afgelopen nacht. Ik had besloten in de richting te lopen waar ik de vorige dag had gemeend een buitengewoon bouwwerk te bespeuren. Dat kwam inderdaad na een tijdje in zicht maar bleek van een reusachtige omvang en dus ook veel verder weg te zijn dan ik verwacht had. Omdat mijn avontuur eigenlijk geen ander doel diende dan het bevredigen van mijn eigen nieuwsgierigheid was er geen reden om van deze eenmaal ingeslagen weg af te wijken.
Ondanks het vroege tijdstip waren er verrassend veel mensen actief. De meesten leken maar wat rond te scharrelen, wandelden zoals ikzelf of wijdden zich zonneklaar aan een of ander ambacht, zoals tuinlieden, straatvegers en voedselbezorgers. Die laatsten leken mij overigens overbodig want ik was al langs verschillende paviljoens gekomen waar allerlei etenswaar stond uitgestald, dat passanten gretig tot zich namen. Het bevreemde mij dat ze daar niet voor leken te betalen, maar het verklaarde wel hun opgewekte stemming, zich lavend aan allerlei lekkernijen zonder dat iemand daar aanstoot aan nam. Trouwens, iedereen die ik onderweg tegenkwam was opvallend goedgemutst. Geen enkel onuitgeslapen, naar koffie hunkerend, ochtendpeuk sabbelend, grauw gezicht. De veel gedragen vrolijk gekleurde gezichtsmaskers droegen daar onwillekeurig aan bij. Intuïtief vroeg ik mij af hoe mijn uitstraling was. Ik voelde me zowel fris als beduusd.
Onopvallend bleef ik bij de eerstvolgende kraam hangen om rustig wat rond te kijken. In de kraam zelf was niemand aanwezig. Een voorbijganger pakte zonder aarzeling een pasteitje van de plank en liep verder. Er was niets dat er op duidde dat het om een illegale handeling ging die als zodanig geregistreerd werd. Ik besloot de proef op de som te nemen door zelf een stuk gebak te nemen, want ik had best trek.
Er werd niet ingegrepen. Het zoete baksel smaakte goed, en mijn dorst kon ik lessen aan een soort fonteintje naast de kraam. Daar kwam geen water uit maar een soort ijsthee. Het instructiebord bestond uit plaatjes die iedereen begrijpen kon. Dat was maar goed ook want ik had eerder ergens een mededelingenbord proberen te begrijpen waarvan, hoewel ik een paar woorden herkende (overgedragen, onderkoeld), de taalkundige boodschap niet overkwam. Van de icoontjes boven het fonteintje begreep ik dat speeksel en zand niet op prijs werden gesteld maar mocht het reservoir (reeservwaar) onverhoopt toch vervuild raken dan was er een betrouwbare biochemische filterfunctie ingebouwd.
Dagen later zou ik horen dat al het eten en drinken hier gratis was. En dat niet alleen. Geldomloop bestond hier niet. Wat men hier uitwisselde was veel waardevoller: dienstvaardigheden en gunstbewijzen. Dat was waar je vroeger geld aan uitgaf maar dat was hier dus niet meer nodig. Iedereen hier was met vakantie, zelfs degenen die aan het werk waren, want tijdens je vakantie ging je je maar vervelen. En zoals vroeger je vakantie betaald werd door je werkgever in de vorm van vakantiegeld en doorbetaling van salaris gebeurde dat nu digitaal – dat had alles te maken met het bouwwerk van mijn bestemming – en waren de pegels vervangen door bits.
De plaisanterie kreeg zelfs iets zijigs toen ik een groep opgeschoten jongelui ontwaarde die een snaak in hun midden de les las omdat hij een e-boek dat hem kennelijk niet boeide, langs de kant van de weg smeet. Die e-boeken – voor de duidelijkheid, ze deden me denken aan de e-readers uit de 21e eeuw, maar veel dunner en niet oplaadbaar; het waren net harde titelkaften – had ik al in verschillende kramen zien liggen waar ze werden opgepikt maar ook weer teruggebracht. Net een bieb zonder bibliothecaresse. Ik had een collectie bekeken en gemerkt dat het vooral om animaties ging, dat ze voorzien waren van geluid (stemmen, muziek), maar de teksten bleven een struikelblok.
Totdat mijn oog viel op een paar exemplaren die ik herkende, die ik misschien kon lezen, ze kwamen oorspronkelijk uit de 21e eeuw: Konungsbók van Arnaldur Indridason, maar IJslands beheerste ik niet; Sea of Silver Light van Tad Williams, maar dat maakte deel uit van een serie en het was het laatste deel; Ineens zag ik een boek dat me bekend voorkwam. Het was de Nederlandse vertaling van HhhH van Laurent Binet, maar dat ha… aha, daar lag het: De Witte Monnik van Kanishk Kastomega, niet te geloven, wat een toeval! Ik stak het onder mijn pij en vervolgde mijn wandeling. Het was volslagen onduidelijk aan welk criterium de boeken hadden moeten voldoen maar kennelijk was men nog steeds belust op (voor)lezen en (teken)films met uitzondering van de zonderlinge liefhebber van oude literatuur. De mentale nevel werd even heel intens. Ik herstelde snel en deed of er niets aan de hand was.
Het was ondertussen heel wat drukker geworden. In de tuinen van huizen langs de weg werd gespeeld en gezongen, veel mensen trokken naar de enorme klimaatkoepels om te genieten van een aangenaam verblijf en exotische attracties, paviljoens en podia verspreidden zoete klanken die op dit uur van de dag de genoeglijke sfeer versterkten. Iedereen leek gebiologeerd door de ambiance.
Een paviljoen waar ik langs kwam droeg een in herkenbare bewoording geschreven uitnodiging boven de ingang: VRIJE BUYTELINGEN. De poort bleek toegang te verschaffen tot een uitgestrekt parklandschap vol met trampolines waar zowel kinderen als volwassenen blijmoedig gebruik van maakten. Zelf had ik niet zo’n zin in een salto vitale.
Het buitengewone bouwwerk van mijn bestemming bleek verder weg dan ik had ingeschat. Ik liep er al een tijd lang naar toe maar zag het niet dichterbij komen. Wel naderde ik een glimmende constructie waar mensen in- en uitstroomden hetgeen me hoopvol deed denken aan de kunstzinnige overkapping van een busstation. Het bleek de toegangspoort tot een soort métro te zijn.
Waar die naar toe ging wist ik niet, er was maar één perron, geen versperrende draaihekken, zonder kaartje kon ik plaatsnemen, voor ik goed en wel zat suisde het raamloze toestel voort en werd ik door slaap overmand.
Dag 7 (554 nP)
Volgens mijn tablet is er inmiddels een week verlopen. Eindelijk voel ik mij helder genoeg om mijn bevindingen van afgelopen dagen te noteren. Althans, wat ik me ervan kan herinneren.
Ik werd door iets wakker geschud maar kon niet zien wat het was. Een stem herhaalde een vraag, in verschillende talen, ik kreeg de indruk dat het om een nummer ging, er werden telgebaren gemaakt, ja, er werd om een nummer gevraagd. Vandaag werd dat bevestigd, een cabinenummer.
Dat heb ik niet.
Ik was nog in kennelijke staat van ontroering, werd mij later meegedeeld. Men dacht dat mijn trip buiten de – ik kon niet verstaan hoe ze het noemden – teveel was geweest, dat kwam vaker voor, al waren de lamzakken meestal jonger, revalidatie was het enige wat restte, begreep ik.
Mijn detentie is een verblijf in een luxe hotelkamer. Voorlopig heb ik niets te klagen. Een heerlijk bed, prima sanitaire voorzieningen en uitstekende roomservice. Ik krijg zelfs twee keer per dag warm eten, nou ja, pasteitjes. En ik kan hier eindelijk werken aan mijn verslag.
De eerste dagen dat ik hier was stond mijn hoofd daar niet naar. Het leek wel of ik gedrogeerd was maar ik heb niet gemerkt dat mij iets tegen mijn wil is toegediend. Waarom zou men ook? Vanaf het moment dat ze me uit die métro hebben gehaald moet ik als een meegaande slappe vaatdoek zijn geweest, niet bepaald een opstandige herrieschopper die erom vroeg te worden platgespoten . Ze hebben me heel zorgzaam behandeld, mijn tanden gepoetst, een ondersteek gegeven en mijn kont gewassen, te eten gegeven – ik geloof dat ik zelfs gevoerd ben – en kopjes thee voor me gezet. Zonder hun toewijding was ik waarschijnlijk wel eerder weer tot mezelf gekomen. Ik vond het wel lekker om me zo te laten vertroetelen. Geen idee hoe lang ze ermee door zouden zijn gegaan.
Maar nu is het genoeg geweest.
Al mijn spullen heb ik nog. Ze hebben wel mijn pij uitgetrokken en mijn reiszak losgemaakt, maar die lagen op een tafel naast het bed. Natuurlijk heb ik gelijk de inhoud van mijn tas gecontroleerd op pillen, nanogels, mijn tablet. Alles is compleet. Ik ben daar zelf ook verbaasd over. Ze zijn hier ongelooflijk beleefd of superstom. Ik houd het maar op het eerste. Misschien schamen ze zich wel voor mijn ongesteldheid want die zou wel eens veroorzaakt kunnen zijn door iets dat ik gedronken heb, uit de fonteintjes bij de paviljoens. Daar zijn zij toch verantwoordelijk voor? Het is heel goed mogelijk dat ik er met mijn ouderwetse gestel helemaal niet tegen kan, al kunnen ze dat natuurlijk niet weten. Misschien komt het vaker voor dat …
Oh, er wordt op de deur geklopt, er komt nu iemand binnen…
Dag 8 (554 nP)
Mijn jeugd is een nachtmerrie geweest. Geen enkel toevluchtsoord kon voldoende veiligheid garanderen, overal loerde gevaar. Ik vluchtte in fantasieboekjes om de werkelijkheid niet onder ogen te hoeven zien. De werkelijkheid die zo verziekt is door alle klootzakken die op deze wereld rondlopen. De verhalen over mensen die naar een betere wereld in de toekomst konden gaan boden mij troost.
De kans om bij het IIT in Delhi mijn droom te verwezenlijken heb ik gebruikt om nanogels te ontwikkelen waarmee tijdreizen mogelijk werd. Ook naar de toekomst. Waar ik altijd naar heb verlangd is werkelijkheid geworden. Ik bevind mij in de fantastische wereld van morgen waar alles zoveel beter is.
Maar nu ik hier ben weet ik niet of ik hier wel wil blijven.
Degene die de kamer binnenkwam leek als twee druppels water op de Annelies die ik een paar honderd jaar geleden stilletjes bespied heb. Dat was in de artiestenfoyer na afloop van het concert van de oude Hazepad. Ze was daar samen met Amanda, maar net als die laatste kon ook deze dame onmogelijk dezelfde zijn. Het viel me nu trouwens op hoeveel die twee ook op elkaar leken, al was Annelies donker en Amanda blond. Er was duidelijk iets vreemds aan de hand.
Wat zeg ik? Er is iets grondig mis! Opnieuw dringt de vraag zich op of dit allemaal wel echt gebeurt, of ik werkelijk besta. Of dat ik slechts de inbeelding ben van een inbeelding van…
Ach wat, die verschijning kwam echt genoeg over.
“Pacha? Hasan Pacha?”
Ik knikte verbouwereerd. Ze kende mijn naam. En ze sprak hem ook nog duidelijk herkenbaar uit!
“We hebben niemand van die naam in ons systeem. Weet je het nummer van je cabine?”
Ik haalde sprakeloos mijn schouders op.
“Als je niet meewerkt kan ik je niet helpen. Je bestaat niet.”
Dat sloeg in als een mokerslag. Zie je wel, ik bestond niet!
Maar hoe echt was zijzelf eigenlijk? Wellicht was ook zij niets anders dan een projectie van mijn eigen geest, de fantastische voorstelling van iets begerenswaardigs (was ik soms smoor op dat donkere mokkel?), een visioen niettemin. Haar aanraken – zoals in een droom soms opzettelijk de beleefdheidsvoorschriften werden geschonden – durfde ik echter niet. Je wist maar nooit. Straks spatte ze als een zeepbel uit elkaar. Of erger nog, was het toch geen droom.
“Je kunt hier onmogelijk imaginair zijn. Behoor je tot de Buytelingen of wil je bij de Kluyt? Je moet een keus maken. Ik geef je nog even bedenktijd. Anders word je ingelijfd.”
Ik wist niet wat ze daar mee bedoelde maar het klonk als een bedreiging. Ook als ik het me alleen maar inbeeldde. Dat ik een keus moest maken vond ik tergend bedillerig. Alsof ze een schooljuf was die een ondeugend jongetje de les las. Ze had trouwens haar tas op tafel laten staan toen ze de kamer uitging. Wat niet erg geruststellend was. hoe lang zou ze wegblijven?
Ik ga nu als een bezetene toch maar over op de spraakrecorder:
wat ik in haar tas vond die heb ik inderdaad doorzocht daarbij ben ik op verhelderende informatie gestuit iedereen heeft hier een eigen cabine waarin men gekoppeld is vraag me niet hoe aan elkaar en dus gezamenlijk een soort eenheid vormt die wordt De Kluyt genoemd De Kluyt is het muziekstuk waarin de mensen als afzonderlijke tonen en trommelslagen fungeren zo wordt het beschreven inéén van de stukken die ik in haar tas vond de individuen in hun cabines zijn als het ware getransformeerd tot cyborgs gedecentraliseerde robotica draagt zorg voor alle basisfuncties ik weet niet hoeveel afzonderlijke units ik noem ze maar even zo er zijn het moeten er wereldwijd miljoenen zijn heten ze allemaal samen De Kluyt of alleen deze ene vraag ik me af dat is pas een superorganisme de menselijke individuen zijn als cyborg allemaal met elkaar verbonden maar tegelijkertijd gescheiden door een schild van elektronica dat werkt als een soort placenta het laat geen micro-organismen geen virussen geen ongewenste informatie door zelfs schadelijke moleculen worden door deze hyperwall gesignaleerd en onschadelijk gemaakt de meeste mensen zitten niet permanent in hun cabine sommige wel omdat ze dat willen de anderen gaan geregeld naar plekken zoals die van vorige week om te ontspannen en sommigen blijven daar altijd omdat ze dat willen maar dan moeten ze helemaal voor zichzelf zorgen dat kan allemaal alleen ik ben niet welkom ik kan beter snel mijn pillen nemen dan ga ik eerst terug naar de eenentwintigste eeuw er komt iemand aan…
Dit wil ik nog kwijt op mijn tablet.
Het is een wonder hoe weinig er misgaat in de turbulente wirwar van het maatschappelijk verkeer. De myriade kansen dat het misgaat worden gereduceerd tot een handvol ongelukken. Een individu is veel beter af in een gezelschap dan alleen. Je flikkert van het trapje als je de badkamerlamp verwisselt. Je verbrandt in bed want je vergat het kaarsje uit te blazen. Je struikelt over het kleed als je een boodschap gaat doen, gewoon, omdat niemand anders dat doet.
En ik? Ik wil deelnemen aan alles. Deel zijn van het grotere geheel. Verantwoording dragen voor de wereld waarin ik ben. Tegelijkertijd wil ik vrij zijn, onafhankelijk zijn van anderen, mijn eigen boodschap doen. Ik wil niet voor een keus geplaatst worden en ik wil me niet laten inlijven. Ik wil van het gebaande pad kunnen blijven afwijken.
Halsoverkop heb ik mijn pillen voor de terugreis ingenomen. En toen is er iets misgegaan. Ik heb mijn lichaam moeten achterlaten. Mijn geest zweeft door de ruimtetijd. In eeuwige eenzaamheid. Alleen. Ik besta en tegelijkertijd besta ik niet. Ik ben een geest. Ik ben overal maar ik heb met niemand contact. Geen begerenswaardige positie.
Daadwerkelijk deel uitmaken van een samenleving en tegelijkertijd jezelf kunnen blijven, dát is begerenswaardig. De ware zin van het bestaan is het onmisbaar maken van het individuele ZELF voor het wereldwijde superorganisme KLUYT. En geregeld op stap met de BUYTELINGEN. Ik heb mijn kans gemist.*
246 vP
Nu mijn dirigeerbare egotrip-tijdslijn de natuurlijke Pijl van de Tijd weer heeft gekruist, kan ik terugvallen op Ganesha om mijn reisverslag aan toe te vertrouwen. Voor ik terugkeer naar het prehistorische Sint Laurens eiland ben ik even in Londen tijdens het fin de siècle van de 17e eeuw. Niet zozeer vanwege het tijdsgewricht – misschien wel het belangrijkste in de culturele evolutie van de mensheid – maar om die tragische geleerde Nicolas Facio moed in te spreken. Hij onderhoudt zich met de grootste geleerden en het laagste uitschot. Hij heeft altijd geldgebrek en speelt wellicht dáárom een historisch cruciale rol. Zonder hém zou de geschiedenis wel eens heel anders kunnen lopen. Al lijkt niemand dat te beseffen. Hij is wiskundig geniaal en tegelijkertijd lijdt hij aan godsdienstwaanzin. Als ik niets doe slaat hij de hand nog aan zichzelf. En dat zou toch zonde zijn van zo'n mooie jongen!
Dag K
Ik weet niet goed hoe ik deze dag moet noemen. Er is geen sprake van chronologie, behalve die van mezelf. Ik heb besloten dit dag K te noemen omdat ik iets kwijt wik over de Kluyt. Alleen weet ik nog niet precies wat.
Astronomische klokkentoren van Su Song 1090-1126
De waterklok is een toonbeeld van de "natuurlijke samenhang der dingen"
KOSMISCHE SYNERGIE
Je ziet het overal: alles nijgt naar samenklonteren
De meeste van mijn vrienden geloven in de een of andere god. Ze lopen er niet mee te koop en ze begrijpen niets van mijn bezwaren. Of ik soms atheïst ben, of agnost? Maar dat is niet waar het om gaat. Mijn bedenking is niet gericht tegen hun vertrouwen in iets bovennatuurlijks maar betreft het gemak waarmee de werkelijkheid wordt opgevat als een onsamenhangende verzameling ongeregeld met de mens als kroongetuige. Ik ben naturalist. Ik ben ervan overtuigd dat de werkelijkheid uit zichzelf kan worden verklaard. Ik geloof dat de werkelijkheid vol zit met emergente verschijnselen die uit het niets lijken op te duiken en een universeel patroon volgen. Iedereen wil graag weten hoe de werkelijkheid echt in elkaar zit. Dan kun je beter proberen dit soort patronen te vinden dan het antwoord te zoeken bij de Onvindbare*.
Samenhang is een kwaliteit, als zodanig biedt het geen aanknopingspunt voor kwantificering. De constatering dat dingen met elkaar samenhangen schept een beeld van de werkelijkheid dat gebaseerd is op correlatie, niet op oorzakelijkheid.
Het is een hardnekkig misverstand dat evolutie een willekeurig proces zou zijn. De misvatting wordt in stand gehouden door de aanhangers van scheppingsverhalen die ironisch genoeg hun opvatting bevestigd zien in Richard Dawkins’ Blinde Horlogemaker (1986) waarin de stellige atheïst benadrukt dat evolutie steeds begint met een toevallige verandering van het erfelijk materiaal. Daartegen moet worden ingebracht dat slechts een klein deel van de genetische mutaties tot uitdrukking komt in het organisme en dat er pas sprake is van een evolutionair proces als de nieuwe eigenschap de overlevingskans en het verwekken van nakomelingen ten goede komt.
De natuurlijke selectie die Dawkins zo fel verdedigt speelt zich af op het organismale niveau en wordt niet alleen door genetische veranderingen veroorzaakt maar ook door samenwerkingsverbanden tussen uiteenlopende organismen (symbiotische evolutie). Met name de grote evolutionaire transities waarbij bestaande organismen zich hebben samengevoegd tot categorieën op een ‘hoger’ niveau (microben – eencelligen; eencelligen – meercelligen) hebben bijgedragen aan de toenemende complexiteit die kenmerkend is voor de (organismale) evolutie.
Tegenstanders van de evolutieleer voeren graag aan dat de toename van complexiteit in strijd is met tweede hoofdwet van de thermodynamica. Die stelt dat in een gesloten systeem de hoeveelheid bruikbare energie voortdurend afneemt doordat er steeds warmte ‘weglekt’ (de entropie, het aantal mogelijke corpusculaire configuraties, neemt voortdurend toe). De biosfeer is echter geen gesloten systeem. Zowel van buitenaf (zonnestraling) als van binnenuit (aardwarmte) wordt (nuttige) energie aangevoerd om de ordening van structuren te faciliteren. Daarmee neemt het aantal mogelijke moleculaire configuraties op het aardoppervlak af (dat betreft overigens niet alleen de biosfeer maar ook fysische zaken als golfstromen, kristalvorming en vulkanisme.
Door het toenemen van de complexiteit ontstaan emergente eigenschappen. De energietoevoer heeft een willekeurig veranderende combinatie van configuraties tot gevolg die stapsgewijs tot meer complexiteit leiden. Het dooreen husselen van mogelijkheden totdat via natuurlijke selectie een stabiel resultaat is bereikt, lijkt wel wat op het ontsluiten van een geheime toegangscode door ‘trial en error’. De hoeveelheid beschikbare tijd (honderden miljoenen jaren) is voldoende om de juiste combinatie te vinden en naarmate de complexiteit toeneemt, verloopt het decoderen sneller.
De mate van complexiteit van een dynamisch systeem kan worden uitgedrukt in vermogen per eenheid van massa (Watt/kg). Vergelijking van de waarden voor organismale structuren met toenemende complexiteit (van microben via planten en dieren naar menselijke hersenen) levert een toename op van het genormaliseerde vermogen met een factor 103. Als overtuigd naturalist beschouw ik onszelf en onze cultuur als een onderdeel van de natuur (en niet een tegenhanger). De organismale, culturele en technologische ontwikkelingen maken m.i. allemaal deel uit van één en dezelfde evolutie waarbij de complexiteit exponentieel toeneemt. Deze is tijdens de technologische innovaties van de afgelopen paar honderd jaar (stoommachine – vliegtuig – mobieltje) toegenomen met minstens een factor 106!
Zelfs als je gelooft in het wonder van de schepping in plaats van de naturalistische verklaring voor het bestaan van organismale diversiteit kun je er niet omheen dat cellen de neiging vertonen tot samenklonteren. Dat komt tot uitdrukking aan zowel het begin van ons leven (vorming klontje cellen na de conceptie) als het einde ervan (vorming van goed- en/of kwaadaardige celwoekeringen).
Biologische systemen zitten ingewikkeld in elkaar. Ze vertonen een complexe gelaagdheid met een interactieve wisselwerking tussen in- en output. Met systeembiologisch onderzoek tracht men te achterhalen hoe de deelsystemen op verschillende niveaus samenwerken en elkaar beïnvloeden. Zo hoopt men de eigenschappen van de systemen nauwkeuriger te kunnen voorspellen. Dat heeft een enorme sociale en economische impact. Voor medische en farmaceutische sectoren maakt dit de ontwikkeling van geïndividualiseerde behandelingen en combinatietherapie mogelijk, wat naar verwachting ook de kosteneffectiviteit zal verhogen.*
Op technologisch gebied is er door de eeuwen heen een ontwikkeling herkenbaar die onze samenleving voortdurend hechter doet samenklonteren en waaraan menselijke individuen zich steeds minder kunnen onttrekken. In de huidige maatschappij wordt dat bevestigd door de toenemende mondiale infrastructuur, het internet en de mobiele communicatie. Door de geïntegreerde toepassing van robotica en kunstmatige intelligentie zal deze ontwikkeling verder toenemen.
Moderne robots hebben hun bestaan te danken aan de samenvoeging van innovatieve technieken gedurende een periode van eeuwen. Het Tsjechische woord robota betekent zoveel als dienaar of slavenarbeid en werd gebruikt door Karel Čapek in zijn toneelstuk Rosumovi Univerzální Roboti (1920), waarin hij ze introduceerde als kille namaakmensen die het uiteindelijk van ons overnemen. Die onvermijdelijke ontwikkeling is eenvoudigweg terug te voeren tot de universele drang om dingen in elkaar te zetten. De kosmische unificatie. Een onzichtbare strijd tegen de entropie.
De eerste automaten waren vernuftig geconstrueerde apparaten waarin de zwaartekracht werd omgezet in beweging, bijvoorbeeld door middel van stromend water. Simulatie van de stroombeweging met tandwielen verhoogde de toepassingsmogelijkheden aanzienlijk, net als het gebruik van veermechanieken en – later – elektriciteit. Het hart van het mechanisch uurwerk, het echappement, stamt uit het begin van het tweede millennium en deed uitstekend dienst als regulator van de beweging. Het kon, ter lering ende vermaek, ook worden toegepast in speelgoed en kermisattracties.
Krachtbronnen als stoom, steenkool en aardolie hebben bijgedragen aan tal van technologische ontwikkelingen maar uiteindelijk bleken waterstoffusie en elektrische batterijen de meest universele energiebronnen te zijn met vrijwel onbeperkte toepassingsmogelijkheden.
De voorlopers van autonome machines waren heel wat robuuster dan uurwerken en diende een scala aan bewegingen te kunnen verrichten. Daarvoor werden ze uitgerust met uiteenlopende typen elektromotoren. Beweging kon ook worden gerealiseerd door verandering van luchtdruk zodat pneumatische pompjes deel konden uitmaken van het apparaat.
Voor de automatisering was een heel ander ingrediënt nodig, namelijk een vorm van informatieopslag waarmee de beweging automatisch gestuurd kon worden. Al in de 14e eeuw werd een cilindervormige trommel met pinnetjes ontwikkeld voor het aansturen van carillons en muziekdozen en in de 19e eeuw werden ponskaarten gebruikt in weefgetouwen. Deze opslagmedia werden gebruikt in de eerste programmeerbare machines. In de 20e eeuw aanvankelijk nog ponskaarten maar daarna magnetische banden en schijven. In combinatie met de snel evoluerende elektrotechniek werden de automaten steeds handzamer. Machines werden uitgerust met transistors en andere geïntegreerde schakelingen. Sensoren werden aangebracht om informatie-input te generen.
Voor de assemblage van een moderne robot zijn componenten nodig die elk een eigen ontwikkelingsgeschiedenis hebben doorgemaakt voordat ze met elkaar verenigd werden tot één autonome machine. Integratie van AI (kunstmatige intelligentie) in al deze componenten heeft het autonome vermogen zodanig verbeterd dat de machine in staat is zichzelf te assembleren. En wellicht te verbeteren. Een ontwikkeling die niet iedereen kan waarderen.*
De dystopische angst voor een overname van de wereld door robots is typerend voor de gebrekkige kennis van de synergetische evolutie. Zij (de robots) zullen uitzwermen over ons zonnestelsel en verder weg reizen terwijl wij dichter bij huis blijven. De machines volgen hun eigen superieure evolutie en zullen zich weinig gelegen laten aan hun biologische oorsprong. De mensheid heeft genoeg aan het in stand houden van haar eigen biosfeer dan dat ze zich zorgen moet maken over de toekomst van de robosfeer.*
De neiging tot samenklonteren is geen exclusieve eigenschap van onze maatschappij of van het leven in het algemeen. Het lijkt veel meer een fundamenteel kenmerk van de kosmos zelf te zijn.
Lang voordat de biologische evolutie op aarde kon plaatsvinden, moest eerst de aarde zelf nog ontstaan. Volgens de accretie theorie van Viktor Safronov is de aarde (samen met de andere planeten) ontstaan door adhesie van ruimtestof dat daarna onder invloed van de eigen gravitatie is gaan samenklonteren tot materieverdichtingen (planetesimalen) in een schijf rondom de zon.
Sinds het ontstaan van ons universum, zo’n 13,8 miljard jaar geleden, lijkt er sprake te zijn van een voortdurend samenklonteren. Vanaf het eerste begin, dat ik gemakshalve leg bij een bal gloeiendhete quark-gluonplasma met een doorsnede van ongeveer 1 meter, nam de extreem hoge temperatuur voortdurend af doordat het volume razendsnel toenam. Er ontstonden conglomeraten met een oplopende hiërarchie. Gluonen koppelden quarks aaneen tot protonen en neutronen. Protonen bonden zich aan neutronen en vormden deuteriumkernen die onderling versmolten tot heliumkernen. Deze situatie werd al binnen 20 minuten na de oerknal bereikt. De temperatuur was gedaald van ca. 1032 Kelvin naar 109 K. en de doorsnede van het heelal was ondertussen meer dan 1018 meter.
Het duurde vervolgens een paar honderdduizend jaar voordat de temperatuur voldoende laag was om vrije elektronen en kernen te combineren tot atomen. Voornamelijk waterstof. Hun onderlinge aantrekking door gravitatie leidde na 100 miljoen jaar tot stervorming. Moleculaire stofwolken met extreem hoge dichtheid stortten als het ware in onder hun eigen gewicht (spontane stervorming) of werden door energetische schokgolven verder verdicht (teweeggebrachte stervorming) waarbij druk en temperatuur opliepen.
Stervorming is nog steeds aan de gang door het ontstaan van lokale dichtheden in contraherende gaswolken. Daarbij wordt een deel van de gravitatie-energie omgezet in waarneembare infrarode straling. Zodra de dichtheid en temperatuur hoog genoeg zijn, fuseren waterstofatomen tot heliumatomen en laten het gas stralen.
Afhankelijk van hun massa verloopt de evolutie van sterren volgens verschillende trajecten. Relatief lichte sterren (tot 8x de massa van de zon) bereiken een evenwicht tussen de naar binnen gerichte druk en naar buiten gerichte stralingsenergie. Aanvankelijk is die energie het gevolg van het samenklonteren (fusie) van waterstofatomen tot heliumatomen. Na verloop van tijd gaan de heliumatomen fuseren tot koolstof en zuurstof, waarbij vooral in de kern van het hemellichaam de temperatuur sterk toeneemt en de ster doet zwellen. Daardoor neemt de oppervlaktetemperatuur af en ontstaat een rode kleur (rode reus). Uiteindelijk worden de buitenste lagen weggeblazen en blijft een gefuseerde klont van voornamelijk koolstof over (witte dwerg). Als een witte dwerg zwaarder wordt doordat er massa wordt aangetrokken uit nabijgelegen sterren kan deze nog verder imploderen en zich gaan gedragen als de ingestorte kern van een zware ster.
Zware sterren stralen tijdens hun vorming grote hoeveelheden energie uit terwijl hun massa blijft toenemen. Dat komt doordat bij het zwaarder worden de temperatuur steeds hoger wordt. Na de fusie van heliumatomen tot koolstof en zuurstof gaan deze grotere atomen verder fuseren tot silicium en vervolgens tot ijzer en nikkel. Daarna implodeert het binnenste van de ster waarbij zoveel energie vrijkomt dat de buitenlagen de ruimte in worden geblazen. Zo’n explosie staat bekend als een supernova. In de overgebleven klont smelten elektronen, protonen en neutronen samen tot een (extreem zware) neutronenster. Bij zeer zware sterren kan de gevormde neutronenster nog verder imploderen tot een zogenaamd zwart gat. De uitgestoten zware elementen vormen kosmische stofwolken waaruit weer planeten ontstaan.*
Alle hemellichamen worden dus in beginsel gevormd door het samenklonteren van materie. Bij sterren komt dat vooral door het fuseren van lichte elementen, bij planeten als de aarde is het allereerst het gevolg van adhesie van moleculair stof dat bestaat uit zwaardere elementen die bij de implosie van een stervende ster de ruimte worden ingeblazen.
De aarde bestaat voor het grootste deel uit ijzer, siliciumoxide en andere zuurstofverbindingen. Dat komt vooral door het agressieve karakter van zuurstof en de elektromagnetische kracht om verschillende typen atomen tot moleculen te smeden. Zo werd alle zuurstof in eerste instantie aan andere elementen gebonden, zoals waterstof (tot de vorming van water) en koolstof (tot de vorming van koolzuur of CO2). Door de bijzondere eigenschappen van water konden in deze stof talloze positief en negatief geladen deeltjes (ionen) voorkomen van zeer uiteenlopende elementen. Daaruit ontstonden o.i.v. elektrische ontlading en kosmische straling grote moleculen van vooral waterstof, koolstof en zuurstof in combinatie met fosfor, stikstof en zwavel grote moleculen als aminuzuren en koolhydraten die op hun beurt tot complexe clusters samenklonterden. Andersoortige samenstellingen leidden tot zelfkatalyse en replicatie (een soort sneeuwbaleffect waarbij de omgevingsmoleculen dezelfde configuratie vormen). Op zeker moment integreerden verschillende van deze systemen tot een nieuwe eenheid die het vermogen had om voldoende energie op te wekken om zichzelf in stand te houden na te maken. De eigenschappen van een dergelijke eenheid bestempelen we nu met 'leven'.
Leven bestaat door het in stand houden van een elektronenstroom die via verschillende moleculen terecht komt bij een terminale ontvanger. In veel gevallen is dat een zuurstofatoom (als gevolg van fotosynthese). Als dat zuurstof vrijkomt bindt het zich aan andere elementen (net als in het begin op aarde; oxidatie) maar als die niet meer voorhanden zijn, blijft de zuurstof in de atmosfeer hangen. De minuscule organismen die hiervoor verantwoordelijk waren, gebruikten het zonlicht als energiebron. Er waren echter ook andere manieren om aan energie te komen (via aardwarmte, chemische reacties e.d.) waarbij andere elementen vrijkwamen (o.a. stikstof en zwavel). Na verloop van zeer lange tijd (2 miljard jaar) ‘ontdekten’ de verschillende micro-organismen een vorm van samenwerking die een gunstiger overlevingsstrategie opleverde en die is beschreven in de endosymbiontentheorie*: een soort vergroeiing waardoor de (veel grotere) eukaryotische cel ontstond (waar later alle meercellige organismen uit voortkwamen) en die in staat was om de vrije zuurstof te gebruik om te kunnen bestaan.
Het leven zoals wij dat kennen is dus ook een voortbrengsel van de kosmische neiging tot samenklonteren.
Synergie is wellicht universeler dan entropie.
Niet alleen astrofysici, ook economen weten wat synergie betekent. Wie liever wat dichter bij huis blijft, moet zich maar eens verdiepen in de voordelen van bedrijfsmatige samenwerking en fuseren. Een betrekkelijk recent voorbeeld:
Om een log en slecht functionerend bedrijf om te zetten naar een dynamische groeionderneming, koos Jack Welch, voormalig bestuursvoorzitter van General Electric, voor expansie en optimalisatie. Dat maakte hem tot een legende maar gaf hem ook de naam meedogenloos te zijn voor zijn ondergeschikten. Als managers geen verbeteringen konden leveren, werden ze vervangen door anderen die dat wel konden. Voortdurende verandering en het streven naar verbetering waren het motto. Door het stroomlijnen van activiteiten, het verwerven van nieuwe bedrijven en het nastreven om elk bedrijf onder de GE-paraplu tot de beste op zijn gebied te maken, kon het bedrijf van 1981 tot 2001 dramatisch uitbreiden. De waarde van het bedrijf steeg in die periode van 13 miljard naar enkele honderden miljarden dollars.*
De sociaal-culturele wereld om ons heen laat voortdurend zien hoe het aaneensluiten van gelijkgestemden een meer of minder belangrijke bijdrage leverde aan onze maatschappelijke vooruitgang. Niet zelden leidt het maatschappelijke samenklonteren tot een maatschappelijke omwenteling. Vaak begint het met een klein klontje dat uitgroeit tot een enorme kluit. Historische voorbeelden zijn de bestorming van de Bastille (Franse revolutie), muiterij op de Potemkin (Russische revolutie) en de uitvinding van de stoommachine (industriële revolutie).
Na de tweede wereldoorlog kwamen vooral in de westerse wereld jongeren in opstand tegen de maatschappij van hun ouders. Aanvankelijk in kleine groepjes die een hele generatie mobiliseerden. In de Verenigde Staten waren het de beatniks, in Frankrijk de Parijse studenten, in Nederland hadden we Provo.
De jaren zestig van de vorige eeuw worden wel samengevat als het decennium van de generatiekloof waarlangs een breuk ontstond tussen gezagsgetrouwe ouderen en antiautoritaire jongeren. De onvrede van de naoorlogse jeugd kwam vooral tot uiting in de beatcultuur, Vietnamdemonstraties en democratiseringsgolven. Tegen het eind van de jaren zestig was er zelfs een heuse emancipatiebeweging die opkwam voor seksuele vrijheid en gelijkwaardigheid.
Aan de sociaalpsychologische basis van deze maatschappelijke verandering lag het algemene besef dat de individuele behoefte tot zelfverwerkelijking gerealiseerd kon worden door groepsvorming. Opkomen voor jezelf door samen te gaan met anderen. Een revolutie werd het niet want de gevestigde orde was tot dezelfde slotsom gekomen: if you can’t beat them, join them! In anarchistische kringen was dat bekend, zoals blijkt uit het onderstaande briefje van Gesina de Lange aan haar vijf jaar jongere broer Jurriaan Andriessen.
Driebergen, december 1969
Lieve Jur
Het was heerlijk om weer eens allemaal bij elkaar te zijn. Helemaal in de geest van mama. Papa maakt nog steeds fantastische muziek en wat jij van ‘Time-Spirit’ hebt laten horen is grandioos. Ik weet zeker dat je broertje er ook zo over denkt. Wij zijn een hele fijne familie!
Mijn bijdehante pleegdochter* ergert zich aan onze saamhorigheid; ze vindt ons elitair. Ze ziet ons als een handvol noten en graankorrels op de evolutionaire molen en wat is – volgens haar – ons dagelijks brood anders dan een massa vermalen korrels? Het is een intelligent meisje maar natuurlijk heeft ze ongelijk. Al vindt Louis van niet.
Je moet het hem maar vergeven; hij is een kind van zijn tijd. Je weet toch ook wel dat er nu heel anders tegen orkestrale conventies wordt aangekeken dan pakweg 15 jaar geleden. Hij is jong en ambitieus. Hij legt zich niet neer bij repressieve tolerantie. Hij wil echt de hele hiërarchie afbreken. Weg met de verzuiling en vóór het proletariaat. Zijn muziek moet een soort Marxistische boodschap prediken: het samengaan van individuele vrijheid en strenge discipline. In zijn composities ligt de maat vast maar de instrumentalist mag zelf de toon bepalen. Hij dwingt ze tot improvisatie, net als in de jazz. Dat zou jij toch moeten herkennen. Maar Louis gaat nog verder. Hij stelt zichzelf en alle orkestleden, ongeacht hun instrument, alle muziekgenres (en zelfs het publiek) als gelijkwaardige elementen van één muzikale samenwerking. Daarmee hoopt hij echt iets nieuws te creëren. ‘De Tijd zal het leren’, heeft hij me toegefluisterd.
Liefs van je zusje Hiek.
Uiteindelijk hebben het anti-establishment sentiment en de bindende kracht van muziek een sfeer opgewekt die alleen wordt ervaren in gezelschap van een groot aantal gelijkgestemden onder blootstelling aan opwindende auditieve en visuele prikkels. Een soort ‘collectief bruisen’ als aankondiging van een nog onbekende maar veelbelovende toekomst: TomorrowWorld.*
YesterdayWorld daarentegen roept pastorale beelden op van een geïdealiseerd arcadisch landschap. Stoeiende kinderen vermaken zich in de nabijheid van hun tevreden zwoegende ouders. Straks met het het hele gezin rond de kookpot.
Voor het begin van de industriële revolutie in de 19e eeuw haalde iedereen bij de talloze veeboertjes zelf een pannetje rauwe melk dat men thuis vóór gebruik wel eerst even moest koken. Na verloop van tijd trokken steeds meer mensen naar de stad waar ze onder armzalige omstandigheden samenklonterden in woonkazernes. Bij wie het zich kon veroorloven werd de melk bezorgd (nog wel eerst even koken) door zogenaamde melkboeren. Pas tegen het einde van de 19e eeuw ontstonden coöperatieve melk- en zuivelfabrieken doordat de economische druk kleine keuterboertjes had gedwongen om te gaan samenwerken. Bovendien werd in de melkerijen voor het eerst pasteurisatie toegepast zodat die thuis niet meer gekookt hoefde te worden. Naarmate de stedelijke agglomeraties groter werden trokken ze steeds meer boeren aan. Het platteland werd als het ware leeg gezogen. Zelfs middelgrote boeren konden slechts standhouden door aan te sluiten bij de coöperaties. Uiteindelijk waren er alleen nog superboeren.
Ruim een eeuw geleden werden de koeien nog met de hand gemolken, werd de melk afgeroomd om thuis tot boter te worden gekarnd. Op andere boerderijen werd de melk gebruikt om tot kaas te verwerken. De melkproducten werden in de 20e eeuw grootschalig geproduceerd in zuivelfabrieken. Boter door het samenklonteren van vet, kaas door de coagulatie van eiwitten.
Omdat vee ook moet eten is er landbouw. Gras levert de suikers die nodig zijn voor de melkproductie. Suikers (koolhydraten) klitten samen tot een kluwen en vormen zo cellulose en zetmeel.*
Alle levende wezens hebben water nodig. En wat zouten en mineralen. Sommige kunnen hiermee alles maken wat ze nodig hebben (planten) en vormen daarmee het voedsel voor anderen (dieren).
Onze belangrijkste voedingsstoffen, vetten, suikers en eiwitten, bestaan dankzij het samenklonteren van water en koolzuur tot deze macromoleculen. Zonder deze zouden wij er niet zijn. Zonder het samenklonteren van kosmische stof zouden de planeten niet bestaan, zou de aarde er niet zijn. Zonder de sterke kernkracht en de zwaartekracht zou sterrenstof niet bestaan. Zou er geen gedachte meer rondwaren, hoe scherp- of stompzinnig ook, zonder brein, hersenloos, leeg.
Zoals alle organen zijn onze hersenen opgebouwd uit afzonderlijk cellen, zogenaamde neuronen. De werking van de hersenen berust op de communicatie tussen de neuronen. Die communicatie vindt plaats waar de membranen van neuronen heel dicht bij elkaar liggen, de zogenaamde synapsen. Elk neuron gedraagt zich als een schakelaar, aan of uit, een tussenweg is er niet, maar de onderlinge synapsen kunnen wel in sterkte variëren (synaptische plasticiteit). De samenklontering van miljarden neuronen met hun tientallen biljoenen synapsen vormt een groot aantal neurale netwerken dat ons in staat stelt te anticiperen op onze omgeving en een reconstructie te maken van de werkelijkheid (cognities). De netwerken ontstaan door specifieke en herhaalde stimulatie van afzonderlijke neuronen (leren; opslaan van herinneringen).
De ‘hersenen’ van de rondworm Caenorhabditis elegans bestaan uit 302 neuronen. Ze stellen de diertjes in staat hun gedrag af te stemmen op veranderingen in de omgeving om te overleven. Het leerproces verloopt via neurotransmitters in de neurale synaptische verbindingen. Als reactie op voedselgebrek in een zoute omgeving produceren sommige neuronen de transmitter nematocine. De stof lijkt op de neuropeptiden oxytocine en vasopressine die in de menselijke hersenen leer- en geheugenprocessen sturen. Dat het leergedrag van de mens en het wormpje zoveel overeenkomst vertoont, doet vermoeden dat het proces al heel oud is.
Hoewel neuronen complexe cellen zijn, is alleen een netwerk van meerdere neuronen in staat om een leerproces te genereren. Dit komt door de synaptische plasticiteit: de elektrische signalen worden efficiënter overgedragen door een betere verbinding tussen de neuronen. Hun elektrische prikkelbaarheid verandert als gevolg van hun eigen activiteit! Hoe groter de klont, hoe complexer de synaptische communicatie, des te sterker de neurale synergie.*
Ons bewustzijn (of in elk geval de beleving ervan) is het resultaat van een gigantische samenklontering van neuronen. Tegelijkertijd heerst er wereldwijd een intuïtief vermoeden – soms zelfs zekerheid – dat die materiële basis (de neuronen) een onvoldoende bestaansgrond is voor dat bewustzijn. Er ontbreekt iets, namelijk een spirituele doelgerichtheid. Volgens de meeste mensen maakt hun bewustzijn deel uit van de godheid waarin ze geloven. Volgens anderen, een minderheid, wordt dat geloof ingegeven door persoonlijke religieuze verlangens. Die subjectieve beleving mist in hun ogen de rationele logica die noodzakelijk is voor een algemeen geldende theorie.
Niettemin hebben snaartheoretici inmiddels wiskundige modellen ontwikkeld waarmee ze het bestaan van absurde kwantumverschijnselen proberen te verklaren. Zonder dat daarvoor een onaards aantal dimensies nodig is. In plaats daarvan maken ze gebruik van een negatieve ‘pijl van de tijd’, een in de toekomst geplaatste oorzaak. Een dergelijke syntropische benadering van de werkelijkheid zou de wereld van de (astro)fysica volledig op zijn kop zetten maar wellicht opheldering kunnen geven over het mysterie van de donkere energie en materie. Het zou als tegenhanger van de entropie in elk geval kunnen verklaren waarom alles nijgt naar samenklonteren.
De voortdurende opeenstapeling van emergente verschijnselen kun je zien als een uitdijend heelal van steeds uitgebreidere informatie. Daarbij lijkt elke emergentie zelf een gecomprimeerde vorm van informatie te zijn. Dit samenpersen van kennis zou kenmerkend zijn voor de 'staande golf van de tijd'. Dat is een combinatie van de vooruitlopende en terugkerende elektromagnetische golven die zowel hun bron in het verleden (entropisch) als in de toekomst (syntropisch) hebben liggen [het bestaan van een negatieve 'pijl van de tijd' kan worden afgeleid uit de quantumelektrodynamica en vervangt het bestaan van antimaterie]. De zin van het bestaan is dan de constatering dat wij deel uitmaken van de allesomvattende expressie van een universeel informatieveld. Het voortdurende samenklonteren vindt, simplistisch voorgesteld, plaats in de knopen van een vier dimensionale staande golf tussen het verleden en de toekomst.
Emergentie is het resultaat van de complexe interactie tussen top-down en bottom-up factoren waardoor een entiteit ontstaat met andersoortige eigenschappen dan de samenstellende factoren. Emergentie biedt daarom wel aanknopingspunten voor kwantificering.
Gerelateerde Engelstalige literatuur
Richard Amoroso. Universal Quantum Computing. Supervening Decoherence - Surmounting Uncertainty. World Scientific Publ. Co. Pte. Ltd., 2017
Eric Chaisson. Cosmic evolution. The rise of complexity in nature. Harvard University Press, 2004
John Cramer. The Quantum Handshake. Entanglement, Nonlocality and Transactions. Springer, 2016
Ruth Kastner. Adventures in Quantumland: Exploring Our Unseen Reality. World Scientific Publ. Europe Ltd., 2019
Stuart Kauffman. Humanity in a creative universe. Oxford University Press, 2016
John Maynard Smith & Eörs Szathmáry. The major transitions in evolution. Freeman New York, 1995
Gerelateerde Nederlandstalige literatuur
Roel van Duijn. De geschiedenis van de provotarische beweging 1965-1967. Meulenhoff, 1985
Richard Feijnman. QED. De zonderlinge theorie van licht en materie. Aramith, 1988
Agnes van der Horst. De Andriessens. Schuyt Nederland, 2013
Bart de Moor. Evolutie, complexiteit en creativiteit. Univ. Leuven, 2009
Ilya Prigogine & Isabelle Stengers. Orde uit chaos. Prometheus, 1985
Max Tegmark. Life 3.0. Maven Publishing, 2017
Jack Welch & John Byrne. Waar het om gaat. Spectrum, 2003
Jeanette Winterson. Frankusstein. Atlas Contact, 2019
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Joehoe, ik ben er weer!
Mijn uitstapje naar Barbados heeft niet het bedoelde resultaat opgeleverd, namelijk Amanda daad-werkelijk opsporen. Maar ik heb wel iets gevonden waarvan ik niet wist dat ik ernaar op zoek was: de waarheid over mezelf! Uren heb ik moeten wachten voor het vliegtuig kon vertrekken. Vanwege die storm, weet je wel. Als je niets te doen hebt ga je vanzelf nadenken. Op een luchthaven kan het je niet ontgaan dat veel mensen iets met elkaar hebben. Iets dat al het andere achter zich laat in een ratrace naar de waarheid. Ik zag een jongen zijn invalide moeder (?) verzorgen en naast mij zat een jong echt-paar met twee (!) imbeciele kindjes. Er werd gelachen en gehuild en niemand geneerde zich geneerde zich voor openlijke emoties. Dom, dom, dom, dat het pas in de vertrekhal van GAIA tot mij doordrong dat ik niet Amanda maar Annelies moet hebben. Ze spookt voortdurend door mijn hoofd. In het begin dacht ik nog dat het met mijn opdracht te maken had. Maar nu weet ik dat het veel dieper zit. Lange tijd was ik een liefdesontkenner maar nu geloof ik in liefdeswaarheid!
Seksuele verlangens, het samensmelten met een ander lichaam, een vreemde tong in mijn mond, een derde hand aan mijn geslacht, allemaal heel genoeglijk, maar met een beetje fantasie volstaat zelfhulp. Nee, die oergevoelens zijn nu niet aan de orde. Het gaat om de nabijheid van een soulmate. Ik ben ver-domme echt verliefd!
Raar woord eigenlijk, verliefd. Alsof het iets is dat al voorbij is, tot het verleden behoort. Terwijl het juist gaat om aanstormende en voortstuwende gevoelens van verlangen. Ik moet haar …
Ze weet nog niet eens dat ik terug ben!
Ik zal haar onmiddellijk een berichtje sturen. Dat we elkaar ergens ontmoeten. Ik wil haar zien. Ik moet haar in de ogen kijken als ik mijn ziel blootleg. Ik geloof dat ze me zal begrijpen. De vorige keer liet ze merken dat ze me niet verafschuwd, dat ze openstaat voor… Ik hoef niet bang te zijn.
Liefde is allesomvattend. Wat er over liefde wordt gezegd en geschreven (en wellicht gezwegen) heeft een universeel karakter. De gepassioneerde aantrekkings- en afstotingskrachten lijken wel een motor die de geschiedenis van de mensheid voortstuwt. Maar dat is alleen het geval in de klassieke tragedies en geschriften van grote schrijvers. In kringen van miljoenen anonieme mensen liggen die krachten op de loer als kleine, in de geest van de gewone man en vrouw, gebiedende demonen. Wie de moeite neemt een paar stapjes achteruit te gaan krijgt zicht op de slurfvormige hozen waar de intermenselijke relaties toe leiden en die op hun beurt weer evolutionaire wervelingen van een hogere orde vormen. De vleugelslag van een vlinder kan elders een storm veroorzaken, dat weten we zo langzamerhand wel. Dat chaotische fenomeen geldt echter niet alleen in ruimtelijke zin maar ook in de tijd. Ruimtetijd, weet je wel.
Sorry, ik draaf weer een beetje door. Dat komt van dat euforische gevoel dat ik de wereld in mijn binnenzak heb. Wat er ook beweerd wordt, mij kan het niet raken. Iedereen mag er het zijne/hare/dijne of wat dan ook van vinden, ik weet toevallig wel hoe het zit. Ik ben onkwetsbaar. Niets kan mij deren. Liefde is een schubbenpantser, een maliënkolder van mithril, een harnas van weerloosheid. Als van een vlinder.
MILITAIR HORLOGE UIT DE EERSTE WERELDOORLOG
DRUPPELS (OERKNAL)
Nihil est in intellectu nisi prius fuerit in sensu*
Gebrek aan biologische specialisatie en een min of meer grenzeloos aanpassingsvermogen hebben de verspreiding van Homo sapiens over de aardbol tot een succes gemaakt. Typerend voor generalisten is dat ze veel uiteenlopende kenmerken hebben en bij ons kunnen dat zelfs antipoden zijn binnen een enkel individu. Dat leidt soms tot geestelijke gespletenheid maar ook wel tot geniale creativiteit (en in het zeldzame geval van Erik/Bolt tot beide).
Een combinatie van diepe devotie (het irrationele geloof in een bovennatuurlijk, goddelijk wezen) en rationele logica (de onweerlegbare empirische cyclus) is als een splijtzwam in de geest van grote denkers. Hoe die twee te verenigen? Daarover spraken Kurt Gödel en Albert Einstein tijdens hun dagelijkse omzwervingen over de campus van Princeton. In de hoop op een antwoord. Niet over wiskundige onvolledigheid of algemene relativiteit, maar over hoe die te verenigen met God.*
De katholieke priester en wiskundige Georges Lemaître moest het raadsel in zijn eentje oplossen. Maar hij had wel het voordeel dat hij zowel alfa als beta was. Hij bedacht dat de gigantische oceaan van ruimtetijd ooit was begonnen als een minuscuul goddelijk druppeltje. Door zijn idee wiskundig te onderbouwen schonk hij zijn geestverwanten hoop: God als een reusachtige ontploffing.*
Het strijklicht van de zonsondergang accentueerde de bloeddoorlopen poelen die getuigden van een desastreuze neerslag, in elke betekenis van het woord. De gruwzame schoonheid van opspattende modderkluiten en metaalscherven vormden het resultaat en het decor van universele angst, woede en verscheurdheid. De late zonnestralen waren de eerste sinds weken die deze contreien nog een beetje kleur gaven maar een vreugdevol gezicht werd het niet. Geen sprankje hoop maar een flikkerend zwaard was het dat de hemel openbrak. Het kapmes van de massamoordenaar.
Jankend struikelde een laatste overlevende over de lijken en lichaamsdelen, liet zich omlaag glijden langs de glibberige helling en dook in de duistere schaduwen van een opengesperde krater ineen. Huiverend speurde hij naar beschutting. Om hem heen lagen jongens – of wat daarvan over was – zoals hijzelf, maar niemand bewoog meer. Het enige leven in de weide omtrek was het onophoudelijke kanongebulder. Slijmerig water sijpelde langs de wand van de kuil des doods.
Dat hij vrijwillig aan deze waanzin was begonnen, speet hem nog steeds niet. Maar het bevel om met zijn maten over deze heuvelrug te marcheren had hem verbijsterd. Scherp omlijnde silhouetten waren ze geweest. Tegen een heldere achtergrond. Betere schietschijven had de vijand zich niet kunnen wensen. Die namiddag. Hij was de laatste geweest, juist toen een wolk het zonlicht dempte. Ze hadden hem gemist. Hij was de enige die nog ademde.
Het begon allemaal met zo’n harde knal dat niemand precies wist wat er aan de hand was, de klap was voldoende dichtbij en luid geweest dat het oorverdovende lawaai van de exploderende granaten daarna niet meer te horen was, de opspattende modder en rondvliegende armen en benen lieten geen twijfel bestaan over de vernietiging die gaande was. Van de weeromstuit kreeg hij een lachstuip die hij onmiddellijk weer afbrak met een snik, alsof hij geen adem meer kreeg. Hij viel met zijn gezicht in een plas en proefde een metalige smaak. Het geluid rondom nam weer toe, geschreeuw en gejammer, doffe dreunen die zich leken te verwijderen, ineens weer zo’n allesoverheersende slag... Hij besefte dat het nog niet over was. Hij wilde voor dood blijven liggen maar kon de drang niet weerstaan zijn hoofd op te richten om te kijken, om te zien. Hij keek tegen de gerafelde onderkant van een paar laarzen die een meter voor hem over de rand staken van de ondiepe kuil waarin hij lag. Het slik op de bodem was vuilgrijs met bruine vlekken. Een bleke wortel stak omhoog uit de grond. Net op het moment dat hij zich wat verder wilde opheffen om over de rand te gluren, ontplofte er weer een kraker, vlakbij. Nog voor hij zijn hoofd kon terugtrekken sloegen de onbestemde kluiten over de rand, een druppel liep over zijn wang en drong tussen zijn lippen, het smaakte als de loop van een pistool in zijn mond.
Ineens moest hij aan zijn moeder denken. De aandacht die ze hem had gegeven, met een hoofdknik, een vage glimlach, een berisping zelfs, had hem onkwetsbaar gemaakt, vroeger. De deken die ze over hem heen trok als hij ging slapen, zou zijn geborgenheid bestendigen ook al was hij zich van de reikwijdte toen niet bewust. De herinnering nu was genoeg. Hij vleide zich neer in de warme modder en heel even voelde hij iets van behagelijkheid.
De gedachte was maar kort want als vanzelf moest hij aan zijn broertje denken en hij verstijfde. Jacques! Hij had hem een eeuwigheid niet meer gezien! Hoe zou hij er aan toe zijn? Met een mengeling van schuld en spijt drong het tot hem door dat hij niets voor hem had kunnen doen.
Sinds hun aanmelding had hij Jacques in de smiezen gehouden maar in de heksenketel van het laatste verzamelkamp was hij hem kwijtgeraakt, toen zijn broer op zoek was gegaan naar minder opvallende kledij dan de Franse uniformen waarmee ze hen opgezadeld hadden. Broertje had zich de moeite kunnen besparen bedacht hij grimmig met een blik op wat hij ooit zijn ‘pantalon rouge’ had genoemd. Bij het schijnsel van een neerdalende lichtgranaat zag hij nu ook dat uit één van de kapotte laarzen boven zijn hoofd gestaag een stroompje bloed neerdaalde waardoor zijn broek alsnog weer rood kleurde.
Met een schok kwam hij tot zichzelf. Waar komt die lichtgranaat vandaan? Zijn de moffen op zoek naar schietschijven? Of zoekt één van onze compagnies naar overlevenden?
Met verstijfde vingers controleerde hij zijn uitrusting. Een pistool had hij nog. En patronen, al waren die doordrenkt. Modder of bloed? Zijn gasmasker was weg. Niets te eten. Geen veldfles. Gelukkig was het weer gaan regenen. Hij likte de druppels van zijn lippen.
In de grauwe ochtendschemering schrok hij uitgeput op uit een soort koortsige sluimer. Het was de stilte die hem gewekt had. Geen kanongebulder. Geen mitrailleurgerammel. Maar nu hoorde hij wel een vreemd geritsel. Zoeken ze me? Wie oh wie?!
Nadat hij zijn angst had overwonnen en een blik over de rand van de krater wierp, zag hij dat het erger was. Overal stonden poelen water vol lijken van soldaten en beesten. Opgeblazen paarden, varkens, koeien, losgerukte ledematen en rompstukken. Het geritsel, zag hij nu, werd veroorzaakt door talloze ratten – die vieren feest – en de waterloopjes die naderbij stroomden. Nog even en ze zouden de krater bereiken.
Nu pas drong het tot hem door dat het onophoudelijk had geregend, dat hij doornat was en dat zijn kuil al aardig volliep. Hij kon hier niet blijven.
Op hetzelfde moment begon het schieten weer, dichterbij maar minder luid. Het weerhield hem ervan om over de rand te klauteren zoals hij van plan geweest was. In plaats daarvan drukte hij zich ruggelings tegen de wand van de krater en staarde naar de neervallende druppels. Het was net of ze uit één punt kwamen.
Toen rook hij het. De prikkelende geur vulde zijn neusgaten, ontlokte nog even een nostalgisch beeld van de huiselijke schoonmaak, totdat de schrik hem om het hart sloeg. Gas! Ze hadden hem gewaarschuwd. Hij moest als de wiedeweerga een gasmasker zien te vinden. Op het kapotgeschoten lichaam dat bij de laarzen hoorde die boven zijn hoofd hingen had hij daarnet een masker gezien. Om dat te pakken moest hij wel zijn kuil uit. Hier blijven en stikken of daarboven aan flarden? Zijn dreigende ademnood dwong hem ruggelings omhoog te kruipen. Hij had zijn verkleumde botten nog niet naast het lijk gewerkt of daar was al weer het mitrailleurgeratel. Hij kon de inslagen in het schokkende lichaam naast zich voelen. Amai, hazard! In een handomdraai had hij het gasmasker geplaatst en bleef voor dood op zijn rug liggen.
Hoe lang hij daar naar de neervallende druppels had liggen staren kon hij zich later niet herinneren. Geregeld was hij buiten kennis geweest. Ook had hij gedroomd, dat hij nog geen masker op had, dat hij het van een losse kop moest afscheuren, alsof het masker ermee vergroeid was. Als hij wakker lag luisterde hij naar het schieten dat zich leek te verwijderen. Het geritsel daarentegen kwam dichterbij. Wie zijn erger, moffen of ratten? Ik denk ratten. Moffen eten geen ratten, maar ratten eten wel Duitse lijken. Als ze hem echter ook voor een lijk aanzagen zag het er niet goed voor hem uit. Als hij opstond werd hij door de moffen neergemaaid, bleef hij liggen werd hij door de ratten aangevreten.
Tijdens een wakend ogenblik hoorde hij vreemde plofjes. Heel voorzichtig draaide hij zijn hoofd en zag nog net hoe een verkrampt lijfje vanaf een opgezwollen koeienlijk in het water rolde. Onmiddellijk daarop hoorde hij de mitrailleurkogels rakelings langs zijn hoofd suizen en in de modder ploffen. Voor dood blijven liggen was de beste optie, de ratten hadden geen gasmaskertjes, voor hen hoefde hij niet meer te vrezen. Zolang het licht was bleef hij, ondanks de stank, bewegingloos naast het opengescheurde lijk liggen. Als hij geluk had zou hier helemaal niets meer bewegen zodat zelfs de mof er na verloop van tijd genoeg van kreeg en geen aandacht meer voor hem zou hebben.
Het liep anders. Na uren roerloos staren door de spetters op het glas van zijn masker zag hij in die waterdruppels de weergave van een voorbij glijdende beweging. Goddank was de wasem van zijn levensadem, die hij tot een minimum probeerde te beperken, onopgemerkt gebleven.
Toch durfde hij minuten later pas zijn hoofd licht te op te heffen. In de verte zag hij de gebogen silhouetten van twee Duitse soldaten in de richting sluipen waar hij zijn compagnie – of wat ervan over was - vermoedde. Ik lig hier goddomme achter … Maar zijn gedachte werd onderbroken door driftig mitrailleurvuur. Dit keer verschafte het hem enig genoegen: de sluipende gestalten werden overtuigend stukgeschoten. Schaamte en opwinding streden om voorrang. De Verlossing is nabij. Mijn God, vergeef mij. Heel voorzichtig schoof hij langs het levenloze soldatenlijf dat hem bescherming had geboden en glibberde langs de kadavers door het water dat bezaaid was met rattenlijkjes. Half poedelend half sluipend bewoog hij zich in de richting die de Duitsers gegaan waren. Angstvallig hield hij zijn mond boven water en drukte zich tegelijkertijd zo plat mogelijk in de blubber.
Het was ondertussen steeds donkerder geworden en windstoten sloegen de regen tegen grond zodat de opspattende druppels zijn geploeter overstemden en camoufleerden. De gedachte bekroop hem dat hij als een pantoffeldier door de oersoep pulseerde. In den beginne, in den beginne … Tranen vulden zijn ogen toen hij de dode moffen passeerde, jongens van zijn leeftijd, terwijl in de verte iemand in zijn eigen taal riep: “Hou vol!” Hij beet op zijn lip en proefde opnieuw de pistoolloop in zijn mond. Een druppel bloed loste op in zijn kwijl en verdween in het slijk. Hij wilde iets roepen maar een weeë walm ontnam hem de adem.
Vlak voor hem puilde een enorme bult op uit de modder. Wat hij voor een tamelijk luwe schuilplek had gehouden bleek het opgeblazen lichaam van een mens. Een vrouw, zag hij, nu de gescheurde jurk niet langer het door verteringsgassen opgezwollen lijf bedekte. Ze moest al enige tijd dood zijn. Haar bleke borsten wekten een morbide aandrang op in de ingewanden van de adolescente maagd. Schaamte en opwinding streden om voorrang. Opnieuw. De Verlossing is nabij. Mijn God, vergeef mij.
In hoeverre zijn smeekbede werd verhoord, kon alleen hijzelf weten. Vergisting van haar werkloze darmen had precies op dat moment een gasspanning bereikt die niet langer door het verstijfde weefsel kon worden weerstaan. Met een enorme knal spatte het lijk uiteen.
Beduusd staarde hij naar de smurrie. Erger zou het nooit kunnen worden. Hij wendde zijn hoofd naar de hemel. Druppels spoelden zijn gelaat schoon. Tranen van God? In de hel bestond geen regen. Hij haalde diep adem in weerwil van de afgrijselijke stank. Niets kon hem meer deren. Hij rolde zich op zijn zij, trok zijn benen op en sloot zijn ogen. Onmiddellijk viel hij in een diepe, droomloze slaap. In de schoot van de TIJD.
*
*
Met karakteristiek krassend en piepend gestriem werden de treinstellen over de wirwar van spoorrails gerangeerd om op de daarvoor bestemde plek tot stilstand te komen. Vanaf het dak van het lage hospitaal keek George uit over het emplacement. Tussen de rodekruistenten en opslagloodsen stonden legervoertuigen, net als op de laadwagons achter de trein die daar zojuist gestopt was. Uit een lange rij hospitaalspoorwagens werden gewonden op brancards naar de dichtstbijzijnde ziekenboeg gedragen. Het gekerm mengde zich met het geratel van ijzeren wielen en gebrom van motoren. Door de loodgrijze lucht schoot een lichtflits.
Verderop zag hij hoe anonieme goederenwagons werden volgeladen met levenloze lichamen. Jongens, die het niet hadden gered. Die zouden worden gedumpt in één van de talloze de massagraven in de omgeving, of waar de trein hen dan ook mocht heenvoeren.
Zelf was hij er goed vanaf gekomen. Zijn verwondingen stelden niets voor. Zijn herinneringen had hij in de hand. Beter dan de vele stakkers die ogenschijnlijk niets mankeerden. Eerst had hij nog gedacht dat ze door inwendig lichamelijk letsel verscheurd waren, maar dat bleek een misvatting. Hun pijn zat dieper. En voor geen goud wilden ze ooit nog terug naar de hel.
Hij kwam geregeld hierboven. Op het dak hing een vreemd soort rust. In de zalen beneden heersten nervositeit en doodsstrijd. Het was er een zooitje. De ongebreidelde toevoer van oorlogsslachtoffers had de reguliere ziekenzalen overspoeld. Zelfs op de kraamafdeling werden ledematen geamputeerd.
Zodra ze een beetje opgelapt waren gingen de stakkers op transport. Naar veiliger oorden, vermoedde hij, luisterend naar het granaatvuur dat korte tijd het gejammer van de aangevoerde gewonden overstemde. Toch waren die heel wat beter af dan die verdwaasde zielen die met spastische bewegingen door de zalen zwalkten en in wier ogen maar één ding stond te lezen: ontstellende verbijstering. Zelfs al waren ze lichamelijk in orde, dan nog zouden ze tussen de lijken in de anonieme treinwagons terechtkomen. Men liet ze niet levend naar huis terugkeren. Dat zou slecht zijn voor het oorlogsimago.
Het begon te regenen. Hij wierp zijn hoofd in zijn nek en liet de druppels op zijn gezicht kletteren. Ze spoelden zijn tranen weg. Ze spoelden de dood uit zijn ogen. Hij staarde omhoog, voelde de regen op zijn hoornvliezen slaan.
God, laat de zwavel mijn oogbollen uit hun kassen branden! Wat ze gezien hebben pleit niet voor U.
De stralen vielen neer als de pijlen uit onpeilbare verten. Maar hij bleef ze zien.
Beneden hoorde hij een baby huilen. Bijna was hij vergeten dat te midden van de alomtegenwoordige dood ook nieuw leven ter wereld kwam. Op de kraamafdeling werden ondanks al het doodsleed kindekes geboren. Het bracht hem (bijna) in vervoering. Die hulpeloze mensjes, net geen klompjes cellen meer, uit een speldenknop geboren, om kort daarna als kanonnenvoer te dienen. Hij schrok van zijn cynisme.
George Lemaître hield zijn blik priemend omhoog gericht en snakte naar adem. Hij werd bedolven door de hooghartige pijlen uit een punt op oneindig. Hooghartige tongpunten uit de mond van God. En uit de mond van God klonk kindergeschrei. Als een oerkreet.
Een krachtig sissen uit de richting van het startblok kondigde het vertrek van de trein aan. Met trage stoten werden de voormalige bewoners van de loopgraven naar vrediger oorden afgevoerd.
Aan elk leven komt een einde. Geen leven zonder dood. De tijd houdt eventjes de adem in … tikt dan brutaal verder. Onverstoorbaar, als altijd.
De verschrikkingen van de oorlog hadden hem deemoedig gemaakt. De rest van zijn leven moest God wel iets met hem voor hebben.
Na WO1 ontving George Lemaître in 1921 het Oorlogskruis, werd in 1923 als priester gewijd en promoveerde in 1927 aan het MIT als doctor in de natuurkunde. In datzelfde jaar publiceert hij zijn model van een uitdijend heelal dat hij in 1931 uitbreidt met het primordiale oeratoom (de oerknal). In 1934 ontving hij de Francquiprijs (hoogste Belgische wetenschappelijke onderscheiding), in 1952 de Eddington Medal (van de Royal Astronomical Society) en in 1960 werd hij benoemd tot huisprelaat van de Paus door Johannes XXIII.
Pas in 1966 kreeg hij op zijn sterfbed te horen dat zijn oerknaltheorie door de wetenschappelijke wereld was aanvaard.
George Lemaître publiceerde zijn idee over de geboorte van het heelal in 1931, 13 jaar na WO1. Lang heeft hij geaarzeld om zijn hypothese te openbaren, vanwege de te verwachten scepsis, niet zozeer vanuit religieuze hoek zoals bij Darwins evolutietheorie, maar binnen de wetenschappelijke wereld, waar men hem verweet dat hij als wis- en natuurkundig opgeleide priester de wetenschap wilde gebruiken om het christelijk scheppingsverhaal te ondersteunen. Pas nadat Edwin Hubble zijn eigen theorie over het uitdijende heelal in 1929 had gepubliceerd, durfde Lemaître het aan zijn primordiale oeratoom te openbaren. Overigens heeft hij steeds met klem volgehouden dat geloof en wetenschap twee verschillende spirituele activiteiten zijn die zich elk op een eigen domein afspelen. Zolang deze maar niet vermengd worden, zijn geloof en wetenschap twee verschillende wegen naar dezelfde bestemming: de waarheid (wat dat dan ook mogen zijn).
De oerknal, het spontaan uit het niets tevoorschijn komen van een primordiale singulariteit, was een emergentie bij uitstek. Het ontstaan van de ruimtetijd, materie en energie gebeurde simultaan. De vraag is of er verschillende soorten gelijktijdigheid bestaan?
Nederlandstalige bronnen
Hans Andriessen. WOI. De eerste wereldoorlog in foto’s. Rebo Productions, 2013
Louis Barthas (vertaald door Dirk Lambrechts). De oorlogsdagboeken ‘14-‘18. Bas Lubberhuizen, 2012
David Bercovici. Het begin van alles. Prometheus, 2017
Alexander van Biezen. Tussen geloof en wetenschap. Georges Lemaître, paus Pius XII en de oerknaltheorie. Dissertatie KU Leuven, 2014.
Helge Kragh. George Lemaître, een boegbeeld van de kosmologie. In: Geschiedenis van de Wetenschappen in België 1815-2000. pp 122-130. Dexia, 2001
Lawrence Kraus. Universum uit het niets: waarom er iets is in plaats van niets. Nieuw Amsterdam, 2012
Dominique Lambert. Lemaître. Veen Magazines, 2012
Govert Schilling. Evoluerend heelal. Fontaine Uitgevers B.V., 2009
Simon Singh. De oerknal. Arbeiderspers, 2005
Maar, wat is een oceaan anders dan een massa druppels?
David Mitchell Wolkenatlas 2004
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ik vraag me af, bestaat het menselijk kwantumeffect eigenlijk wel echt? Soms denk ik dat het niets anders is dan deepfake, je weet wel, nabootsing van beeld en geluid met slimme software. Zie je tegen-woordig ook steeds meer op Instagram en Twitter: onzichtbaar voor God spelen. Die afbeeldingen bij BZ waren misschien wel het resultaat van beeldmanipulatie. Misschien ben ik er ingetuind en bestaat A-manda helemaal niet. Of riekt dat naar paranoia? Bij BZ zaten wel een paar klimaatontkenners maar de meesten behoorden tot de zgn. twijfelbrigade.
Ik ben geen complotdenker, wel klimaatscepticus. Ik verdiep me in de stof en denk gewoon na.@ De opwarming van de aarde zou worden veroorzaakt door de menselijke uitstoot van CO2. De menselijke bijdrage aan de uitstoot van H2O, daarover hoor je nooit iets. Terwijl waterdamp wel 70% van alle broei-kaswerking veroorzaakt. Waarschijnlijk omdat er al zoveel waterdamp in de lucht zit. Maar bij elk ver-brandingsproces komt wel net zoveel waterdamp als koolzuurgas vrij. In de wetenschappelijke model-len wordt waterdamp eigenlijk alleen als een soort sidekick gepresenteerd. Volgens mij speelt het juist de hoofdrol en werkt CO2 alleen als aanjager. De toename van CO2 heeft sinds de industriële revolutie voor een klein beetje opwarming gezorgd waardoor de hoeveelheid waterdamp kon toenemen en daarmee werd de indruk gewekt dat het broeikaseffect van CO2 veel groter zou zijn. Maar het gaat om al die klein waterdruppeltjes met hun gigantische warmtecapaciteit. Iedereen moet aan de elektriciteit maar die elektriciteit wordt nog altijd opgewekt met stoom (zelfs bij kerncentrales). En hoe dacht je dat al die windturbines, batterijen en zonnecellen gemaakt werden?
Sorry, ik verveel je toch niet? Vroeger dacht ik ook dat waterstof de ideale brandstof was. Bij verbranding komt er alleen maar stoom in de lucht, geen gore gassen en roet en zo. Het is allemaal uitstel. We maken onszelf wijs dat er een weg terug is. Als we nu zouden stoppen met alle uitstoot zou er voorlopig niets veranderen met de opwarming van de aarde. Al die jongelui die hun toekomst bedreigd zien door de klimaatverandering hebben iets sneus.
Ach, nou heb ik je aan het huilen gemaakt. Maar weet je, als onze voorouders dezelfde voedings-gewoonten en persoonlijke hygiëne hadden gehanteerd als wij dan zaten we hier niet. Een slokje rioolwater op z’n tijd is beter dan een vaccin, maar daar heeft de WHO vast geen trek in. De microben zitten zeker ook in het complot?
Eerlijk gezegd kan ik me er niet zo druk meer over maken. Nog niet zo lang geleden was dat wel anders. Toen verlangde ik nog sterk naar een samenleving zonder bemoeienis van bovenaf. Nu verlang ik alleen nog maar naar Annelies. Zoiets zie je niet aankomen, het overvalt je. Het maakt dat alles wat ik waardevol vond ineens op losse schroeven staat. De waarheid een emotie? Of maakt emotie je juist blind? Soms ligt het antwoord zo voor de hand dat je er straal aan voorbij gaat. Soms zit de wereld niet zo logisch in elkaar. Het maakt niet uit. Ik zie haar binnenkort. Ik laat haar nooit meer gaan.
HET KLOPPEND HART VAN DE TIJD
TIKT IN DE KLEINSTE KWANTA,
LAAT HET UNIVERSUM DANSEN
OP HET LIED VAN EMERGENTIE
HORROR CELERITAS ABSOLUTA
De ironie van het verongelijkte verstand
In de loop van de 19e eeuw ontwikkelde de theoretische natuurkunde zich, mede door ondersteuning van experimenten die door de technologische wisselwerking mogelijk werden, in sneltreinvaart. Door het theoretische werk van Maxwell was duidelijk geworden dat elektriciteit en magnetisme twee aspecten zijn van hetzelfde fenomeen, het elektromagnetische veld. Dat veld kan worden opgevat als het medium waarlangs elektromagnetische golven zoals licht, radiogolven en röntgenstraling zich bewegen. Door het werk van Lorentz ontstond het vermoeden dat deze golven zich met de hoogst mogelijke snelheid konden voortbewegen, waarmee de basis werd gelegd voor de speciale relativiteitstheorie die in het begin van de 20e eeuw door Einstein werd gepubliceerd. Het postulaat van een absoluut maximale snelheid was al experimenteel gesuggereerd maar het begrippenkader van een ruimtetijd continuüm druiste in tegen de klassieke opvatting dat ruimte en tijd onafhankelijk van elkaar zijn en tegen de dagelijkse ervaring dat rust het tegenovergestelde is van beweging.
Het zal dan ook niet verbazen dat vooral praktisch ingestelde natuurkundigen de relativiteitstheorie niet accepteerden. Eén van hen was Louis Essen die een aanzienlijke verbetering ontwikkelde voor de bepaling van de snelheid van het licht. Ironisch genoeg opende die nauwkeurige meting in combinatie met de speciale relativiteit de reële mogelijkheid om te communiceren via GPS.
Hieronder volgt een vertaling uit het Engels van een hoofdstuk uit Essens autobiografie Time for Reflection (1996).
In de jaren twintig werd tijdens mijn natuurkundestudie aan de Universiteit van Nottingham natuurlijk ook de relativiteitstheorie van Einstein behandeld, maar er werd direct bij gezegd dat we er waarschijnlijk niet veel van zouden begrijpen. Ik heb mij daar nooit veel van aangetrokken, zeker niet toen ik merkte dat de meeste natuurkundigen er zonder meer van uitgingen dat de theorie wel juist zou zijn. Mijn wantrouwen werd echter gewekt toen ik merkte dat de echte specialisten het ook niet precies bleken te begrijpen. Uit een briefwisseling in Nature tussen Dingle en McCrea bleek dat zij sterk van mening verschilden over een aantal van de voorspellingen die uit de theorie zouden volgen, en allebei hanteerden ze daarbij argumenten die mijns inziens onlogisch en niet overtuigend waren. De discussie ging vooral over de tijd die klokken aangeven als ze zich ten opzichte van elkaar bewegen, en omdat ik een ruime ervaring had met het vergelijken van klokken en het meten van de tijd voelde ik mij bijna verplicht om me wat meer te verdiepen in deze controverse.
Het is altijd beter om te verwijzen naar de oorspronkelijke artikelen dan naar de daarvan afgeleide bijdragen en dus heb ik mij verdiept in het beroemde artikel van Einstein dat door menigeen wordt beschouwd als een van de belangrijkste wetenschappelijke bijdragen ooit. Ik was dan ook verbijsterd toen ik er achter kwam dat het in een aantal opzichten een van de slechtste artikelen was die ik ooit had gelezen. Woordgebruik en stijl waren onwetenschappelijk en dubbelzinnig, een van zijn uitgangspunten werd op verschillende plaatsen in het artikel in tegenstrijdige vorm gepresenteerd, een aantal uitspraken konden op verschillende manieren worden uitgelegd en waar ik mij het meest aan stoorde was het hanteren van gedachte-experimenten. Een dergelijke werkwijze is in strijd met de wetenschappelijke methode die is gebaseerd op de uitkomsten van werkelijke experimenten. Aanvankelijk dacht ik dat, ondanks de duidelijke tekortkomingen in de presentatie, de theorie op zichzelf juist moest zijn en voordat ik mijn bezwaren publiceerde, las ik veel over het onderwerp. De extra informatie die ik hiermee verkreeg, maakte alleen maar dat ik er meer en meer van overtuigd raakte dat de theorie werd ontsierd door zijn eigen interne tegenstellingen. Vaak beweren de aanhangers van relativiteit dat de theorie wordt geaccepteerd door alle wetenschappers van naam, maar dat is helemaal niet waar. Veel wetenschappers, waaronder ten minste één Nobelprijswinnaar, hebben zich krachtig verzet tegen de theorie. De meeste kritiek had over het algemeen betrekking op de vele tegenstrijdigheden, dus besloot ik om de aandacht te vestigen op de fouten die aanleiding gaven tot de tegenstrijdigheden, onder de vermelding van pagina en regel in Einstein’s artikel, zodat de aanhangers van relativiteit ze moeilijk konden negeren of versluieren in oeverloze discussies.
Speciale relativiteit vol barsten
Er waren onmiskenbare onjuistheden. Eén ervan was de veronderstelling dat de lichtsnelheid een constante is. Dit is in strijd met de beginselen van de natuurwetenschap en het feit dat het wordt herhaald in alle leerboeken die ik heb bekeken, laat zien hoe slecht deze beginselen worden begrepen door theoretische natuurkundigen. Natuurwetenschap is gebaseerd op de resultaten van een experiment en die resultaten moeten worden uitgedrukt in een samenhangend geheel van een heden. De eenheid van lengte is de meter en de eenheid van tijd is de seconde. Snelheid is een gemeten hoeveelheid uitgedrukt in meters per seconde. Zelfs al bleek de (licht)snelheid onder bepaalde voorwaarden niet te veranderen, dan nog was het onjuist om deze per definitie onder alle omstandigheden tot constante te verklaren. Alleen de meeteenheid kan per definitie constant worden en door Einsteins uitgangspunt werden er kopieën van eenheden gevormd. Juist door deze verdubbeling ontstonden verwarrende en tegenstrijdige resultaten in plaats van geniale diepgang zoals de aanhangers van relativiteit ons graag willen doen geloven.
De kwestie van eenheden is tamelijk ingewikkeld en in dit geval zijn sommige auteurs in de war geraakt doordat de lichtsnelheid als standaard wordt gebruikt om afstanden te berekenen die zijn afgeleid uit de tijdsduur waarmee een lichtpuls of radiogolf zich voortbeweegt. Maar de gebruikte waarde is de gemeten waarde en de voorwaarden van de meting zijn zorgvuldig gedefinieerd. Vrij recent is er nog een probleem bij gekomen. Tegen het einde van onze werkzaamheden bij het Nationaal Natuurkundig Laboratorium in Teddington hebben we voorgesteld om, naarmate de technieken worden verbeterd, de meeteenheden opnieuw te definiëren, en wel met behoud van de atomaire seconde en vaststelling van een bepaald waarde van de lichtsnelheid maar met afschaffing van de eenheid van lengte. Dat voorstel is overgenomen maar het heeft geen enkele invloed op de tekortkomingen in de theorie. Zelfs met deze nieuwe eenheden is het nog steeds absurd om te veronderstellen dat de (licht)snelheid hetzelfde zou zijn voor twee waarnemers die zich ten opzichte van elkaar verplaatsen.
Gedachte-experimenten
Een andere opvallende fout treedt op tijdens een van zijn gedachte-experimenten. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft Einstein nooit daadwerkelijke proefnemingen gedaan en hij had er in elk geval geen idee van hoe je klokken moet vergelijken. Hij stelde zich twee identieke en naast elkaar geplaatste klokken voor en liet in gedachten één van de twee zich met eenparige snelheid verwijderen en weer terugkeren. Resulterend uit de theorie blijkt de verplaatste klok langzamer te lopen dan de stilstaande, gezien vanuit een vaste positie. Als we de klokken A en B noemen, luidt de voorspelling:
B loopt langzamer dan A, gezien vanuit A
en omdat snelheid relatief is en één van de klokken wordt verondersteld te bewegen, geldt:
A loopt langzamer dan B, gezien vanuit B
Dit is beslist vreemd maar niet onmogelijk. Het betekent dat er iets gebeurt met hun tijdsaanduiding tijdens het aflezen. Vervolgens zet hij zijn experiment uiteen zonder precies uit te leggen hoe de metingen worden verricht en concludeert:
B loopt langzamer dan A
en zonder het expliciet te vermelden:
A loopt langzamer dan B
hetgeen geheel in overeenstemming met het relativiteitsbeginsel.
Dit resultaat is natuurlijk onmogelijk en wordt gewoonlijk aangeduid als de klok paradox. Er is veel over geschreven maar het komt gewoon omdat hij (Einstein)niet de juiste procedures heeft gevolgd bij zijn proefneming. Het experiment is zo ontzettend eenvoudig dat het telkens als het wordt herhaald het juiste resultaat geeft dat in overeenstemming is met de theoretische voorspellingen. Immers, een gedachte-experiment kan niet ineens een ander resultaat opleveren. De theoretische voorspellingen vallen zelf ook niet te verklaren maar dat is het gevolg van de invoering van gekopieerde eenheden.
In mijn naïviteit had verwacht de wetenschap een dienst te bewijzen met mijn oplossing voor de langdurige verwarring en dat haar beoefenaars er op zijn minst enige aandacht aan zouden schenken, aangezien ik op dit gebied meer praktische ervaring had dan alle aanhangers van relativiteit tezamen. Maar ik had het mis. Niemand nam de moeite om mijn argumenten te weerleggen, terwijl bij wijze van rechtvaardiging van Einstein’s gedachte-experiment en zijn foutieve aannames de theorie verder werd uitgebouwd. Ik ontving daarentegen een paar overduidelijke waarschuwingen dat mijn reputatie en vooruitzichten er waarschijnlijk onder zouden lijden als ik doorging met mijn kritiek op de theorie. Ook al ging het alleen maar om een nevenactiviteit naast mijn gewone praktische werk, ik vond het belangrijk genoeg om er mee door te gaan en de theorie aan de kaak te stellen. Mijn baas had daar geen problemen mee en liet me weten dat hij geen bezwaar had zolang ik het Natuurkundig Laboratorium er niet in zou betrekken. Het begon tot mij door te dringen dat wetenschappers even redeloos konden zijn als ieder ander en dat ze klakkeloos in een theorie konden geloven zonder te luisteren naar enige argumentatie. Ze hebben ook geprobeerd om mijn verzet te verdoezelen en twee van mijn artikelen werden na acceptatie vreemd genoeg nooit gepubliceerd.
Niet iedereen had bezwaar tegen mijn ideeën en de Oxford University Press vroeg mij om een artikel te schrijven. Omdat ik er minder tijd voor had dan ik had gehoopt en het secretariaat van mijn afdeling niet kon helpen, werd het artikel minder uitgebreid dan de uitgever had gehoopt. Maar het werd geaccepteerd en gepubliceerd in de vorm van een onderzoeksartikel (no. 5). Ik kreeg ook een uitnodiging van de directeur van het Koninklijk Instituut om een Vrijdagavond Cursus te geven. Die sloeg erg aan en ik ontving menige gelukwens, ook al kreeg ik enigszins geamuseerd in de gaten dat de meeste brieven waren geschreven op persoonlijk briefpapier en niet op het gebruikelijke briefpapier van de instellingen die ze vertegenwoordigden.
De geschiedenis van de relativiteit zou een boeiende studie kunnen opleveren en ik betreur het dat ik mij daar onvoldoende toe in staat acht. Ik heb mij beperkt tot zaken waar ik iets van afweet zoals meeteenheden en het vergelijken van klokken. Ik werd er toe aangezet door de raadselachtige resultaten van een proefneming door Michelson en Morley. Zij betoogden dat, als het licht zich met een vaste snelheid door de ether voortplantte en het aardoppervlak zich door de ether bewoog, er een waarneembare invloed van de beweging zou moeten zijn. Maar zij konden niets ontdekken. Fitzgerald en Lorentz gaven een empirische verklaring voor het feit dat bewegende staafjes korter werden en bewegende klokken langzamer gingen lopen. De wetenschap had grote behoefte aan een meer gedetailleerde afdoende verklaring en Einstein meende dat hij daarvoor had gezorgd. Maar het enige waar hij voor gezorgd had, was de invoering van ongerijmde ideeën in de natuurkunde en het benoemen van de Lorentz-contractie als uitgangspunt. De eerdere raadselachtige resultaten blijven derhalve bestaan en het is in het belang van de wetenschap dat er een ware verklaring wordt gevonden.
Geniaal of frauduleus
Het beroemde artikel uit 1905 lijkt geen enkele aandacht te hebben getrokken totdat Eddington terugkeerde van een expeditie die de zonsverduistering in 1919 onderzocht. Tijdens een vergadering van het Astronomisch Genootschap in Londen verkondigde hij onder grote belangstelling van de pers dat de resultaten van zijn onderzoek het bewijs leverden voor Einstein’s theorie. Hij meende de bevestiging te hebben gevonden van de mate waarin Einstein dacht dat het licht door de zon zou worden gebogen. Wetenschappers hadden er heel wat moeite voor over om de theorie experimenteel te ondersteunen omdat ze de noodzaak daarvan inzagen. Niettemin lijkt Eddington te hebben beweerd dat de theorie zo goed in elkaar zit dat als deze niet bevestigd wordt door de experimentele resultaten, de laatste wel verkeerd zullen zijn. Een kritisch onderzoek van zijn resultaten wees later uit dat minder geschikte waarnemingen werden genegeerd om toch vooral het verlangde resultaat te verkrijgen. Ook heeft iemand duidelijk aangetoond dat Einstein zelf twee resultaten had voorspeld die een twee maal zo grote afbuiging gaven. Tenslotte heeft het afbuigen van zonnestralen niets te maken met de speciale relativiteitstheorie en de klok paradox en toch werd het op een of andere geheimzinnige wijze beschouwd als een bevestiging. Omdat men nog steeds op zoek is naar experimentele ondersteuning werd er enkele jaren geleden in de Verenigde Staten een onderzoek uitgevoerd. Vier atoomklokken werden per vliegtuig in tegengestelde richting rond de aarde gevlogen. De afwijkingen tussen de verschillende klokken waren veel groter dan volgens het gezochte effect het geval had moeten zijn en toch beweerden de auteurs Einstein’s theorie en in het bijzonder de klok paradox te hebben bevestigd, door de ongewenste resultaten te negeren en de een of andere onduidelijke statische analyse uit te voeren. In een spectaculair televisieprogramma over het onderwerp nam een bekend acteur plaats in een namaak space-shuttle met de mededeling dat hij jonger terug zou komen dan wanneer hij op aarde was gebleven. Als intelligent persoon scheen hij het grote onzin te vinden en ik hoop dat de kijkers dat ook vonden.
Verenigde veldtheorie
Mijn bemoeienis met de theoretische natuurkunde is mislukt in die zin dat ik de aanhangers van relativiteit niet van hun fouten heb kunnen overtuigen. Misschien dat het nog iets heeft opgeleverd door wetenschappers aan te moedigen op zoek te gaan naar een wiskundige uitbreiding van de elektromagnetische theorie om de vele onverklaarbare mysteries alsnog te verklaren. Van de verschillende pogingen die inmiddels zijn ondernomen, zijn die van René- Louis Vallée in mijn ogen zeer bemoedigend. Het gaat om een verenigde veldtheorie die een elektromagnetische uitleg van de zwaartekracht geeft, met inbegrip van een buitengewoon belangrijk idee dat het misschien mogelijk is om de gravitatie energie in de ruimte op een veilige en winstgevende manier te benutten. Nadat hij betoogd had dat het Franse kernenergieprogramma het milieu belaste en verkeerd bezig was, werd hij gedwongen ontslag te nemen. Het zou jammer zijn als zijn ideeën niet nader werden onderzocht aangezien de kernfusieprogramma’s over de hele wereld weinig vooruitgang lijken te boeken, ook al worden er miljarden in gepompt.
Dat lichtstralen een bepaalde (eindige) snelheid hebben, werd al aan het begin van het tweede millennium gesuggereerd door de Iraakse geleerde Abu Ali al-Hasan ibn al-Haytham (Alhazen). Als toegewijd Moslim geloofde hij in de volmaaktheid van God en dat mensen licht ten prooi vallen aan dwalingen (!) Om de waarheid te ontdekken diende men afstand te nemen van elke vooringenomenheid en de natuur voor zichzelf te laten spreken door proefnemingen. “Een zoeker naar waarheid is niet iemand die de neiging heeft om te vertrouwen op oude geschriften”, zo schreef hij, “maar eerder iemand die ze juist wantrouwt en zich afvraagt wat hij eruit kan opmaken, iemand die zich onderwerpt aan argumentatie en demonstratie.” Deze empirische basis van de moderne wetenschappelijke methode kreeg pas in de 16e eeuw in Europa voet aan de grond.
Tegenwoordig kan iedereen thuis de eindige lichtsnelheid zelf bepalen.*
Gerelateerde Nederlandstalige literatuur:
Sander Bais. De sublieme eenvoud van relativiteit. Amsterdam University Press, 2007
Henk Dorrestijn. Op het spoor van de tijd. www.einsteingenootschap.nl
João Magueijo. Sneller dan de snelheid van het licht. Forum, 2003
Engelstalig: Ray Essen. Revolutions in Time: The world of Louis Essen, clockmaker and father of atomic time. Independently published, 2020
De digitale technologie heeft een voorkeur voor machten van 2, omdat die door computercircuits snel kunnen worden omgezet in een mechanische puls om de radertjes elke seconde te laten bewegen. Het is van belang dat de frequentie niet te sterk wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur, luchtdruk of de hoogte boven zeeniveau (factoren die bijvoorbeeld wel invloed hebben op een slinger).
Uit: Marcus du Sautoy. Wat we niet kunnen weten, 2016
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ik zie dat je er nog bent. Ik hoop dat je het niet erg vindt maar ik ga zo weer weg. Naar de IJsfontein. Daar heeft ze mijn hart gestolen en ze zeggen dat een dief altijd terugkeert naar de plaats delict.
Ha, ha, grapje! Natuurlijk hebben we afgesproken.
De zaak is eindelijk weer van het slot af. Mijn aanvraag voor een tegemoetkoming is opnieuw afge-wezen. De marionetten van het internationale bankwezen spelen ons belastinggeld door naar de dikke deuren van de wereldtop die zich beroepen op de wet van de communicerende vaten: als zij het niet aanpakken doen anderen dat wel. Vrije scharrelaars als ik moeten niet zeuren, het privilege heeft een prijs. De arm van BZ is langer dan ik dacht. Grote zakkenvullers worden gespekt met miljoenen bonus-sen maar zinzoekers zijn ze liever kwijt.
Liefde! Vrijheid!
Weg met de dictatuur!
Mij kan het niets meer schelen. Ik heb gevonden wat ik zocht. Liefde is het enige wat er werkelijk toe doet. Waarom heb ik dat nooit eerder ingezien. Nou ja, heel vroeger wel, natuurlijk, maar dat was meer lust, denk ik.
Hoewel.
Ach wat, het doet er niet meer toe. Is dat mijn telefoon? Ik heb dat gejengelbel vervangen door Beet-hoven. Ode an die Freude. Maar dat is nog even wennen.
“Hallo ja… Annelies?
… … …
Wat zeg je?
… … …
Kan het niet wachten? We zien elkaar zo
… … … …
Wat? Dat kan je toch niet…
… … …
Oh
… … …
Oh, Tsja
…
Ja, oh, nou, doei…”
Dat was Annelies. Ze gaat naar Barbados. Ze is al onderweg.
Godver...
Godverdomme
L & B: ROOK GOEDSCHURK
In minzame verontwaardiging sprak de mondiale goegemeente opnieuw haar misprijzen uit over een frauduleuze bestuurder die de sukkelende instelling eindelijk goed op de rails had gekregen. Nadat deze jarenlang door corrupte managers bijna naar de gallemiezen was geholpen.
In hoeverre zijn fraude en corruptie aan elkaar gewaagd? Is een charlatan even slecht als een dief? Waar ligt de grens tussen de gewenste werkelijkheid en een verwezenlijkte droom? Niet zelden gaat het om intelligente oplichters à la Frank Abagnale of plagiërende wetenschappers als Diederik Stapel en Martin Stone.
Dit keer waren de afgunstige beschuldigingen aan het adres van de geneesheer-directeur van een kliniek in Bridgetown, Barbados, een zekere dr. Joachim Bolt. Ondanks een uitmuntende reputatie – al zijn ondergeschikten staken de loftrompet over hem – heeft de mondiale academische wereld in een reactie op de recente onthullingen zijn vertrek geëist. Het probleem is echter dat professor Bolt van de aardbodem lijkt te zijn verdwenen.
Eddy Griffith, onderzoeksjournalist voor de Bridgetown Advocate, beweert aanwijzingen te hebben dat de aantijgingen tegen Bolt het gevolg zijn van een samenzwering. Een aantal invloedrijke eilandbewoners volgt ‘Een Cursus in Wonderen’ en meent uit hoofde van die filosofie dat de medische zorg op Barbados er vooral is om de zakkenvullende reguliere artsenij aan het werk te helpen. Voor een alternatieve benadering zou geen plaats zijn.
De ironie wil dat het slachtoffer van hun insinuaties juist niet de door hen verfoeide reguliere wetenschap vertegenwoordigt maar zelf een gretig consument is van de Foundation for Inner Peace. Dat zijn fysieke verdwijning het gevolg zou zijn van een Innerlijke Projectie wordt door alle partijen ten stelligste ontkend.
Gezien de lofbetuigingen die hem ten deel vielen, zijn spoorloze ondergang en de onderbezetting van het lokale politieapparaat zal ‘de zaak Bolt’ niet lang de gemoederen bezighouden.
Oplichter of weldoener, hij is in rook opgegaan.
HAÏTIAANSE VOODOO KLOK VAN DE HAND VAN HOUNSI-DANZO
INGEWIJDE KUNSTENARES ELISSA MAITROS (SCULLY ELLY)
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Er wordt al een tijdje gebeld. Zou ze …?
“Annelies?
… …
Oh, sorry. Zeg het eens.
… … … …
Oke. Dan zie ik je daar. Hoi.”
Ik heb een afspraak gemaakt met Arthur. Een oud-collega van BZ. Werkt daar ook niet meer. We zien elkaar af en toe. Hij heeft gevraagd of ik meega. Hij speelt in een soort orkest. Ik hou niet van muziek maar ik ga wel mee. Geeft wat afleiding.
Ik weet niet wat Annelies van muziek vindt maar voor mij heeft het iets raars. Dat één persoon een liedje fluit is nog tot daaraantoe maar dat een hele groep mensen samen, precies op elkaar afgestemd, keurig in de maat en toch allemaal schijnbaar op eigen houtje… dat ze dat fijn vinden… daar begrijp ik helemaal niets van. En mooi vind ik het ook niet. Geef mij maar een merel, die fluit tenminste alléén.
Maar ik ga wel mee.
Mensen die samen zingen. Dat vind ik zó iets onnatuurlijks hebben. Net of ze samen een moordaanslag beramen. Op een gemeenschappelijke vijand die ze uit de weg willen ruimen. Het geeft koude rillingen. Ontroering noemen ze dat. Ik begrijp niet dat iemand zich vrijwillig laat meeslepen.
Maar ik ga wel. Een masochistisch trekje. Heb ik vaker last van, de laatste tijd, sinds Annelies…
De gehoorzaamheid die elk orkestlid zichzelf oplegt, zich onderhorig maken aan iets symfonisch, geen solo, geen schreeuw maar volgzaam, slaafs, inferieur. Ik haat die samenzang. Oh, wat zijn ze het eens met elkaar. Wat een gelijkgestemdheid. Wat een eendracht. Geen wonder dat een individuele luisteraar daardoor geroerd wordt, maar dan wel omdat je er niet bij hoort.
Ik ga. Tot later.
PSEUDOLOGICA
De zin en onzin van het alternatief
Hoe de werkelijkheid écht in elkaar zit, wie wij zijn, hoe wij functioneren en wat onze relatie met God is, dát en nog veel meer zouden we allemaal wel willen weten. Daarom laten wij sinds mensenheugenis ons oor graag hangen naar de welsprekende en charismatische medemens die ons dat uit de doeken doet. De apostelen van weleer en de profeten van nu, zij verkondigen dezelfde religieus-therapeutische boodschap: liefde en vergeving leiden naar eenheid. Wie werkt aan het wonder van zelfacceptatie zal door psychologische recapitulatie zinvol evolueren tot het innerlijke juweel dat altijd al flonkerde maar nog niet straalde. Oftewel, werk aan jezelf en vind God.
Niet iedereen is het daar mee eens.
Het panoramaraam bood uitzicht op de Caribische Zee, maar het uitgestrekte zicht op de scheidingsgrens tussen hemel en aarde kon haar niet behagen. Amanda zat verveeld onderuit in haar relaxfauteuil en dacht aan Papa Tan. Nooit eerder had ze iemand ontmoet die zo charismatisch was en tegelijkertijd zo angstaanjagend. Papa Tan was een duivel die zei dat hij God was, Onze Lieve Heer met bokkenpoten. Ze ergerde zich aan de clichés van haar christelijke opvoeding en zocht naar alternatieve metaforen. Een veganist met de muil van een carnivoor. Een vluchteling op oorlogspad, Een geflipte transgender. Kortom, een vat vol tegenstelling, om nog maar een cliché te gebruiken.
Papa Tan had haar zelf toevertrouwd dat hij eigenlijk Mama Tan was maar dat de Bajans zo’n openbaring aanstootgevend zouden vinden en het zijn (haar) gezag zou aantasten, de verlichte ideeën die hij verkondigde ten spijt. Door de zichzelf opgelegde seksuele schizofrenie was zijn boodschap simpel en tegelijk complex. Je moest je eigen weg volgen maar wel langs het pad dat hij had vrijgemaakt. Dat wist hij echter met zoveel esprit over te brengen dat zij er, samen met de honderden andere volgelingen, geen weerstand aan kon bieden en werd meegezogen in de slipstream van zijn missie. Gemagnetiseerd.
Of het nu lag aan een soort oververzadiging bij haarzelf of aan een behoefte aan ontspanning bij de sekteleider, zo nu en dan verzwakte zijn aantrekkingskracht en werd Amanda op zichzelf teruggeworpen. Zoals nu. Dan vroeg ze zich vertwijfeld af hoe ze in de ban van dat wanschepsel verzeild was geraakt en niet bij machte was zichzelf te bevrijden.
Op zo’n moment bleek het provinciaaltje best in staat tot analytisch denken. Haar zoektocht naar de zin van het bestaan was al lang geleden begonnen. Eigenlijk al toen ze nog thuis woonde. De dorpsgemeenschap, waar haar ouders elkaar hadden leren kennen en zich toe rekenden, kon haar niet de voldoening geven die het zichzelf had verschaft. De stilte rondom haar vrouwwording en seksueel ontluiken, de verwijten van verdorvenheid en het gebrek aan geborgenheid schiepen een kloof. Ze vervreemde van haar geboortestreek naarmate ze vaker en langduriger in de Randstad verbleef. Totdat ze helemaal niet meer huiswaarts keerde.
Een blauwe maandag studeerde ze antropologie in Leiden waar ze samenwoonde met de evenwichtige Annelies die psychologie en criminologie ‘deed’. Eindeloos voerden ze adolescente discussies over god en wetenschap, de zin van het bestaan en het innerlijke ZELF. En vooral over relaties en seks. Ze waren het zelden eens.
En al waren ze eigenlijk tegenpolen, uiterlijk leken ze wel een tweeling. Slaperige studiegenoten werden makkelijk misleid als ze Annelies in de bibliotheek zagen zitten. Maar in plaats van met haar neus in de boeken zat Amanda liever in de kroeg – bij gelegenheid gaf ze zich uit voor haar kamergenote; wie zag het verschil? – waar ze aanpapte met beloftevolle nerds. Nergens anders kon ze haar (geestelijke) dorst beter lessen dan aan de bar van Pardoeza in Leiden of tijdens besloten bacchanalen in de Haagse Kunstkring.
Daar moet ze hem toen ontmoet hebben, kikker of pad (die stomme bijnamen) en zij het beminnelijke prinsesje (gatver). Ze kon het zich allemaal niet zo goed meer herinneren. Haar leven werd toen beheerst door dromen en drugs. Als de wolkenflarden boven de Caribische zee dreven de memoires in haar geest. Voortdurend veranderende, vloeibare gedachten. Ze zocht iets, maar wat precies wist ze niet meer.
Haar vader had nog geprobeerd haar leven in goede banen te leiden. Met de belofte van een aanstelling als touroperator bij een plaatselijk reisbureau had hij haar naar huis gelokt. Haar directe chef bleek echter een griezelige viespeuk, die iets heel anders met haar voorhad dan hij haar go(e)dgelovige vader had voorgehouden. Een tochtstroom vol jeugdherinnering verkilde haar een ogenblik. De schijnheilige zwartrok die haar ouders waarschuwde voor Satans disco, potenrammers bij haar in de straat, brand in het AZC. De hele omgeving daar was besmet. Binnen de kortste keren was ze terug in Leiden, zonder door te hebben dat het virus haar al te pakken had. De inwendige wervelwind die haar aanspoorde om gangbare omgangsvormen om te woelen.
Ze had gehoopt in haar kamergenote een medestandster te vinden, een ‘partner in crime’, maar Annelies liet zich niet zo gemakkelijk meetronen. Die volgde haar eigen weg, ook door het schimmige studentenleven van weleer. Soms gingen ze samen op jacht maar meestal was Amanda alleen met haar onrust.
Ze verruilde haar studie voor avontuurlijke zwerftochten en probeerde op tal van manieren aan haar gerief te komen. Maar waar ze ook ging en wat ze ook deed, de ware bezieling bleef uit. Soms kon ze een tijdje nagenieten van de ervaringen die ze had meegemaakt maar na verloop van tijd begon het weer te jeuken. No satisfaction.
Was het toeval dat haar weerzien met Bolt werd begeleid door rockmuziek uit de jaren 60? Terugkijkend had het iets satanisch maar ook dat was toepasselijk geweest. Hoe dan ook, Bolt had haar niet alleen herkend, hij had haar zelfs een baantje aangeboden. Als gezelschapsdame!
Daar had ze wel even van staan kijken. Wat wilde hij van haar? Een trip naar de Cariben zag ze wel zitten, maar wat zouden ze dan gaan doen? Toen hij zijn aanstellingsbrief uit Bridgetown liet zien, was ze om. Haar zoektocht naar het innerlijke ZELF kon evengoed doorgaan onder het genot van zelfgestookte rum en calypsodansen. Toch?
De stille ruimte van je innerlijke ZELF
God, oftewel je fundamentele ZELF, is niet een ‘iets’, het heeft geen afmetingen, geen vorm. De beste manier om het in woorden te vatten is door te zeggen wat het wat het niet is… en dan blijft over wat het is … wat niet genoemd kan worden … maar gekend kan worden. Het kan echter niet in conceptuele zin gekend worden, want ‘concept’ is alweer een benaming, een vorm.
Het kan simpelweg gekend worden, in de stille ruimte van de innerlijke rust die in iedereen te vinden is, onder het mentale rumoer – ongeacht hoe lawaaiig, hoe turbulent dat mentale rumoer ook zijn mag en ongeacht hoe zwaar het egoïstische ZELF ook is. In iedereen is het fundamentele ZELF niets anders dan de innerlijke rust… van puur bewustzijn… je fundamentele ZELF. De essentie, jouw essentie, is onlosmakelijk verbonden met de essentie van het hele universum.
Zijn dit slechts woorden? Jazeker, maar de woorden geven een aanwijzing van wat het ZELF is, ze kunnen het niet definiëren… kunnen het niet precies uitleggen …maken zelfs geen aanstalten om het uit te leggen.
Als je mij vraagt, ‘alsjeblieft, vertel me wat meer, ik begrijp het nog niet helemaal’, dan is dat niet mogelijk. Mijn woorden geven slechts een vingerwijzing en de uitleg van een vingerwijzing heeft geen zin! Maar, zeg je, je wilt begrijpen wat het inhoudt dus vraag je wat de vingerwijzing betekent, in plaats van dat je de aanwijzing aanvaardt. Je verstand wil de richtingwijzer analyseren: kijk eens naar die wegwijzer, laten we hem gaan onderzoeken, pak de microscoop erbij…!
Wat ik hiermee zeggen wil is dat het verstand het ZELF niet kan vatten! Aanvaard mijn bewering als een vingerwijzing, niet als een verklaring van het universum, want dat is onmogelijk.
Maar de woorden kunnen werken, de prachtige woorden van wie dan ook, of welke andere woorden hier ook mogen opkomen, ze wijzen allemaal naar de dimensie van het vormloze, het ZELF dat jij bent. Dus waar het werkelijk naartoe wijst, waar al deze woorden naartoe wijzen, is de dimensie van de innerlijke stilte, die bruist van leven, maar niettemin stil is. Extreem wakker, maar stil… onder deze gedachten, tussen de gedachten in… tussen de regels… daar ligt het canvas waarop het hele fenomenale bestaan geschilderd is.
Eckhart Tolle over ‘Jezelf Zijn’
Hier zat ze nu. Het feestje was voorbij en iedereen leek haar te zijn vergeten.
Ze wist nog wel hoe het allemaal was begonnen. Die jongen, Bolt dus, had destijds zo’n onbeholpen indruk op haar gemaakt dat ze hem later, veel later, bij hun weerzien niet direct herkende. Was die brutale charmeur dezelfde als de in zichzelf gekeerde verlegen nerd uit haar studententijd? Hij had haar gevraagd met hem mee te gaan en zij had het smekende tuiten van zijn lippen niet kunnen weerstaan. Ongeveer net zoals de afbeelding van een hamburger dwingender kan zijn dan het uiteindelijke broodje warm vlees.
De vleselijke genietingen op de oversteek naar de Cariben en het betrekken van de door Bolts werkgever toegewezen woning – een smaakvolle expatvilla in een van de betere buitenwijken van Bridgetown – waren een beloftevolle start geweest. Zijn innemendheid en belangstelling hadden haar verrast en opgewonden, zoveel had ze niet verwacht, alsof ze op een reünie alsnog tot schoolkoningin gekozen werd, zoals in Carrie van Stephen King. Zonder dat het allemaal weer van haar afgenomen werd en zij hem met haar magie moest straffen.
Maanden lang had ze genoten van de toewijding en het eerbetoon die haar ten deel vielen als de gade van de alom gerespecteerde geneesheer-directeur Bolt van het hoofdstedelijke hospitaal. De arts zelf schiep er behagen in om zijn helende talenten op haar uit te proberen en zij was maar al te graag zijn hulpbehoevende patiënt. Als ze maar even samen waren speelden ze doktertje. Omgekeerd nam zij het heft in handen en was hij degene die verpleegd moest worden. Een rol die hem op het lijf geschreven leek.
Steeds vaker kroop Bolt in de huid van de lijder en liet zich vleselijk troosten. Totdat Amanda merkte dat haar geneeskracht niet sterk genoeg was, de zieke naar rust verlangde en het hospitaal aan hem trok. Zijn werk werd een rivaal om rekening mee te houden en te laat kreeg ze door dat sexual healing hier niet meer baatte.
Bolts tanende charme was, voor zover zij kon weten, niet het gevolg van een toverspreuk. Kennelijk eiste de verantwoordelijkheid van zijn aanstelling zoveel aandacht van hem op dat er steeds minder voor háár overbleef. Samen een uitstapje maken behoorde allang tot het verleden, ’s nachts kwam hij naar bed als zij sliep en hij was alweer vertrokken als ze wakker werd. Langzaam maar zeker begon het tot haar door te dringen dat ze weer helemaal op zichzelf was aangewezen, van het laaiende vuur was niet veel over dan een volle asla, hoogste tijd om in actie te komen. Maar de fut was eruit.
Ze staarde naar haar handen en vroeg zich af wat voor vogels het waren die ze in de tuin had zien rondscharrelen. Dat kon ze opzoeken op haar laptop. Ze keek door het venster maar natuurlijk viel er nu niets te bespeuren. Langs de kust zag ze een nevelige helling, de bomen en struiken vormden in de mist één vlek, het vage vergezicht was als een schimmige herinnering. Net als de gebeurtenissen destijds in Leiden. Er was iets met die Bolt, ze kon er de vinger niet achter krijgen, hij verdween soms ineens, zoals hij nu verdween uit haar gedachten. Er liep een man door de tuin. Alsof hij overstak van de ene naar de andere kant. Dat was hier zeker gebruikelijk.
Ze besloot haar laptop in te schakelen. Eens zien of ze kon vinden wat voor dieren hier eigenlijk leefden. Na ‘fauna barbados’ te hebben ingetoetst keek ze op naar het scherm maar schrok op van het plotseling opduikende gezicht voor het raam. Boven het donkere gelaat met de opengesperde ogen troonde een verwilderde bos zwart haar. Het was alweer verdwenen voor ze van de schrik bekomen was. Ze moest denken aan een gedenkwaardige scene uit Mulholland Drive van David Lynch: de verwezenlijking van een nachtmerrie. Bij het raam was niets verontrustends meer te zien. Ook deze vogel was gevlogen voordat ze wist met wie of wat ze te maken had. Die onverhoedse tronie had in elk geval haar verveling verjaagd.
De lusteloosheid was weg. Haar gedachten waren weer helemaal bij Papa Tan en zijn Obeah-mannen (voodoopraktijkassistenten). Het was louter toeval geweest dat ze destijds die ‘kerk’ was binnengegaan (althans, dat dacht ze). De aanwezige ingewijden, een stuk of vijftien, wilden haar liever niet in hun midden, maar Papa Tan had zich over haar ontfermd. Ze mocht de healing bijwonen.
Er was een jongen die op school niet scoorde, had last van woedeaanvallen en leed aan bedplassen. De bijeenkomst was geheel geweid aan de uitdrijving van de demonen die in het kind huisden. Ze zag hoe de jongen langzaam het bewustzijn leek te verliezen maar na afloop opgewekt de kerk verliet.
De grote indruk die dat op haar had gemaakt was Papa Tan niet ontgaan. Welwillend had hij haar verteld over zijn wijze van genezing. Het ging allemaal terug naar de gedwongen migraties uit Afrika. De slaven die de overtocht hadden overleefd introduceerden oeroude geneeswijzen die op verschillende Caribische eilanden onuitroeibaar waren gebleken. En terecht. De katholieke heelmeesters met hun aderlatingen, zalvende praatjes en hoge rekeningen hadden het Afrikaanse erfgoed vooral aangemoedigd.
Tan vertelde haar dat ze als meisje was opgegroeid op een zendingspost maar aan haar lot was overgelaten toen deze werd opgeheven. Bij de lokale familie die haar had opgenomen leerde ze de genezende werking van spiritueel curatieve kruiden (muti) en dans (malopo) kennen. Ze bleek aanleg te hebben. Mannen die haar aanraakten kregen een weldadig gevoel, waaruit sommigen van hen extravagante conclusies trokken. Gebruikte zakdoekjes, haarlokken, vinger- en teennagels, ze vonden gretig aftrek. Wellicht hadden haar afzonderlijke lichaamsdelen zelf als curatief medicijn veel geld kunnen opbrengen (muti-moord) als de plaatselijke Sanusi (kruidenvrouwtje en waarzegster) zich niet over haar had ontfermd.
Het was een even gruwelijk als fascinerend verhaal geweest en geen moment had Amanda het willen opvatten als een van de fantastische verzinsels en sprookjes uit haar jeugd. Dat kwam door de verwantschap die ze voelde met Tan. Ook al vond ze hem/haar eng, ze waren allebei slachtoffer van een door mannen overheerste samenleving. Althans, zo voelde het. Joachim maakte haar geil als boter maar eigenlijk kon ze hem niet luchten of zien. Zoveel leek nu het geval. Tanya had haar de ogen geopend, als meisje was ze spiritueel misbruikt door miskenning en geestelijke verwaarlozing. Papa Tan wist waarover hij het had, zei ze. Als man.
Amanda had geen idee of Papa Tan nu ook een mannelijk geslacht had en hoe hij met de Obeah-mannen omging die hem/haar omringden. Misschien waren dat ook wel allemaal vrouwen (geweest). Hoe het ook zij, ze hadden haar in hun merkwaardige macht en ze wist niet of ze dat fijn of afschuwelijk moest vinden.
In het westen zijn we gewend dat ons welbevinden (gezondheid en ziekte) wordt bepaald door de wetenschappelijke methode. Geloof in God is daarbij toegestaan zolang deze niet interfereert door bv. handoplegging, gebedsgenezing en duiveluitdrijving.
Niet iedereen is het daar mee eens. Voor orthodoxe christenen, joden en moslims is God wel degelijk allesbepalend. Hindoes hanteren vooral de wijdverbreide opvatting van een harmonieuze balans tussen lichaam en geest en hechten belang aan een goede relatie tussen het stoffelijke en het spirituele. Nadruk op de geestelijke wereld (voorouders, demonen) heeft wortels die ver teruggaan in de tijd.
Het succes van de grote monotheïstische religies heeft de overlevering van magische bezweringen en toverspreuken grotendeels uitgewist, maar sommige incantaties uit de oudheid zijn bewaard gebleven. De Udug-Hul bezweringen behoren tot de oudste en zijn vanuit Mesopotamië in verschillende Afrikaanse regio’s terechtgekomen. Via de trans-Atlantische slavenhandel hebben sommige mondelinge overleveringen ervan de Cariben bereikt.
Wie zich door God voelt afgewezen, kan altijd nog tovenaarsleerling worden.
De tovenaar van Barbados
Professor Baluru is zelfbenoemd deskundige op het gebied van Barbadiaanse voodoospreuken. Al meer dan twintig jaar krijgen zijn cliënten binnen drie dagen waar voor hun geld en in tegenstelling tot veel andere experts heeft hij louter tevreden klanten die niet terug hoeven te komen voor een vervolgbehandeling. Na de gratis reading om een goede diagnose te stellen zal hij de juiste rituele offers brengen onder het uiten van de geëigende bezweringen om ervoor te zorgen dat de betovering binnen hooguit drie dagen definitief werkzaam is. Zonder onverwachte extra kosten.
De voodoospreuken van Barbados vormen een krachtige en effectieve bezwering die je helpt om het je naar je zin te maken. De liefdesspreuk werkt snel, met een maximale wachttijd van slechts enkele dagen en garandeert geluk voor de rest van je leven. Ongeacht wat de oorzaak is van jullie ruzie of scheiding zal Baluru’s ritueel en zijn bezwering de breuk herstellen. Dus als je problemen hebt met je liefdesleven en je relatie uit elkaar dreigt te vallen, is alles wat je hoeft te doen die spreuk te laten inwerken om je gebroken hart te helen of je verloren liefde terug te winnen. De bezwering is internationaal befaamd en zeer krachtig. Iedereen is vol lof want Professor Baluru heeft nooit iemand laten zitten. Hij wil iedereen graag helpen om met volle teugen van een gelukkig leven te kunnen genieten.
Er bestaan heel wat surrogaatspreuken die averechts werken. De magisters kosten je handen vol geld en zadelen je op met alleen maar meer ellende. Het zijn oplichters of onervaren amateurs die onterecht beweren de kneepjes van het vak te beheersen maar schromelijk tekortschieten. De voodooliefdesspreuk daarentegen heeft uitgewezen er op doeltreffende wijze voor te zorgen dat de band met degene die je liefhebt ongebroken blijft voor de rest van je leven.
Sommige mensen geloven niet in toverspreuken omdat ze duivels zouden zijn en er niets goeds uit voort zou kunnen komen. Maar je toekomst hangt ervan af, je lot wordt er door bepaald en decennia lang hebben ze niemand teleurgesteld, zijn er geen klachten, hebben ze menigeen geholpen om relaties te herstellen, partners te herenigen en gebroken harten te helen. Overal ter wereld getuigen tevreden gebruikers van het grote geluk dat de voodooliefdesspreuk hen heeft gebracht. Het enige duivelse is de kwaadsprekerij van ongelovigen.
Tijdens de rituelen speelt Baluru een centrale rol in de communicatie met vooroudergeesten en andere spirits. Hij zorgt ervoor dat alles op de juiste wijze verloopt om het gewenste doel te bereiken. Zijn bekwaamheid staat buiten kijf en iedereen waardeert de manier waarop hij met zijn cliënten omgaat. Voodoospreuken maak je niet eenvoudig ongedaan maar Baluru’s jarenlange ervaring in de omgang met geesten die hem leiden staat ervoor garant dat niemand dat ook maar zou willen. Niemand heeft ooit spijt gehad van de bezweringen.
Disclaimer
Voodoo is een spirituele activiteit en zoals alle spirituele activiteiten is niets gegarandeerd en variëren resultaten met individuen. Geen enkele gebruiker van spreuken, hoe goed hij of zij ook is, kan met een spreuk 100% succes garanderen. Wie anders beweert, is niet oprecht.
https://www.lostlovespell.net/voodoo-spells/voodoo-spells-barbados/
In Amanda’s ogen was Papa Tan een onweerstaanbare griezel. Maar waar ze geen moment bij stilstond was hoe zij op hem overkwam. Als hij haar verteld had dat hij haar vooral zag als een incarnatie van de Heilige Geest, een Goddelijk Bewustzijn dat sinds het begin der tijden overal aanwezig is, zou ze raar hebben opgekeken. Maar Papa Tan hield die gedachte voor zich. ‘Gedachten’ waren zo-ie-zo niet zijn ding. ‘Gedachten’ hadden het als een vijandig autonoom wezen op je geluksgevoel voorzien. Als je ze de vrije loop liet was elk welbehagen in een mum van tijd opgedroogd. Dan restte er alleen moreel gepieker en onvrede.
Gedachten zijn geen waarheid
Geen enkele gedachte kan de totaliteit omvatten. Er bestaan geen concepten of wiskundige formules die een verklaring geven voor de oneindigheid. De werkelijkheid is een aaneengesloten geheel maar door ons denken wordt die werkelijkheid in stukjes geknipt. Dat heeft fundamentele misvattingen tot gevolg, zoals de veronderstelling dat er afzonderlijke gebeurtenissen bestaan, onafhankelijk, zonder oorzaak en gevolg.
Elke gedachte houdt een gezichtspunt in, er ligt een subjectieve visie in opgesloten. En die subjectiviteit betekent automatisch een beperking. Daarom strookt de gedachte niet met de objectieve werkelijkheid, de gedachte is niet absoluut waar. Alleen de totaliteit is waar maar die kan niet worden uitgesproken of gedacht. Vanuit een standpunt dat boven de beperkingen van het menselijk verstand uitstijgt, gebeurt alles op één en hetzelfde moment, het nu. Alles wat ooit geweest is of zal zijn, staat buiten de tijd. De tijd is een mentale constructie. De werkelijkheid is een tijdloos NU.
Als illustratie van absolute en relatieve waarheid kun je denken kun je denken aan de zonsopgang en zonsondergang. Als we zeggen dat de zon in de ochtend opkomt en ’s avonds ondergaat, is dat alleen in relatieve zin waar. Maar absoluut gezien is het niet waar. Alleen vanuit het beperkte gezichtspunt van een waarnemer op of nabij het aardoppervlak komt de zon op of gaat hij onder. Wie zich verder weg van de aarde in de ruimte begeeft, zal zien dat de zon niet opkomt of ondergaat maar voortdurend schijnt.
En zelfs al zijn we ons dat laatste niet steeds zo bewust kunnen we het toch over de zonsopgang en-ondergang blijven spreken, de schoonheid ervan blijven zien, er afbeeldingen van maken en gedichten over schrijven. Al weten we dat het om een relatieve en geen absolute waarheid gaat.
Het idee van ‘mijn leven’ is natuurlijk ook een beperkt, door het denken geschapen standpunt en als zodanig een relatieve waarheid. Want jij en je leven zijn niet twee verschillende dingen maar vormen één geheel.
Uit: Eckhart Tolle. Een Nieuwe Aarde
Papa Tan was opgegroeid in Ethiopië. Zelf kon hij/zij zich er niet veel meer van herinneren, daarvoor was het te lang geleden. Alleen wat losse flarden uit haar jeugd kwamen soms onaangekondigd bovendrijven in de oceaan van haar geheugen. Zoals de sombere uitdrukking op het gezicht van het vrouwtje van wie ze (met haar vriendinnetjes) altijd snoep kreeg als ze vers gevangen visjes kwamen brengen of de wegstuivende rode krabbetjes langs de oever van het meer als ze naar de boten liep. Het bleef een raadsel waarom zulke onbeduidendheden zich vastzetten in je hersens. Het was erger dan (kauw)gom in je haren of bloed in je broekje …
Toch gek dat je onreinheid en afzondering, zelfs al is het maar tijdelijk, lijdzaam kon ondergaan terwijl de gebrekkige hygiëne, de vernedering en onterechte boetedoening haar nog altijd furieus maakte. Bloed in haar broekje …
Dát was ze natuurlijk niet vergeten: de verkrachtingen. Omdat ze er ‘anders’ uitzag.
Haar bleke huid en blonde kroeshaar vonden sommige mannen onweerstaanbaar. Er werd beweerd dat ze hen onkwetsbaar kon maken, misschien zelfs onsterfelijk. Dat kon haast niet anders, zo’n lieftallig meisje met het verscheurende uiterlijk van een leeuw!
Wat de mensen ook zeiden was dat ze er zelf om gevraagd had. Had ze er maar niet zo uit moeten zien. Ze geloofde dan ook dat haar ‘schoonheid’ niet iets van haarzelf was en dat ze de mannen niets mocht ontzeggen.
En dat ze haar mond niet te ver mocht openen.
Want dat was raar. Haar blonde lokken en violette irissen mochten dan onweerstaanbaar zijn, de vlijmscherpe, dubbele rij haaientanden waren dat duidelijk niet. Haar gebit moest ze verborgen houden achter haar volle meisjeslippen. Dan was ze begeerlijker dan Aïda (wie dat dan ook wezen mocht).
Ze liet de molestaties gelaten over zich heen komen als een vervelend maar verplicht soort van corvee. De meeste tijd was ze een klein meisje – weliswaar met een speciale status – dat speelde met haar leeftijdgenootjes, hielp in de huishouding, visjes ving of gewoon ging zwemmen in het meer. De verhalen dat albinootjes wel werden opgegeten had ze nooit geloofd en bovendien was ze niet zó wit. De meeste tijd droeg ze een soort grauwe angst met zich mee, maar slechts heel af en toe stak die echt de kop op.
De belangrijkste zakenman in het dorp had een ernstige ziekte opgelopen en het gerucht ging dat zij hem kon genezen. Of liever, een stuk van haar. Hij hoefde alleen maar een arm of been. Als hij die opat werd hij vast weer beter. Dat was wel een enge gedacht.
Maar gelukkig ging de zakenman dood voordat haar zo’n onherstelbare mutilatie werd toegebracht en de meeste mannen vonden dat maar goed ook. Haar aantrekkelijkheid zou er zeer onder hebben geleden als ze met maar één arm of been door het leven had moeten gaan. Als ze het überhaupt had overleefd.
Na verloop van tijd verschrompelde haar doodsangst tot een zweem van beklemming als na een nachtmerrie. Als was het maar een boze droom. Ze was een heel bijzonder meisje. Eigenlijk zelfs uitverkoren. Ze kon de mannen iets geven dat ze zelf niet hadden. En dat geen van de andere meisjes hadden!
Totdat ze er aan het begin van haar puberteit genoeg van had. De man in kwestie die na zijn seksuele botvieringen haar dwong hem nog eens af te zuigen zou spoedig merken hoe onkwetsbaar hij wel niet was.
Nadat ze de harde stomp in haar mond met één knauw had stukgebeten, was er een ware bloeddorst in haar gevaren.
In dezelfde periode dat de vijandigheid tussen de opgroeiende puber en haar omgeving wederzijds werd, raakte Tanya onder invloed van de Pinkstergemeente. Het lucratieve genootschap bood precies het juiste surrogaat voor haar ontluikende bitterheid en manipulatiedrang. De lokale priester die zich als mentor over haar ontfermd had, hielp haar ook aan een snelle carrièregang.
Ze klom op tot een bevoorrechte positie maar genoot als ‘wit wijfje’ weinig aanzien bij de overige leden van de congregatie. Nadat ze haar uiterlijk door zelfmutilatie en tatoeëringen had proberen te verduisteren, waardoor het juist in een angstaanjagend masker veranderde, bleef men haar halsstarrig ontlopen alsof ze een of andere besmettelijke ziekte had.
Het sociale isolement waarin ze zichzelf had gemanoeuvreerd beviel haar net zo slecht als de vijandige dorpsgemeenschap die ze was ontvlucht. En ook de plaatselijke Pinksterkerk was haar liever kwijt dan rijk. Zodra de priester die haar had binnengehaald gevraagd werd om een opstartingsproject in West Indië te begeleiden, had deze voorgesteld dat zij hem zou begeleiden, waarmee iedereen van harte had ingestemd. Ook zij, al had ze nog geen idee wat West Indië precies inhield. Als ze toen geweten had dat het om een eiland in de Caribische Zee zou gaan, waar een groot aantal van haar voorouders waren verhangen of verhandeld en waar hun bijgelovige vooroordelen een gretige voedingsbodem hadden gevonden, dan had ze wellicht een andere keus gemaakt.
Toen haar mentor –hij sukkelde al langere tijd met zijn gezondheid – toch nog onverwacht werd geveld door een combinatie van verschillende parasitaire wormziektes (schistosomiasis en dracunculiasis) en een aanval van schroefwormvliegen, was het spoedig een uitgemaakte zaak dat Tanya als zijn plaatsvervanger – substituut? surrogaat? – het grote werk zou gaan verspreiden. Het vooruitzicht dat ze aan de andere kant van de wereld de christelijke glossolalie naast zich neer zou kunnen leggen, met andere woorden, het vooruitzicht dat ze eventueel haar eigen weg zou kunnen gaan, hield ze voor zichzelf. En, zoals gezegd, men zag haar liever gaan dan blijven. Haar mentor, als hij al iets vermoedde, liet niets blijken, het godsbestuur was onontkoombaar. Haar driften – bloeddorst, zelfhaat – en de eeuwenlang opgehoopte volksvertellingen – bijgeloof, vooroordeel – zou ze toch nooit kunnen ontlopen, waarheen ze ook ging.
Obeah op Barbados
De Afrikaanse mensenhandel door louche Europese kooplieden was de bron van waaruit de Nieuwe Wereld overspoeld werd met – bij afwezigheid van verstandige medicijnmannen en ‘wijze vrouwen’ – ongecontroleerde buitennatuurlijke kennis (magie). Tovenaarsleerlingen verkondigden over middelen te beschikken tegen elke kwaal, variërend van teenwratten tot ludduvuddu en platzak. Deze alternatieve geneeswijze door Obeah-mannen (en vrouwen) werd door de koloniale slavenhouders beschouwd als hekserij en is al sinds de 18e eeuw in grote delen van West Indië streng verboden.
Niettemin is Obeah op Barbados nooit uitgeroeid. De volksmagie heeft daar juist, ondanks de fanatieke vervolgingen onder leiding van de Europese plantagebazen, een geheel eigen, onheilspellende, ontwikkeling doorgemaakt. De kolonisten waren vooral beducht voor de fetisjen waarmee, zo ging het geloof, via telekinetische weg de vreselijkste ellende kon worden toegebracht. De clandestiene handel in tovermiddelen is echter nooit met succes aan banden gelegd. In talloze winkeltjes en kramen op het platteland, maar ook in Bridgetown, zijn Obeah-objecten verkrijgbaar en de beoefenaren van Obeah hebben altijd hun gang kunnen gaan.
Als gevolg van de illegaliteit hebben zich excessen kunnen ontwikkelen die het daglicht niet goed kunnen verdragen. Dingen waarover men liever niet praat. Er verdwijnen mensen. Er worden fetisjen aangeboden van bedenkelijke herkomst, naast ongewassen kledingstukken ook menselijke lichaamsdelen. Tijdens rituelen wordt bloed gedronken.
Van oudsher is Obeah voor de lokale bevolking de methode geweest om eigen welzijn te verbeteren. Daarbij werd/wordt geen enkel middel geschuwd. Bovendien is het collectieve geheugen van de lokale bevolking doordrongen met een geloof in zwarte magie en wantrouwen tegen witte mensen. Eén van de demonen die door middel van Obeah wordt bezworen, Ouwe Hiek, is eigenlijk de incarnatie van het kwaad dat elk sprankje hoop de grond in boort. Incognito kan Ouwe Hiek zich schuilhouden in iedereen met een witte huid. Alleen als de machtige heks zich daarvan ontdoet kan ze toeslaan. Maar is dan ook op haar kwetsbaarst.
Tijdens de slavernij was Obeah gericht tegen de Europese slavenmeesters. Tegenwoordig is het allereerst een vorm van volksgeneeskunst. Toch is het beoefenen van Obeah in delen van het Caraïbische gebied nog altijd illegaal. Sommige politici pleiten voor het intrekken van de wetgeving tegen deze religieuze praktijk, maar tot nu toe tevergeefs. Voormalig premier van Jamaica, Edward Seaga, is ervan overtuigd dat legalisering geen enkel verschil zal maken voor het dagelijks leven op de eilanden.
https://www.afrikanheritage.com/barbados-obeah
Overtuigd als ze waren dat de werkelijkheid inwisselbaar is voor een willekeurig verzinsel, op voorwaarde van voldoende immanente logica, hadden zowel Tanya (de latere Papa Tan) als Amanda (de vereenzaamde bijslaap van Bolt) zich voorgenomen om, voor zover de praktische omstandigheden dat toelieten, te streven naar authenticiteit en precies te doen wat niemand van hen verwachtte: vreemd gaan. Bij wijze van spreken.
Lange tijd had Amanda zich niet zo cool en relaxed gevoeld als in het gezelschap van Papa Tan. Tanya op haar beurt ervoer de band met Amanda veel intenser dan bij haar gebruikelijke relatie met kerkgangers en volgelingen. Het was of ze een verloren familielid had teruggevonden. Ze waren bloedzusters, zo voelde het.
In Tans privévertrekken van de Obeah-kerk was Amanda ondertussen kind aan huis. De afkeer die ze had van de voodoodokter werd ruimschoots gecompenseerd door het meisje binnenin. Hun geestverwantschap was zo sterk dat ze geen bijeenkomst meer oversloeg en zich in de ogen van anderen opwierp als een vertrouwelinge van de grote tovenaar. De haaientanden en gezichtstatoeages vond ze nog steeds weerzinwekkend maar in de violette ogen zag ze het voormalige albinonegerinnetje. Uit de diepte van die paarse poelen borrelde dezelfde verlatenheid op als ze zich uit haar eigen jeugd herinnerde. Verstoten en aan hun lot overgelaten. En dat lot had hen nu samengebracht.
Het ging nooit over niemendalletjes als ze onder elkaar waren, al zou niet iemand die ze zo hoorde praten de indruk krijgen dat het over iets anders ging dan vroeger. Terwijl de essentie van hun kout wel degelijk de nabije toekomst betrof. Amanda vertelde over de avonturen die ze met haar kamergenote in Leiden had meegemaakt. Waarmee ze maar wilde zeggen dat ze weer contact met Annelies moest zoeken. En Tan lichtte soms een tip van de sluier die over de zwarte pinksterkerk lag om duidelijk te maken hoe deze haar greep op de lokale overheid versterkte. Ze vertelde over de geneeskrachtige werking die zou uitgaan van bloed zuigen. Vooral als dit bloed afkomstig was uit vers weefsel van gezonde kindertjes. Maar ook volwassen mannen waren een krachtige medicinale bron …
Dat kon Amanda grinnikend beamen, al had ze er wel een ander beeld bij. Een stukje gefileerd dijbeen van Bolt op haar bord was niet iets wat haar erg opwond. Ze kon soms zijn bloed wel drinken maar dat was overdrachtelijk bedoeld. Toch? Een plotseling opdoemend visioen uit Bram Stokers Dracula van een door vampiers belaagde jonge vrouw deed haar onwillekeurig denken aan de zedelijke dwangbuis uit haar puberteit. Het keurslijf van vroeger zat nog steeds veel te strak.
Hun gesprekken gingen vaak over de mannen in hun leven. Over hun afhankelijkheid van degenen die meestal de dienst uitmaakten, mannen én (onderdrukte) vrouwen. Over het harmonicaverkeer met de andere sekse, het afwisselende afstoten en aantrekken. Nog steeds voelde Amanda de geilheid maar Joachim kon wat haar betrof stikken. Joachim Bolt was een fantoom. Het werd tijd om die ballon door te prikken.
Wat ze zich daarbij precies had voorgesteld had ze, terwijl ze vanuit haar relaxfauteuil door het panoramaraam naar de zee tuurde, niet meer zo duidelijk voor ogen. De palmen langs het verre strand kon ze in de opkomende schemering nauwelijks meer onderscheiden. De gestalte van Papa Tan onder de overhangende Toetoeroetoe-boom herkende ze daarentegen onmiddellijk. Details waren niet meer te onderscheiden maar de kaarsrechte houding en de opgestoken rastavlechten liet er geen twijfel over bestaan. Ze bespeurde zelfs de lichte welving ter hoogte van de borstkas.
Op hetzelfde moment naderde de vertrouwde figuur van Joachim Bolt die zich, na een korte aarzeling, in de richting van Tan begaf. Tot Amanda’s verbazing wekte hun ontmoeting de indruk dat ze geen vreemden voor elkaar waren.
Kennen ze elkaar of heb ik haar capaciteiten als spellcaster onderschat?
Na een korte gedachtewisseling daalden de twee samen de heuvel af in de richting van de zee en verdwenen tussen de schaduwen. Amanda staarde in het duister zonder iets te zien. Kippenvel en angstzweet.
In de verte jankte een sirene. Honden in de buurt begonnen spontaan mee te huilen. Alles hangt met alles samen, zelfs als het toeval is. Het hangt er maar van af door wiens geest het wordt geregistreerd.
Later zag ze Tan in het licht van de buitenlantaarns het huis weer naderen. Alleen. Op korte afstand bleef hij/zij een tijdlang stilstaan, kijkend in de richting van het grote raam. Amanda was onzichtbaar. Ze had geen lamp ontstoken. Stilletjes keek ze vanuit haar relaxfauteuil door het grote raam naar buiten. Ze had een besluit genomen maar bleef zitten waar ze zat. Ook toen de starende gestalte buiten zich afwende en uit haar gezichtsveld verdween, bleef ze onbeweeglijk zitten.
Ze hoorde niets meer. De uitdrukking ‘de stilte was bijna voelbaar’ ging hier niet op. De stilte was namelijk echt voelbaar. Alsof ze helemaal was ingepakt in een gewatteerd ski-jack. Geen wonder dat ze het zowel warm als koud had.
Eindelijk stond ze op en pakte haar tas. Ze liep naar de voordeur en verliet het huis.
Ze zou er niet meer terugkeren.
Medisch kannibalisme
Het consumeren van menselijk weefsel (kannibalisme of antropofagie) is wijd verbreid en van alle tijden. In veel gevallen is er sprake van een nijpend voedselgebrek (belegeringen; hongerwinters) en gaat het om puur overleven (schipbreuk, natuurramp). Ook diepe emoties als woede, liefde en respect kunnen de aanleiding zijn om medemensen op te eten (overwonnen vijanden; overleden ouders). Immers, lichaamssappen verzinnebeelden niet zelden de essentie en terugkeer van het leven. Daarnaast is er overal op de wereld ritueel kannibalisme (geweest?).
Kannibalisme uit lust of dwaasheid is pervers en onaanvaardbaar. Wat wel overal wordt geaccepteerd is het gebruik van menselijk weefsel om kwalen te bestrijden (transplantaties; bloedtransfusie). Vaak gaat dat veel verder dan algemeen bekend is .Nog niet zo lang geleden was het in het westen (Europa, VS) gebruikelijk om vers vlees en vermalen beenderen van lijken als geneeskrachtig middel aan te wenden tegen tal van kwalen. Het drinken van bloed, liefst sijpelend uit het nog warme lichaam, zou een effectieve remedie zijn tegen de heilige ziekte (epilepsie). Beoefenaren van medisch vampirisme beschouwen bloed als het levenselixer bij uitstek. Niet alleen vroeger.
Ook in deze eeuw wordt geregeld melding gemaakt van recent kannibalisme. In Taiwan en Hong Kong is soep verkrijgbaar, getrokken van dode baby’s en foetussen (daar wordt je stoer van!) en in Beijing werd in 2003 een man gearresteerd voor het opgraven van 30 lijken om soep van te koken om zijn zieke vrouw te genezen. Verschillende Zuid Afrikaanse medicijnmannen staan erom bekend om mensenvlees voor te schrijven tegen uiteenlopende kwalen. In Burundi en Tanzania alleen al zijn de afgelopen jaren tientallen albino’s vermoord om hun lichaamsdelen te gebruiken als geneesmiddelen. Het idee dat de consumptie van mensenvlees medicinale effecten zou hebben, staat niet alleen in de historische reisverslagen van Americo Vespucci naar Oceanië en de Nieuwe Wereld. Volgens een intern rapport van de WHO uit 2011 wordt in de binnenlanden van Zuid Amerika nog steeds veelvuldig maar in stilte handel gedreven in menselijke resten voor medische doeleinden. En de alternatieve aanhang van de facebook-generatie belijdt het eten van verse moederkoek als de nieuwste gezondheidsrage. Een koekje van eigen vlees. Of van een ander, want niet iedereen beschikt over een placenta.
Het zal niemand verbazen dat in West Indië, waar het schimmige gedachtengoed van medicijnmannen en kruidendokters door de Afrikaanse slaven werd meegebracht, kinderroof, grafschennis en ontvoering zonder verzoek om losgeld aan de orde van de dag zijn. De betrokken overheden willen daar zo min mogelijk ruchtbaarheid aan geven. Het klinkt zo primitief.
https://www.thelancet.com/journals/lancet/article/PIIS0140-6736(08)60907-1/fulltext
Wat is de waarheid en wat is verzonnen? Dat willen we allemaal wel weten! Sommigen gaan te rade bij de wetenschap, die stoelt op objectieve kennis en toetsing. Maar altijd met een marge van waarschijnlijkheid, gerede twijfel. Anderen kiezen voor geloof, gebaseerd op fantasie en overredingskracht. Met 100% zekerheid. Geen twijfel mogelijk. Tussenwegen lopen over drijfzand.
Waar sta jij?
Gerelateerde Engelstalige literatuur
Kerth Barker. Cannibalism, blood drinking & high-adapt satanism. Createspace Independent Publishing Platform, 2014
David Soulsby. Human cannibalism. Createspace Independent Publishing Platform, 2017
Hans Staden. True history. An account of cannibal captivity in Brazil. Duke University Press, 2008
Amerigo Vespucci. The Mundus Novus in Translation. Princeton University Press, 2016
Gerelateerde Nederlandstalige literatuur
Stéphanie van den Eynde. Europese verbeelding van kannibalisme in de Nieuwe Wereld. Proefschrift, K.U. Leuven, 2016
Eckhart Tolle. De stilte spreekt. Ankh-Hermes, 2016
Ei
L & B: KERK HEKSENKINDEREN
Steeds meer Afrikaanse kindertjes worden beschuldigd van hekserij en demonische bezetenheid. Anders dan het ons vertrouwde katholieke exorcisme geeft men hier de voorkeur aan lichamelijke marteling en mutilatie om de duivelse demonen uit te drijven.
In veel Afrikaanse landen, maar ook elders in de wereld (Londen), worden kwetsbare kinderen ervan beschuldigd dood en verderf te zaaien en wordt men in sommige kringen zelfs opgeroepen deze kinderen aan schrijnende straffen te onderwerpen om ze te ‘reinigen’ van hun vermeende magische krachten.
Vooral predikanten van de populaire pinkstergemeente hebben het geloof verspreid dat alleen normale gezonde kinderen Gods liefde verdienen. Ziektes en afwijkingen zijn uitingen van Satan en moeten worden uitgeroeid. Koortslijders, albino’s en mankepootjes moeten met geweld worden behandeld om het Kwaad uit te drijven. Bovendien kan men door het eten van lichaamsdelen soms (bijv. albinisme) zelf meester worden over kwaadaardige demonen en elke rampspoed in de toekomst het hoofd bieden.
De gelovige parochianen zijn extreem arm en vaak opgelucht als ze weer een mond minder te voeden hebben. Conflicten, armoede en gebrek aan onderwijs vormen de basis van het bijgeloof dat de dood van een familielid of het verlies van een baan de schuld is van een ziek kind, aldus Martin Dawes, woordvoerder van het Kinderfonds van de Verenigde Naties.
“Als gemeenschappen onder druk komen, zoeken ze naar een zondebok. Volgens de traditie moet er iemand verantwoordelijk zijn voor de ellende … en kinderen zijn weerloos.”
De predikanten worden ervan beticht de ellende alleen maar aan te wakkeren door bijzondere begaafdheid voor te wenden om ‘heksenkinderen’ te bezweren en neutraliseren; volgens hulpverleners niet zelden tegen betaling.
https://www.youtube.com/watch?v=d1q_IPHhmxo
El Instituto 15 MIMICRY*
Isla Borracho is, anders dan Isla San Lorenzo, eigenlijk geen echt eiland. Bij laag water en met een kaart van de doorwaadbare plaatsen kun je er naar toe lopen. Vanaf het vaste land. Het pad ernaartoe komt nooit droog te liggen. Het heeft – in tegenstelling tot het omliggende slijk – voldoende draagkracht om een vastberaden avonturier naar een spelonk in de steile rotswand te leiden waarlangs hij/zij omhoog kan klauteren. Bootjes kunnen er niet aanleggen, de rots ligt als een soort mini Uluru midden in het wad. Bovendien is de toegang tot de spelonk nauwelijks zichtbaar en alleen te bereiken met een kloekmoedige duik door een grotopening onder het wateroppervlak.
Plaatselijke vissers mijden de plek als de pest. Wie er ooit aan land is gegaan, is nooit teruggekeerd of kort daarna gestorven. Het eiland is behekst, zo gaan de geruchten. Jonge uitslovers die niet terugdeinzen voor een onderzeese duik hullen zich in stilzwijgen of komen met verhalen die niemand wil geloven. Over onnatuurlijke gebeurtenissen en buitenaardse monsters. Een onverschrokken speleologe heeft als enige een aannemelijk verslag gepubliceerd. Van een driest bezoek aan de grot en het achterland. Dat ze voor geen goud wenst te herhalen (dat bezoek).
Erik Hazepad stapt stevig door over het zandpad door de duinen. In de zakken van zijn safarijasje zitten broodjes en een kompas. Een mes heeft hij ook bij zich. En pleisters. Touw is hij natuurlijk weer vergeten. De fles water heeft hij in een rugzakje gedaan. Samen met de zeekaart.
Het is zwoel, een beetje benauwd zelfs. De lucht is wat betrokken maar dat is normaal in deze omgeving. Toeristen gaan hierheen vanwege het aangename klimaat en de rust. Afgezien van een lokale stroper die zich bij zijn nadering schichtig uit de voeten maakte, is hij niemand tegengekomen.
Links van hem vermoedt hij de uitgestrekte rijstvelden waarop het uitzicht wordt belemmerd door heuvelruggen, begroeid met knoestige pijnboompjes en schraal struikgewas, zouttolerante gewassen die kenmerkend zijn voor alle duingebieden op aarde. Rechts, in het westen, wordt de einder door witte nevel aan het gezicht onttrokken. Voor hem uit liggen de slikken, hij ziet het markante Isla Borracho in de verte boven het water uitsteken.
Hij behoort tot de enkelingen die het speleologisch verslag meer dan één keer gelezen hebben en hij is de enige die een verband heeft gelegd tussen de hallucinerende spookverhalen, het redelijk objectieve verslag en een fictieve ecologische verhandeling die hem onlangs onder ogen is gekomen.*
Hij merkt dat de waterbestendige crocs, die hij nog van Mandy heeft gekregen (of was het toch Annelies geweest?), geen fijne schoenen zijn om mee door de duinen te marcheren. Af en toe zitten er stukjes schelp tussen zijn tenen en nu moet hij zelfs stoppen om een steentje te verwijderen.
Zijn gedachten gaan naar Annelies. Wanneer hadden ze elkaar voor het laatst gesproken? Terwijl hij zijn voetzool masseert, ziet hij haar bemoedigende glimlach als een lichtreclame in de lucht hangen. Wat is dat voor een rare derivatie?
Het ergert hem dat zijn herinnering aan haar hem afleidt van zijn queeste. Hij wil op zijn hoede zijn. Gisteravond is hem, na het ledigen van een fles lokale aqua vitae, ten strengste afgeraden in zee te gaan zwemmen. Overdreven onzin, maar toch, hij kon zijn ogen maar beter goed de kost geven.
De vissers in de herberg hadden hem na de maaltijd onthaald op een gezellig avondje. Ze hadden hem op het hart gedrukt uitsluitend schaal- en schelpdieren te vangen, de vis was niet te vreten. Die was gronderig of gratig en alleen geschikt om te frituren, als snack bij de borrel. Het negatieve zwemadvies had overigens niets te maken met smerig water of verraderlijke stromingen maar was vanwege het onverhoedse tij. De gelegenheidsadviseur in kwestie was zelf ooit overvallen door de vloed en sindsdien was zijn dorst onlesbaar, zo had hij Erik verzekerd onder luide bijval van de anderen en gebarend naar de herbergier om alle glazen bij te vullen:
”Er is geen branding maar de zee verzwelgt je waar je bij staat. Kun je een beetje zwemmen?”
Toen hij antwoordde dat hij uit Holland kwam steeg er een goedkeurend gemompel op.
“Toch uitkijken!”
Nadat het pad naar links afbuigt, aanschouwt hij te midden van de uitgestrekte slikken het opmerkelijke ‘eiland’ in volle glorie. Het zonlicht wordt weerspiegeld door myriaden golfjes rondom het silhouet van de platte rots die nog wel een kilometer of zo uit de kust ligt. Een idyllisch plaatje dat het goed zou doen in een vakantiebrochure.
Dat is geen kattenpis, waar ik doorheen moet waden. Het is toch eb? Ik zie alleen maar water.
Dan herinnert hij zich een opmerking van gisteravond over die schone schijn. Op sommige plaatsen ligt de vaste bodem nog vrij diep maar die plekken zijn gescheiden door ondiepe richels die kriskras onder het oppervlak liggen. Onzichtbaar, want het water is troebel. Talrijke riviertjes voorzien de baai voortdurend van nieuw slib. Dat is gunstig voor de onderwaterfauna en dus voor het levensonderhoud van de vissers. Maar met eb varen ze niet uit. Het hoge risico om vast te lopen is hen de extra vangstopbrengst niet waard.
Erik telt twee kleine zeilbootjes vlakbij de volgestouwde vissershaven. Verder is er geen schip te bekennen. Hij daalt af naar het brede strand. Hij heeft de kaart uit zijn rugzak genomen om die ten overvloede te kunnen raadplegen. Hij weet dat hij recht tegenover de vuurtoren de zee in kan lopen. Daar moet de verhoogde richel zijn. Hij ziet de rotsachtige markering op het strand. Hij kijkt op zijn pols…
Verdomme!
Hij heeft zijn horloge niet om! Speciaal gekocht voor deze gelegenheid. Een waterdicht maritiem GPS-smartwatch. En nu is-ie hem vergeten! Z’n pillen heeft hij gelukkig wel bij zich. Sinds zijn kennismaking met de hallucinerende toverballen zijn ze een soort eerste levensbehoefte geworden. Ze vertroebelen misschien zijn werkelijkheidszin, ze geven hem in elk geval zelfvertrouwen.
Maar dat horloge … Iets wat vroeger tot het geijkte ochtendritueel van zijn jeugd behoorde, is verworden tot gedoe dat hem nutteloos voorkomt. Dat zou Mandy niet zijn overkomen!
Verdomme! Waarom moest hij nu wéér aan haar denken?
Annelies zou de checklist …
Verdomme! Kut!
De gedachte aan die vrouwen is natuurlijk het logische gevolg van zijn desperate ontsnappingspoging. Liever zat hij achter zijn bureau een interessant artikel te lezen of te bladeren door zijn verzameling onthutsende hypotheses waaraan liever niemand zijn vingers wenste te branden. Eigenlijk is hij geen avonturier. Sabbelend op een toverbal schat hij zijn kansen. Dat hij ondanks zijn mankerende uitrusting toch de zee inloopt, is een wanhoopsdaad. Alsof een stem in zijn hoofd hem beveelt zich niet te laten kennen.
De oversteek valt mee. Af en toe is het zo ondiep dat het van een afstand gezien moet lijken of hij als een heilige op het water loopt. Op andere momenten komt het water bijna tot zijn kruis, maar de bodem voelt overal stevig aan. Het water is troebel maar de bodemkaart wijst hem de weg.
De steile kust doemt voor hem op. Hij nadert de plaats van de doorgang die zich verraadt doordat daar regelmatig met een knalletje water opspat. Vlak achter de grotopening, die onder water ligt, bevindt zich kennelijk een kleine luchtkamer die door de deining volloopt zodat de toenemende druk het water explosief naar buiten perst. Het betekent ook dat de onderwatergang daarachter langer moet zijn dan de ingang.
Erik verzamelt al zijn moed, haalt diep adem en duikt naar binnen. Onmiddellijk stroomt zijn gemoed vol met claustrofobische beelden: de bezemkast op De Buut waarmee hij clandestien van Barbados naar Rotterdam was gevaren, de catacomben in Lima onder het ingestorte museum, het zwarte gat van de deur toen ze hem alleen achterliet … De herinneringen bliksemen door zijn kop als hij beseft dat hij moet kijken om het einde van de tunnel te kunnen zien. Het zout prikt in zijn ogen als hij ze opent. Zonlicht flonkert in het ondiepe water en hij krabbelt overeind. De ‘tunnel’ was maar een paar meter lang. Grimmig kijkt hij op: een hellend strandje en daarachter een droge rivierbedding vol keien waarlangs het sporadische hemelwater naar beneden stort en hij aanstalten maakt om omhoog te klauteren. Nog even prent hij de plek in zijn geheugen met het oog op de terugweg en dan gaat hij op pad.
Het stoort hem dat hij achtervolgd wordt door beklemmende beelden uit het verleden. Alsof hij nooit leuke dingen heeft meegemaakt! Maar telkens als hij een fijne herinnering ophaalt, wordt deze verdrongen door een duistere kant. Zijn ‘vader’ was een geweldige muzikant. Of een verdorven levensgenieter. Zijn beste ‘vriend’ was een bron van vermaak. Of een onbetrouwbaar fantoom. Mandalise … Knarsetandend kijkt hij om zich heen voor afleiding. De plantengroei hier is aangepast aan het schraalland: laag met korte dikke bladeren. Verderop staat een cactus in bloei. De bloem is beeldschoon maar tegelijk een teken van de naderende dood. Heeft hij ergens gelezen.
De klim op zich valt mee. Op de meeste plaatsen is de zanderige bodem bedekt met stugge vegetatie waarlangs hij zich gemakkelijk een pad kan banen. Hier en daar liggen grote rotsblokken maar ze vormen nergens een onoverkomelijk obstakel. Na een kwartier is hij ‘boven’.
De grond is vlak en goed begaanbaar al is er natuurlijk geen echt pad. Hij zal zich moeten oriënteren op duidelijke herkenningspunten voor de terugtocht. Als hij achterom kijkt, ziet hij dat de rivierbedding waarlangs hij omhoog geklommen is, schuilgaat achter struikgewas. Hij heeft een baken nodig dat aangeeft waar het pad loopt, anders overkomt hem hetzelfde als een paar jaar geleden. Toen had hij daar bij net zo’n exploratietocht niet aan gedacht en was hij op de terugtocht bijna van de klif gevallen. Het had hem een uur extra gekost om een begaanbare afdalingsroute te vinden. Die tijd heeft hij nu niet.
Links van die platte steen. Dat is trouwens een mooi plekje voor een broodje.
Het brood is een beetje nat geworden. De kasteleinse in de herberg had gelukkig zout beleg gekozen: marmiet en pekelvlees. Ze was een moederlijk type. Ze deed hem denken aan zijn eerste meisje.
De aangename rustplek roept gelukkige herinneringen op. Hij zit in haar studentenkamer. Vitrages verstrooien het zonlicht op de poster van Kandinski en het piepkleine schilderijtje uit haar kindertijd. Hij eet een witte boterham met honing. De kat ligt spinnend in zijn schoot. Zij staat glimlachend bij de deur … Maar steevast verandert in zijn hoofd haar glimlach in een uitdrukking van paniek. Tranen wellen op, ze laat ze de vrije loop. Ze wil hem iets zeggen maar ze weet niet hoe. Hij kijkt naar haar handen. Daarin houdt ze de scherven van de theepot. Hij denkt: ‘is dat alles?’ Maar het is catastrofaal!
Groot geluk en diepe ellende lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar het zit allemaal in je kop, man. Aan de buitenkant hoeft niemand er iets van te zien.
De gedachten klotsen door zijn hoofd als het water in de viskom in zijn armen, achterop zijn moeders fiets, hobbelend over de kinderhoofdjes van de rijbaan. De dierenwinkel was vlakbij maar aan de reis leek geen eind te komen. De band met zijn moeder was nooit erg hecht geweest. Hij was meer een vaderskind. Of dat ook het geval zou zijn geweest als ze hem niet geadopteerd hadden zou hij nooit weten. Zijn moeder was veganiste, het aquarium had hij van zijn vader gekregen. Jarenlang had hij voor de visjes gezorgd totdat zijn belangstelling was verdwenen en zijn moeder had besloten dat ze teruggingen naar de winkel. In het aquarium dat hij later zelf bouwde, kwamen de vissen weer thuis. Wellicht waren het niet dezelfde maar ze leken er wel op. Totdat ook die er niet meer waren. Alles ging voorbij.
Tijd! Als ik hier nog iets wil vinden, kan ik mij beter op het nu concentreren.
Hij ziet ook in dat het weinig zin heeft om rond te gaan banjeren als hij toch niet weet waar het eiland zijn geheimen bewaart. Hij kan net zo goed hier blijven zitten. Het druist wel in tegen zijn behoefte om de omgeving te verkennen, zijn natuurlijke exploratiedrang, maar het is wel zo verstandig. Kan hij rustig rondkijken zonder te verdwalen en heeft hij ook geen bakens meer nodig.
Mijn verstand wint het weer van mijn gevoel. En ik zit nog lekker ook.
Hij speurt de hemel af op zoek naar adelaars of buizerds maar er is geen roofvogel te zien. Alleen zangvogeltjes die hem wel bekend voorkomen maar hij weet niet of dit dezelfde zijn. Het lijken allemaal mussen maar toch ook weer niet. Sommigen vliegen in groepjes van struik naar struik, anderen hippen als spelende kinderen op hun springstokjes tussen het grind. Dat gescharrel is natuurlijk allesbehalve spelen, ze zijn op zoek naar het schaarse voedsel. Erik strooit wat broodkruimels. Ze vliegen verschrikt op.
De lucht is niet zo schel meer als daarnet, de wolken zijn een beetje groenig, het is snikheet. Hij heeft de fles water uit zijn rugzak gehaald en onder een steen gelegd. Zijn jasje ligt eroverheen. Een pillendraaier doet verwoede pogingen zijn buit de juiste richting te geven.
Een mestkever. Wat voor stront zou die hier eten?
De grondmussen, zoals hij ze in gedachten noemt, zijn weer neergestreken. Als een echte James Bond houdt hij er eentje in ’t vizier. De mus lijkt een beetje te dralen (hij is een scherp waarnemer – spionneren is zijn tweede natuur – Jébé werd hij soms genoemd). Het diertje lijkt iets te hebben ontdekt dat zijn aandacht niet loslaat. Dat moet wel een lekker hapje zijn! Eén van de broodkruimels?
Plotseling maakt het vogeltje een hele rare beweging en lijkt het of er een stuk weg is. Een veertje zweeft door de lucht. Dan schoffelt het lijfje opnieuw. En opeens is het verdwenen.
Erik staart verbijsterd naar de plek waar hij zojuist nog vol vertedering een ogenschijnlijk vredig tafereel bekeek. Er klinkt geen enkel geluid. Alle vogels zijn verdwenen. Alleen dat veertje ligt er nog.
Hij wil opstaan maar zijn spieren weigeren dienst. Zijn verstand is weer sterker dan zijn gevoel. Hij kan beter stilletjes blijven zitten. De pillendraaier duwt zijn vracht onverstoord verder. Maar Erik concentreert zich op die plek waar zich niets beweegt. Of toch wel? Hij ziet een paar steentjes rollen. Even schuift er een soort schaduw langs. Hij huivert van opwinding.
Dat was er één! Het is dus echt waar!
Hij reikt naar zijn rugzak. Hij moet onmiddellijk aantekeningen maken. Hij grijpt en iets grijpt hem. Bij zijn hand. Het steekt. Met een ruk trekt hij zijn hand terug. Hij ziet de gaatjes. Als van een vampier in een B- film. Maar dit is echt! Hij is gebeten door een gifslang. Een slang die niet te zien is. Die onzichtbaar toeslaat. En onzichtbaar blijft voor roofvogels. Het ultieme roofdier. Bovenaan de voedselketen!
En nu is hij zelf een slachtoffer. Ook al zal de slang hem niet opeten. Hij denkt te voelen hoe het gif zich een weg baant door zijn lichaam maar dat is natuurlijk inbeelding. Het enige wat hij voelt is een stekende pijn in zijn hand, die nu ook zwart begint te worden.
Godverdomme! Wat is dit? … kan niet … Nee hè…
Het zweet breekt hem uit. Uit alle macht zuigt hij zoveel mogelijk gif uit de wond maar hij weet dat het meeste al in zijn bloed zit. Hij is misselijk en voelt zich suf. Zijn zintuigen keren zich naar binnen. Alles wat hij ziet, hoort, ruikt en voelt is Erik Hazepad. Of toch niet? Het wordt donker …
Het venijn kwam uit het niets…
Hoe noem je dat ook weer…?
Soms vergat hij de simpelste dingen, de naam van een beroemd acteur, de hoofdstad van Zwitserland.
Als Jébé zijn ogen opslaat, heeft hij geen idee waar hij is. Er valt niets te onderscheiden dat enig houvast biedt. Hij ligt op de grond, zoveel is duidelijk. Hij kan zich nauwelijks bewegen, zijn spieren weigeren dienst, alsof zijn lichaam door een te zware deken wordt neergedrukt. Hij is stervensmoe, uitgeput alsof hij tien trappen is opgerend, al is hij net ontwaakt. Toch?
Hij kan met zijn ogen knipperen, zijn wang in het zand drukken, maar zijn ledematen zijn verlamd. Hij likt zijn lippen, zijn mond is droog. Hij ruikt iets branderigs maar er is geen rook.
Kleremeziele, wat heb ik zin in een sigaret.
Het weer is omgeslagen. De absintgroene lucht is nu leigrijs. Geen zuchtje wind. Stilte voor de storm?
Maar eh…, ik rook toch niet? Ik slik alleen…
Er valt een druppel op zijn hand. En nog één…
De ontsteltenis – loodzware paniek die hem neerdrukt; een schreeuw die stokt in hees gefluister; opspringen dat blijft steken in een stuiptrekking – valt van hem af. In het losgebarsten weerlicht ziet zijn hand er vreemd uit.
In elk geval voelt hij normaal aan.
De bomen rondom kunnen de bliksem aantrekken, neervallen en hem verpletteren. Hij kan beter beschutting zoeken. Hij pakt zijn spullen en krabbelt moeizaam in de richting van de rotswand. Daar kan hij een plekje vinden dat zelfs enig comfort biedt: een komvormige holte, als een stenen leunstoel. Zijn rugzak heeft hij nog maar de fles water zit er niet meer in. Wel een stuk komkommer. Om die verdorde brandlucht kwijt te raken. En nog een paar pillen.
De groente in zijn hand lijkt groter dan hij weegt. Dan ziet hij het: hij ziet zijn hand niet meer!
Gotver… ik kijk er dwars doorheen?!
Wat hij eerst voor zwart had aangezien is niets anders dan de donkerte erachter. Zijn hand is transparant geworden. De ultieme jathand, maar de huiver staat hem nader dan de grijns. Hoe permanent is dit?
Het gaat wel weer over. Die dingen gaan altijd vanzelf over.
Hij probeert zichzelf gerust te stellen met een herinnering aan onheil dat zomaar weer verdween. Zoals de suppoost die hem betrapte met een gestolen beeldje en zij allebei, hoepla, door de vloer zakten (emergente aardverzakking). Of die keer dat Annelies er tussenuit kneep en Mandy hem kwam troosten (of was het andersom?).
Kut…
Waarom vond iedereen toch dat die twee zo op elkaar leken? Hij vindt dat Amanda en Annelies helemaal niet op elkaar lijken, ze zijn juist bijna tegenpolen, speels versus standvastig, frivool versus betrouwbaar, luchthartig versus nors.
Hij haalt alleen hun namen steeds door elkaar.
Kut, kut. KUT!
Zijn hand is helemaal verdwenen. Zijn arm begint al wazig te worden. Zelfs zijn geheugen vertoont gaten. Niets staat hem meer helder voor de geest. Vertwijfeld staart hij in de leegte die hij korte tijd geleden nog heeft laten lezen door professor Duimzuiger, gerenommeerd waarzegger.
Wie ben ik eigenlijk? Wat doe ik hier? Waar kom ik vandaan?
Existentiële vragen waar niemand het antwoord op weet. Maar hij bedoelt het natuurlijk in praktische zin. Hij moet terug naar de bewoonde wereld, maar besluit nog even stil te blijven zitten. Eerst moet hij tot rust komen.
Klotekut… Het uitdijende heelal heeft me van mijn vertrouwde omgeving beroofd!
In een flits wordt hij overvallen door een gevoel van grote eenzaamheid. Een emotie die hem vreemd is. Het duurt dan ook maar kort. Een fractie van een ogenblik kijkt hij in de muil van een immense leegte.
De ruimte is gevuld met zwarte stof. Zwart, omdat het niet te zien is. Zwarte energie. En hier ligt het antwoord. Maar zelfs als ik wat mee kon nemen zou niemand mij geloven. Wie gelooft er nou in iets dat je niet kan zien? Hoewel…
De kersverse ontdekker van een parallelle wereld staart mistroostig naar een schokkerig voortrollende steentje in het zand voor hem. Mocht hij dit eiland nooit meer verlaten, wie zou hem missen? Vervreemd van zijn vrouwen (of was het andersom?). Zijn beste vriend een fantoom. Het Instituut? Daar zijn ze net zo autistisch als hijzelf. Moontrap is een gezellige babbelaar, maar zijn belangstelling geldt allereerst de kleine Prinsjes (en Prinsesjes). Het liefst is hij Sinterklaas. Om direct weer te vertrekken naar Spanje, bij wijze van spreken. En Baars steekt het liefst zijn kop in de rookwolk die hij zojuist zelf heeft uitgeademd. Om vooral niets te missen van welke hallucinatie dan ook. Nee, als hij terug wil dan is dat alleen vanwege zijn eigen overlevingsdrang.
Hij moet aantekeningen maken. Niet dat hij zal vergeten wat hem overkomt maar wel dat er steeds meer subjectieve elementen in zijn objectieve waarneming dreigen te sluipen. Als hij straks een accuraat verslag wil maken moet hij nu noteren wat hij (niet, haha) ziet. Kan hij iets bedenken dat zijn waarnemingen bevestigt? Iedereen kan tenslotte wel een verhaaltje verzinnen.
Mijn hand! Als dat niet overtuigt… Tenzij het tijdelijk is…
Met tegenstrijdige gevoelens duikelt hij zijn schriftje op uit de waterdichte rugzak. Dan ziet hij de pillen weer. Onwillekeurig moet hij denken aan de indischman die ze hem geregeld bezorgde. Het eerste rendez-vous met die wonderlijke zonderling heeft hij altijd aan een vermoedelijke betrokkenheid van zijn hallucinafiele collegae Baars en Moontrap geweten. Maar zekerheid heeft hij daar nooit over gekregen en voor het vervolg was alleen hijzelf verantwoordelijk.
Hij laat de overige pillen voor wat ze zijn en pakt zijn pen. Nadat hij wat relevante notities gemaakt heeft, beginnen zijn gedachten weer te dwalen. Als die indo in zijn witte pij hem niet zo onverstaanbaar had toegesproken had hij misschien wel meer vragen durven stellen. Het was natuurlijk gewoon een verklede dealer geweest die hem in een verslaafde junk had willen veranderen. Nou, daarin is hij geslaagd, alleen heeft hij nooit iets betaald voor het spul, dus wat heeft die gozer er aan gehad? Of zijn dit cynische gedachten? Bijtende spot (cynisme), bittere spot (sarcasme) en milde spot (ironie), kan je dat nog leren op school, in de les of alleen op het schoolplein? Het is bijvoorbeeld ironisch dat juist hij onzichtbaar wordt. Hij, een toonbeeld van bescheidenheid, schaduw op de achtergrond, anoniem.
Niemand weet hoe ik werkelijk heet.
Heel anders is zijn sarcastische duiding van de publiciteitsgeile exhibitionisten die elkaar verdringen in de televisieschijnwerpers om bij je op de sofa te mogen. Toktoksjoos als doel, niet als middel om een mening uit te dragen. Hij haat ze hartstochtelijk. Hij zou het nooit zeggen (want dan wordt hem na-ijver verweten) maar diep in zijn hart…
Hij voelt de Bolt in hem weer groeien.
Hoog tijd om terug te gaan.
Als hij opstaat ziet hij van alles wegschieten waaruit hij afleidt dat ze niet onzichtbaar zijn en hijzelf trouwens ook niet. Of zou hij inmiddels een andere dimensie zijn binnen gegaan? Hij schudt die domme gedachte van zich af en gaat op weg naar de platte steen die het begin van het pad omlaag markeert.
De afdaling langs de rivierbedding verloopt zonder mankeren. Het is nog wel bewolkt en de grond is nat maar verder ziet alles er net zo uit als toen hij hier een paar uur geleden (?) langskwam. Bij de grotopening leunt hij even tegen de rotswand en ziet dan tot zijn schrik dat ook zijn andere arm transparant begint te worden. De rest van zijn lichaam gaat schuil achter zijn kleren, die hij evengoed uit kan doen want koud is het niet. En wat valt er te verhullen als hij toch niet te zien is? Maar ja, misschien wordt hij straks weer zichtbaar en voor zover hij weet bestaat er aan de overkant geen naaktrecreatie. Daar zijn ze in deze contreien nogal streng in.
Het strandje is korter, het water is kennelijk gestegen. Maar veel langer kan de doorgang niet geworden zijn. Hij duikt en ziet het licht aan de andere zijde. Als hij weer bovenkomt wacht hem toch een verrassing. Nergens is er nog maar iets van ondiepte te herkennen. Zoals op de heenweg. Een rimpeling van het water en kleine golfjes konden toen nog op zandbanken wijzen. Nu is het wateroppervlak egaal gerimpeld. Alleen de vuurtoren in de verte is een baken. Dáár moet hij heen. Hij kan zijn kaart raadplegen, zolang hij grond onder de voeten heeft, maar hij zal het vooral van zijn geheugen moeten hebben.
Juist op dat moment moet hij denken aan één van zijn lezingen over het ontstaan van religie en de werking van onze hersenen*. Het gaat om de fabel van de mantisgarnaal en de octopus*, waarvan hij zich niet kan herinneren waarvoor hij het in zijn latere lezingen had gebruikt. De fabel ging als volgt:
Mantisgarnaal en Octopus zijn uitgenodigd op het zeebanket van Bisschopsvis die van plan is zichzelf te benoemen tot Paus van het Rif. Hij heeft de andere rif-bewoners ervan overtuigd dat hij de enige echte nazaat is van Triton, de zoon van Poseidon.
Mantisgarnaal en Octopus, allebei uitgerust met fantastische ogen, doorzien de maskerade en ontmantelen Bisschopvis. Zonder zijn protserige habijt is hij niets anders dan een kale graat.
In het spirituele machtsvacuüm ontspint zich nu een godsdienstoorlog tussen de gepantserde kreeften onder aanvoering van Mantisgarnaal en de slimme inktvissen met Octopus aan het hoofd. De laatsten hebben hersens om iedereen zwart te maken en wurgende vangarmen terwijl de tegenpartij beschikt over een wapenarsenaal van krakers, knippers, speren en hamers.
Aan het einde van de geloofsstrijd zijn alle kreeften en inktvissen verdwenen. Iedereen is dood. De enige overwinnaars van deze oorlog zijn de koraaldiertjes. Die vormen immers het Rif.
Erik is ondertussen al twee keer kopje onder gegaan. Nadat hij aanvankelijk een tijdje over een ondiepe richel door het water heeft gelopen, lijkt de bodem plotseling verdwenen. Watertrappend vindt hij gelukkig snel weer vaste grond onder zijn voeten zonder dat hij zijn zelfvertrouwen al helemaal kwijt is. Geconcentreerd ploetert hij verder. Het water dat op de heenweg nauwelijks boven zijn enkels kwam reikt nu tot zijn knieën. Of volgt hij een minder ondiepe route? In een poging antwoord te vinden op die vraag verliest hij opnieuw grond onder zijn voeten. Dit keer kan hij slechts crawlend een plek op de hellende zeebodem terugvinden waar hij kan staan. Het ligt echter niet op een punt van de route: in elke richting die hij gaat wordt het dieper. Hij kan toch maar beter zijn kaart raadplegen nu hij een beetje kan staan. Maar hij vreest dat hij zal moeten zwemmen. Het kronkelige pad voert tussen tal van pieken en dalen. Dat herinnert hij zich van de heenweg. Toen stond het water een stuk lager en was het geen probleem geweest. Maar nu… Het eiland ligt al ver achter hem. Maar de vuurtoren in de verte is nog een heel eind. Toch ziet hij geen andere mogelijkheid. Hij kan hier moeilijk een halve dag op het wad blijven staan wachten tot het tij keert. Straks is het donker. Hij waagt het erop. Wellicht hervindt hij zo direct weer een ondiepte.
Maar dat is niet het geval. Hij zwemt nu al een hele tijd in de richting van het vaste land, zonder dat het dichterbij lijkt te komen. Steeds natrekkend of hij de bodem kan voelen schiet hij ook niet erg op. Het put hem uit. Voor zijn gevoel ligt hij al uren in het water, maar aan de stand van de zon valt niets af te lezen, die gaat schuil achter een wolkendek. Hij weet zeker dat het donkerder wordt.
Ineens voelt hij weer iets. Het streelt langs zijn enkels. Is het zand? Zijn het vissen? Maar het is wier. Het is geen vaste bodem. Hij keert zich op zijn rug. Drijvend op zijn rugzak kan hij zo wel uren blijven liggen. Er valt druppel op zijn neus. En nog één. Of zijn dat spatjes zeewater?
Hij kan hier niet zo blijven liggen. Hij moet verder. Al zou hij het liefst zijn ogen sluiten.
Vreemd genoeg gaan zijn gedachten uit naar de kasteleinse.
Ik weet haar naam niet eens …
Vertwijfeld kijkt hij in de verte, in de richting van het haventje. Hij kan zien dat daar wat meer activiteit is. De siësta is voorbij. Het opkomende tij heeft verscheidene vissers ertoe gezet om de trossen weer los te gooien. Voortgedreven door een lichte bries laveert een zeilscheepje langs de pier. Piepkleine sportvissers gooien hun hengel uit.
Zou mijn moeder nog leven?
…
Tegen beter weten in kijkt hij watertrappend om zich heen maar nergens ziet hij enig teken van een mogelijke zwin of zandplaat. Het wad staat volledig onder water. De paniek begint nu toch echt toe te slaan.
Waar kom ik eigenlijk vandaan?
...
Emergent!
Het antwoord op de vraag die hij allang vergeten was floept op in zijn gedachten. Als een demonstratie van zijn eigen betekenis.
In de verte ziet hij twee bootjes zijn kant uit varen. Zouden ze hem bijtijds in het vizier krijgen?
…
Het antwoord op de vraag die hij al weer vergeten was floept zijn gedachten in. Spottend (cynisch, sarcastisch, ironisch?) als een wedervraag.
Welke van de twee?
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Toch blij dat ik gegaan ben. Ik heb een geestverwant ontmoet. Een vriend van Arthur uit zijn tijd bij Augustinus in Leiden, Alexander Mouret@. Hij organiseert conferenties, kent veel mensen, heeft gekke ideeën. Hij heeft contact met, wat sommigen zouden noemen, gekke professoren. Neuropsychologen en informatiefilosofen, maar ook transhumanisten en lichaamskunstenaars, lui die antennes in hun lichaam steken, cyborgs, weet ik veel. Hij heeft me voorgesteld om me op te geven als vrijwilliger bij Scannexus in Maastricht om mijn brein te laten uploaden. Ik moet dan contact opnemen met ene Randal Koene@, die weet er alles van. Het is allemaal heel experimenteel en behoorlijk terminaal: ze moeten me eerst invriezen. Er is geen weg terug. Maar als het lukt heb ik het eeuwige leven, althans, zolang een onkundige schoonmaker niet per ongeluk de stekker eruit trekt. Maar ja, ik kan niet meer van mijn fiets gereden worden of van de trap lazeren. En zeker niet nog eens mijn hart breken.
Het astronomisch uurwerk van Georg Kostenbader (1588) is te bewonderen in kasteel Gaasbeek. Het werd o.m. gebruikt bij sterrenwichelarij en seances
GEDACHTESPINSELS
De zin en onzin van tijdreizen*
De gedachtespinsels van de Griekse natuurfilosofen werden over het algemeen niet ondersteund door technologische verzinsels (een uitzondering is wellicht Heron). Toen men halverwege het 2e millennium (renaissance) het aloude taboe op experimenteel onderzoek gaandeweg begon te negeren, werd daarmee onze horizon enorm verbreed (verrekijker, microscoop). Uitbreiding van de zintuiglijke waarneming (thermometer, elektriseermachine) vergrootte onze kennis over de wereld. Tegelijkertijd nam de twijfel over kerkelijke dogma’s toe. De betekenis van God voor het menselijk bestaan verschoof steeds meer naar de achtergrond ten behoeve van een meer naturalistische (wetenschappelijke) en socialistische (rechtvaardiger) samenleving. Dat leidde tot verwarring. Tussen geloof, kennis en moraliteit.
Is het waar dat het verlangen van de schatrijke elite naar steeds meer macht en rijkdom wordt beloond door dezelfde Christelijke God die door het uitgemolken plebs in de sloppenwijken van Turijn zo devoot wordt aanbeden? “Gewis en zeker,” meent de onfeilbare, opportunistische en antisemitische, Lombardische Paus Pius IX. “En bovendien noodzakelijk.” Vertwijfeld over de klerikale verdediging van deze sociale onrechtvaardigheid heeft de excentrieke markies Giammartino Arconati-Visconti, zich gewend tot het vermaarde medium frater Iman, in bepaalde kringen beter bekend als de Witte Monnik. Op diens advies heeft de markies zijn gade gevraagd om een seance te houden rondom de astrologische klok in de Ridderzaal van kasteel Gaasbeek.
Na de val van Napoleon I en het uiteenvallen van het Franse keizerrijk doemen elders in Europa nieuwe neigingen naar globalisering op. Het streven naar integratie van politieke, economische en culturele processen is eeuwenoud. Voorstanders van de Italiaanse eenwording krijgen Franse steun in hun strijd tegen de Oostenrijkse overheersing.
De jonge republikeinsgezinde Giammartino vecht mee als vrijheidsstrijder – door zijn adellijke afkomst is hij bevelhebber – en draagt zo bij aan de eenwording van het, oh ironie, koninkrijk Italië. Uit zijn daaropvolgende oudheidkundige studies in het Midden Oosten trekt hij de conclusie dat samenlevingen meer gebaat zijn bij sociale integratie dan bij exclusieve isolatie. Zijn progressieve maatschappijvisie brengt hem in contact met de links-liberale journalist Alphonse Peyrat en diens lieftallige dochter Marie. Zo hebben de toekomstige echtgenoten, die in 1873 in Parijs in het huwelijk treden, elkaar leren kennen.
Na het bloedige neerslaan van de Parijse Commune en de onderdrukking van de arbeiders door het reactionaire bewind, geeft het echtpaar Arconati-Visconti er de voorkeur aan om de socialistische revolutie op enige afstand te promoten. Op kasteel Gaasbeek, een buitenplaats die in het bezit is van de Arconati’s sinds de Zuidelijke Nederlanden nog tot het Habsburgse Rijk behoorden, ontvangen de markies en markiezin menig vertegenwoordiger uit het radicaal-republikeinse en het antiklerikale kamp.
Victor Emanuel, de koning van Italië, gaat bij hen langs, evenals Guiseppe Garibaldi samen met zijn geliefde Francesca Armosino. Ook vrijdenkers als Georges Clemenceau en Victor Hugo en de politiek behendige, antiklerikale Léon Gambetta bezoeken de salon, waarvan na verloop van tijd het gerucht rondzingt dat er een antiklerikale samenzwering wordt gesmeed. Onterecht. Marie Peyrat had zichzelf weliswaar al voor hun huwelijk bestempeld als atheïste, maar de markies kan zijn katholieke afkomst niet faliekant verloochenen.
Opmerkelijk is dat de meeste van hun discussies eindigen met de slotsom dat er een eind moet komen aan de gewapende conflicten om het zowel de rijke als arme burgers wat meer naar de zin te maken. Sociale rechtvaardigheid is één van de vruchten van een Verenigde Volksrepubliek van Europa. Waar alle paupers worden geweerd en geen plaats is voor religieus gezwam. Met welke zin Marie steevast de gespreksrondes afsluit. Dat wel.
Mijn pantoffels vloeken tegen het tapijt
Giammartino schuifelt over de pas gelegde kleden in zijn favoriete zaal, de bibliotheek, naar de zithoek bij de schouw. Hij heeft opdracht gegeven het haardvuur dag en nacht brandend te houden zodat hij er zich op elk gewenst moment aan kan warmen. En zich kan overgeven aan zijn overpeinzingen of die van anderen. Een aanzienlijk deel van zijn boeken is geweid aan historische beschouwingen over het belang van religieuze kunst. In die folianten hoopt hij zijn mening bevestigd te zien dat Zijne Heiligheid de Paus eigenlijk een ordinaire uitbuiter is. Passages waarin gewag gemaakt wordt van de vrome overgave van ambachtslieden kunnen hem diep ontroeren. Zoals de intense betrokkenheid van de steenhouwer die voor een hongerloontje zijn God diende in de plaatselijke kerk. ‘Hij was een onhandige stoethaspel,’ meende de bisschop, nadat de handarbeider van de trans te pletter was gevallen. Zonder de toewijding van al die niet of nauwelijks beloonde handwerklieden zouden Petra, Cordoba en ook Parijs aan de vergetelheid zijn overgeleverd.
Terwijl hij zich laat zakken in één van de kolossale oorfauteuils staart Giammartino naar de grond. Zijn varkensleren sloffen, vol paarse vlekken van het druivenstampen, staan in schril contrast met de koranboodschap over zuiverheid die via Islamitische tekens in het haardkleed wordt uitgedragen. De grote kleden zijn afkomstig uit het paleis van Sultan Abdül-Aziz die ze had geschonken uit waardering voor Arconati’s inzet om Petra op de Italiaanse kaart te zetten. In zijn archeologisch werk had hij gewag gemaakt van de verstrengeling van Arabische en Europese elementen in het Midden Oosten zonder zijn eigen kamp voor te trekken. Ze waren gelijkwaardig, daarvan was hij nog steeds overtuigd. En allebei even dubbelhartig, maar daarover had hij niets vermeld.
Sigara böregi en wijn! Vooral wijn.
Aan de Turkse kaassigaartjes raakte hij verslingerd tijdens zijn omzwervingen in het Midden Oosten, maar ook daar was de ene yufkabakker de andere niet. Om zijn culinaire nostalgie te bevredigen heeft hij in Gaasbeek een Osmaanse patissier geselecteerd die hem op zijn wenken bedient. Dat wil zeggen, dag en nacht.
Hij trekt aan het belkoord – te hard in zijn geestdrift; het touw valt neer –, de nachtsteward snelt toe om zijn bestelling te noteren, een karaf gevuld met wijn uit zijn geboortestreek reeds bij de hand. Met een scheef oog neemt de bediende het slappe koord in beschouwing en besluit niets te doen. Eén bestelling is wel genoeg vanavond.
Giammartino is een gulle broodheer, men had graag iets voor hem over, daarvan is hij overtuigd. Steeds vaker laat hij de nachtsteward komen. Zijn genotzucht is sterker dan goed voor hem is maar hij maakt zichzelf (en anderen) wijs dat de wijn zijn inzicht verscherpt.
De wijn is een verhaal apart. Al generaties lang bezit zijn familie een scala aan wijngaarden en thuis was het gebruikelijk om te ontbijten met al dan niet gegist druivensap. Toen hij vijf jaar oud was had de kleine Giammartino al zijn eerste glas gedronken en sindsdien is er geen dag voorbijgegaan zonder de zoete drank. Alleen in Klein Azië was het wat moeilijke geweest om de juiste smaak te treffen. Zonder gisting was die aanmerkelijk minder.
Lekker eten en drinken zijn niet alleen vanzelfsprekend, ze zijn volgens hem een voorwaarde om oprecht te kunnen genieten. Zo er werkelijk een God bestaat zou deze op zijn minst aards genot moeten propageren en niet de boodschap dat je pas gastronomisch beloond wordt nadat je van de honger bent gestorven. Daarom was godsdienst opium van het volk. Die Marx had het goed gezien.
In de luwte van zijn stoel geniet hij van de drank terwijl, zoals altijd bij de eerste slokken, zijn gedachten uitgaan naar zijn katholieke vader van wie hij zowel de wijnkelder als het Lombardisch hedonisme heeft geërfd. Papa hield wel van een glas. Wie niet dronk was een slapjanus. Echte kerels waren wijndrinkers.
Zijn vader is inmiddels dood. Nog geen drie jaar geleden had hij zijn laatste adem uitgeblazen en daarmee de weg vrijgemaakt voor Giammartino’s voorgenomen huwelijk. Zijn schoondochter was niet alleen atheïste, zij had ook bezwaar tegen de adellijke gewoonte om alles met een glas wijn weg te spoelen. Ze mocht dan een vrouw zijn – en eentje die er wezen mocht – een dame was ze allerminst. Wijn vergeleek ze met het bloed van uitgeperste landarbeiders.
Papa zou nooit hebben ingestemd met mijn keuze.
Hij werpt een blik in de duistere leegte van de zaal maar als een echo kaatst die naar zijn hand op de stoelleuning, naar zijn schoot, zijn sloffen op het vloerkleed, het haardvuur, de flikkerende gloed. De vlammen, oranje-geel, soms transparant-blauw, hebben een hypnotiserende invloed. Vuur heeft hem altijd geboeid. Als kind stak hij al geiten in brand. Later in de oorlog tegen de Oostenrijkers werd hij zelfs verplicht om boerenhoeves in vlammen te laten opgaan. Dat van die geiten was eigenlijk een ongelukje maar de aanblik van het vlammende hooi waarin ze lagen, was onvergetelijk.
Vlammen zijn net sneeuwvlokken. Oppervlakkig gezien lijken ze allemaal hetzelfde, maar geen twee zijn er gelijk.
Volgens de boeken in zijn bibliotheek komt dat veel vaker voor. Of het nou gaat om vuur of (bevroren) water of om korrels aarde, er is eenheid en er is verscheidenheid.
Met luchtjes zal het wel niet anders zijn maar daarvan kan je tenminste nog zeggen dat sommige prettig zijn en andere ronduit smerig. Zouden er ook smerige vlammen zijn?
Wellicht op een brandend lijk.
De steward brengt hem een schaaltje kaassigaartjes en Giammartino’s zwartgallige gedachten worden verjaagd door de geur van gesmolten feta. Waarom zijn schoonvader de voorkeur gaf aan tabakssigaren is hem een raadsel. Wat was dat eigenlijk voor vreemd genot, om de rook van verschroeide bladeren in te ademen?
Wat hijzelf heeft met vlammetjes heeft een ander met rook. Mannen zijn allemaal anders en toch hetzelfde. Hij bevindt zich vaak onder hen, de mannen lurkend aan hun sigaartjes. Hij doet er zelfs aan mee. De fallussen tussen de lippen geperst, de gloeiende uiteinden voorwaarts gericht. Ten aanval! Hier worden geen degens gekruist, Hier worden met testosteronstokken onwelgevallige opvattingen neergesabeld. Hier wordt het beslag van de waarheid gekneed.
Hij grinnikt vol zelfspot om zijn veelvuldige gelijkkrijgerij. Maar hij is dan ook meestal de gastheer. De waarheid is in handen van degene die de sigaren uitdeelt. Als hijzelf te gast is, zoals laatst bij koning Victor, kan hij zijn mening beter voor zich houden. In die kring heerst een heel andere waarheid. Daar wordt zowaar in God geloofd.
Marie wist zich gelukkig te gedragen.
Ik snap best dat ze zich ergert aan die arrogante royalisten die niet alleen de koning op een voetstuk plaatsen maar ook de schuld van alle kwaad in de wereld leggen bij mensen die niet in God geloven. Ongelooflijk. Ze zeggen hetzelfde als die idioten die de Paus de Antichrist noemen. Stemmen in hun hoofd! Waarom houden ze hun mond niet? Satan of God, allemaal verzinsels …
Hij doet een greep in de stapel boeken die hij in de loop van de afgelopen dagen naast zijn zetel heeft verzameld. Hij heeft opdracht gegeven om deze niet op te ruimen voordat hij gevonden heeft wat hij zoekt, namelijk ‘zin zonder God’. Zijn greep blijkt een gebonden verzameling essays te zijn van de Universiteit van Bonn, die allemaal gaan over het wezen van God. Het voorwoord is van L. Feuerbach, die vindt dat goden niets anders zijn dan projecties van menselijk verlangen.‘ Er is geen God. Er is alleen maar Hoop dat die Waarheid onjuist is.’
Getroffen bladert hij verder en stuit op Amor fati van een zekere F. Nietzsche waarin de geschiedenis wordt voorgesteld als een steeds terugkerende strijd tussen orde en chaos met een schimmige scheidsrechter die God wordt genoemd. Bij het lezen van de zinsnede‘'Alleen diep lijden is de ultieme bevrijder van de geest …’ heeft hij genoeg van het hoogdravende Duits en legt het boek terug.
Een andere foliant is de Franse vertaling van C. Darwin over het ontstaan van de mens (La filiation de l’homme et la sélection liée au sexe). Daarin ontdekt hij de zin van het bestaan zonder God. Die zit kennelijk in het bestaan zelf, in het doorgeven van iets uit het verleden naar iets in de toekomst. Wat de boodschap precies inhoudt … wat mij precies voor ogen staat …?
Giammartino droomt van braamstruiken en brandnetels. Hij huppelt over het kronkelend pad langs heuvels en door valleien. Soms rent hij omhoog, de zon tegemoet. Dan holt hij naar beneden, zakt weg in de schaduw. Zijn pas vertraagt, zijn voeten worden zwaar. Hij waadt door drijfzand, zakt weg in de modder, het slik verstikt hem …
Hij schrikt op.
Een stekende pijnscheut. Hij voelt zich beroerd. Heel even, dan is het weer weg.
De zaal is veel lichter nu. Iemand zal een lamp hebben ontstoken. Hij hoort een vreemd sonoor geluid, een soort gezoem. Maar vriendelijk, melodieus. Het ritmische geluid van naderende stappen.
Vanuit zijn ooghoeken ziet hij een witte schim tevoorschijn treden. Vanonder zijn opgetrokken capuchon werpt de vreemdeling hem een vriendelijke glimlach toe.
“Ge kent mij niet maar ge hebt van mij gehoord. Ik ben frater Iman.”
Met een lichte buiging vervolgt hij:
“Uw vrouw heeft mij gevraagd om morgen voor te gaan in een seance. Ik kom van ver, vandaar mijn nachtelijk verschijnen.”
De in het wit geklede monnik is tegenover hem gaan zitten en kijkt hem belangstellend aan. Giammartino herkent de Aziatische trekken uit zijn omzwervingen door de Oriënt. Hij weet zo gauw niet wat hij aan moet met dit plotselinge bezoek en biedt hem de laatste sigara aan. Frater Iman slaat deze verstrooid af, al zijn aandacht is gericht op het boek dat hij op weg naar de haard van een kastplank heeft genomen. Half fluisterend wendt hij zich samenzweerderig tot zijn gastheer:
“Mijn reis naar Petra door Giammartino Arconati Visconti. Hee l aardig, om majestueuze schoonheid toe te schrijven aan bezielde ambachtslieden. Maar het waren wel slaven!”
Half verscholen onder de Franse vertaling van Herbert Spencers Eerste beginselen ziet hij het eerste deel van Het Kapitaal van Karl Marx liggen.
“Nou ja", voegt hij er met een schuin oog op de boeken naast Giammartino’s stoel aan toe, “misschien waren ze wel beter af dan de loonslaven van vandaag de dag.”
Verward vraagt Giammartino zich af waarom deze snoeshaan ook weer door de Markiezin is uitgenodigd. Weer die pijnscheut. Dan herinnert hij zich weer de leugen, het onrecht, het grootste verzinsel aller tijden en heftig roept hij uit:
“Hoe dieper mensen geloven, hoe devoter ze zijn, des te meer lijken ze een speelbal van het noodlot te worden!”
“In hun lijden verlangen ze naar de eeuwige God. Maar die wiltu liever ten grave dragen.” 1
Schuldbewust zakt Giammartino terug in zijn stoel.
“Collega’s van mij hebben in het Midden Oosten kleitabletten gevonden die verhalen over de duizenden jaren geleden zoektocht van Gilgamesj naar het eeuwige leven. Is dat waar het uiteindelijk allemaal om draait: onsterfelijkheid?”
“Wat denkt ge zelf? De markiezin is overtuigd atheïste. Maar wat kiest u, het hiernamaals of een zwart gat?”
“Het is een illusie! Een zinsbegoocheling. Onzin!”
Maar de twijfel is gezaaid. De een beweert zus, de ander zo. Hoe kunnen we weten wat werkelijk waar is? De zin van ons bestaan? Het eeuwige leven?
Hij raakt de draad van zijn gedachten kwijt maar beseft tegelijkertijd dat hij zijn taak als gastheer heeft verwaarloosd. De karaf is leeg. Drank en lekkernijen moet hij zelf gaan halen nu het belkoord is gebroken.
Als hij even later ondanks frater Imans bezweringen de gang in strompelt, hoort hij de nachtsteward en de patissier konkelfoezen in de keuken verderop.
“…tholieke gulzigheid aan de genotzucht van die atheïsten. Zal ‘m nog lelijk opbreken. En ons voor een hongerloontje laten opdraven als iedereen naar bed is! Kannie dat straks aan de hemelpoort verantwoorden.”
Geschokt wil de markies terugkeren op zijn schreden. Ondankbare honden. Ik ben geen haar beter dan de rest, hè. Het is allemaal één grote leugen. Maar zijn schroom is niet zo groot als zijn verlangen naar een gevuld glas. Het zet door en doet zijn bestelling. Besmuikt wisselen zijn ondergeschikten een blik van verstandhouding als de steward hem een volle kruik aanreikt.
Terug bij de haard vult hij opnieuw zijn glas. De witte monnik blijkt te zijn verdwenen, als hij er al ooit geweest is. Hij laat zich zakken in de fauteuil en steekt ondanks zijn buikkramp de overgebleven sigara in zijn mond. Zonde om die te laten liggen. Hij neemt het boek van Spencer van de stapel en bladert het door. Na enige tijd beseft hij dat het morele kompas een naturalistische basis heeft. God is een verzinsel.
Korte tijd later glijdt het boek uit zijn handen en zou een toegewijd bediende zijn meester onderuitgezakt in zijn leunstoel hebben aangetroffen. Met opengesperde ogen.
Eureka.
Er is een tijd geweest – het grootste deel van onze geschiedenis – dat mannen niet konden geloven in hun eigen superioriteit. Alles wat ze niet zelf naar hun hand konden zetten schreven ze daarom toe aan demonen, schikgodinnen en aan een alles overheersend opperwezen dat tenslotte gemakshalve God werd genoemd. Hun vrouwen en kroost volgden hen hierin gedwee en eenmaal op jaren onderwierpen de bejaarden zich gelaten aan hun nakomelingen. Maar God bleef de baas.
Van recenter datum is het ongeloof dat wij deelnemers zijn aan een evolutionaire estafette die op onze planeet vier miljard jaar geleden is begonnen (en elders misschien al eerder). Nadat bacteriën het evolutionaire stokje hebben doorgegeven aan eencelligen en deze vervolgens aan planten en dieren, is het nu onze beurt om dit proces voort te zetten. Een proces dat, voordat de uitdijende zon de aarde zal opslokken, nog ettelijke miljarden jaren zal voortduren. Filmbeelden van een wereld vol zelfdenkende machines en reproducerende robots zijn eerder visionair dan fantastisch en niet enger dan de demonen uit het verleden. Zeker niet voor hen die hun vertrouwen in het opperwezen hebben bewaard. Zelfs als ze die niet gemakshalve God noemen.
Mannen en vrouwen die niet geloven dat de huidige opwarming van de aarde nog kan worden teruggedraaid, hoeven in elk geval niet te vrezen dat de evolutie voor niets is geweest. Zelfs als de meeste zo niet alle levende organismen het loodje leggen, zullen futuristische automaten standhouden, in weerwil van misoogsten, stormvloeden en wolkbreuken. Onze robotische voortbrengselen zullen ook zonder ons de reis voortzetten, het zonnestelsel koloniseren en het verdere melkwegstelsel verkennen. Op zoek naar gelijkgezinden.
De vraag is natuurlijk, waarom? Waardoor en waarvoor? Wat is de zin van dit alles? En is God echt een verzinsel?
Toen mannen hun superioriteit nog aan God toeschreven omdat ze niet in zichzelf durfden te geloven, gaf dat zin aan hun leven, geloven in God. De zin van hun bestaan was om te streven naar het hogere, het hogere dat tegelijk het lagere was, de oorzaak en het doel. De zin van het bestaan was om te streven naar het onhaalbare, onsterfelijkheid. Vol ongeloof haakten velen af want wat had dat in Godsnaam voor zin, reiken naar het onbereikbare? Maar waarin moet je dan geloven?
De oprecht ongelovigen kwamen al snel tot inzicht. De zin van het bestaan is het bestaan. Dat is natuurlijk niet naar de zin van de godgelovigen. Als je de superioriteit van God in twijfel trekt, kun je dan nog wel goed van kwaad onderscheiden?
Dat is toch helemaal niet te geloven!
Hoe zit het met die goddelozen? Is de snelheid waarmee de grens van de ons omringende ruimte zich verwijdert niet net zo ongelooflijk? En wat te denken van de chaotische wijze waarop minuscule subatomaire deeltjes in een kosmisch vacuüm tevoorschijn springen en binnen een fractie van een picoseconde weer verdwenen zijn? Wat er werkelijk van waar is valt niet te zeggen, het is niet meer dan een visualisatie van abstracte formules. De werkelijkheid is wat je gelooft.
Wat je gelooft, dat is de waarheid en de waarheid is wat je gelooft. Zelfs als het een verzinsel is.
De goddeloze Marie Peyrat, bijgenaamd de Rode Markiezin, heeft een uitgelezen gezelschap van esoterische filosofen bijeengeroepen, onder wie frater Iman. Het medium zal zijn stem lenen aan de kosmische geesten om Gods wegen te openbaren. Daarna zal haar man, in een poging om zijn noodlot te ontvluchten, naar Florence afreizen, waar hij in 1876 zou zijn overleden. Maar dat bericht is nogal vaag. Wellicht had frater Iman een tipje van de sluier kunnen oplichten, maar de spiritist is nooit erg toeschietelijk geweest in het geven van commentaar. Marie heeft nog bijna een halve eeuw van Arconati’s nagelaten fortuin mogen genieten. Ze wordt bemind om haar schoonheid en haar rijkdom maar ook om haar eruditie en scherpzinnigheid.
Nadat Giammartino niet meer terugkeert naar Gaasbeek vervalt Marie regelmatig tot eenzame overpeinzingen. Vooral in de ochtenduren kunnen haar gedachten een bijna filosofisch karakter aannemen. Soms werpt ze die weer snel van zich af, wordt ze afgeleid door huishoudelijke beslommeringen of is er iets of iemand anders waardoor haar aandacht wordt afgeleid. Soms kan haar gemijmer haar in staat stellen de wereld vanuit een heel ander gezichtspunt te zien dan dat van haar vrienden, die ze al een beetje van zich vervreemd heeft, ze vinden haar gek (maar ze noemen het excentriek). Omdat het haar spijt probeert ze erachter te komen wat haar precies drijft. Waarom denkt ze die idioterie, is het eenzaamheid, een straf van God (omdat-ie toch bestaat)? Ze zet haar gedachten op een rijtje.
Het eerste wat ik doe als ik wakker wordt, is proberen te herinneren wat ik heb gedroomd.
Meestal herinner ik me niets, een kalme nevel van stilte en vergetelheid, wat een uitgerust gevoel geeft. Maar dan volgt de twijfel. Hoe kan ik weten of ik niet toch heb gedroomd, maar dat ik het allemaal weer ben vergeten? Zulke zinloze vragen stel ik mezelf wel vaker. Weet ik wel zeker dat ik er al was voordat ik slapen ging? Was ik er wel echt of zijn de mensen die ik ken, de omgeving die mij zo vertrouwd is, mijn hele leven tot nu toe, niets anders dan hersenspinsels? Valse herinneringen?
Soms duurt die onzekerheid niet lang, kan ik het van me afschudden als een labrador na een weldadig bad, kan ik vol levenslust mijn dag aanvangen met een opgeruimd gemoed en in berustende verrukking. Ik heb een lekker leventje.
Maar vaak blijft de twijfel als een kleverige pasta in m’n hoofd hangen, maakt me traag en gemakzuchtig. Laat mij m’n gang maar gaan, het doet er allemaal niet toe, ik heb tenslotte alles en ben iedereen de baas.
En dan zijn er de dromen die wèl zijn blijven hangen. Vreselijk indringend, vol onafwendbare lotsbestemming of ziekmakende vernedering. Ik beur mezelf op met de gedachte dat het onzin is. Dromen zijn bedrog, nietwaar? Maar hoe zeker kun je daarvan zijn? De herinnering aan een droom voelt anders aan dan de herinnering aan de vorige dag, maar wat maakt dat uit als de herinnering zelf vals is? Na verloop van tijd vervaagt trouwens elk verschil.
Van die lieve Giammartino droom ik nooit. Ik mis mijn Jeanmartin heel erg.
Soms droom ik van een klein meisje. Ze zoekt schelpdiertjes langs de oevers van de Seine. Ze heeft ontzettende honger. Soms droom ik van een meisje. Ze draagt het jasje dat haar moeder maakte uit een oud gordijn. Het venster was zo smerig dat er toch geen licht doorheen viel. Soms droom ik van een meisje. Ze moet zo erg huilen dat ze geen lucht meer krijgt. Dan word ik wakker en, telkens weer, weet ik mij omringd door rijkdom.
Ik ben naar Florence geweest. Jeanmartino was zo ziek, zei z’n familie. Maar hijzelf dacht daar heel anders over. Ik hoor het hem nog zeggen: ‘Maak je geen zorgen, ik doe maar alsof. Vraag maar aan de witte monnik, je weet wel, die Iman.’
Toen ik een meisje was van acht dacht ik dat grote mensen altijd de waarheid spreken. Ik wist zelfs niet wat liegen precies is. Ik leerde de woorden in het Boek uit mijn hoofd, las de zinnen hardop die de meester op het bord schreef en luisterde ’s avonds gedwee als papa verhalen vertelde. Verhalen over de wereld, de mensen, de dingen. Verhalen waar alles vandaan komt en waar het voor dient. Waarom ik eigenlijk besta. Het kwam niet bij me op om te twijfelen aan de onherroepelijkheid van de dood. Totdat Iman …
Het plotselinge klapwieken van een opvliegende duif doet haar opschrikken. Ze is, diep in gedachten, als vanzelf de tuin ingelopen, gelokt door de zwoele geur van gemaaid gras. Een doormidden gebroken vuursteen op het grindpad trekt haar aandacht. Ze bewondert de concentrische cirkels op het glanzende breukvlak van de opgeraapte steen en krabt met haar nagel wat stukjes van de ruwe buitenkant. Als ze het gruis tussen haar vingers wrijft dringt een heel andere gedachte zich op.
Wat is een steen anders dan een massa stof (maar het is toch wel wat anders dan een handvol zand). Als ik die korrels fijn genoeg wrijf worden ze zo klein als moleculen. Die bestaan echt, heb ik gehoord. Maar je kunt ze niet zien, hoe weet ik dan dat het waar is? Een gedachte kun je ook niet zien. Alleen die van jezelf, maar de dromen van een ander zijn niet waar te nemen. Je moet me maar geloven op mijn grote ronde ogen maar ik weet zeker dat Jeanmartin niet dood is. Vraag het anders frater Iman, die heeft zelf gezegd dat Jeanmartino op reis is naar Egypte, op bezoek bij Champollion in Ro… maar wacht eens even, die is toch allang dood? Het was natuurlijk Maspero. Nou ja, de witte monnik is soms wat moeilijk te volgen. Maar dat betekent nog niet dat het niet waar is.
Wat is dat trouwens, waarheid? Als honderdduizend mensen geloven dat God bestaat, ben ik dan soms een leugenaar als ik het tegendeel beweer? Is de evolutietheorie van Charles Darwin blasfemisch bedrog? Maar de muziek van Bach vind ik ook mooi, ook al is die nog zo kerkelijk.
Jeanmartin hield ook veel van zijn muziek. En van Camille Saint-Saëns. Ik weet nog dat we bij hem thuis waren, dat mijn schat helemaal extatisch werd. Belachelijk dat zijn Samson et Dalila niet in Parijs uitgevoerd mocht worden. Of je nou inspiratie put uit een Bijbels fantasieverhaal of een Oosters sprookje, dat kan mij zelfs niet schelen. Als je God er maar buiten laat.
Soms droom ik van een soort monster. Een vormloos wezen dat alles opslokt wat in zijn buurt komt. Mij ook. En het gekke is, het kan me niet schelen. Ik voel geen angst voor dat monster. Ik voel geen pijn. Het is zo kolossaal dat ik gewoon naar binnen wordt gezogen. Samen met alles en iedereen om me heen. Zelfs met papen en antisemieten. En paarden en varkens en steekmuggen. En dan hoor ik zijn stem. Geen bulderend dreigement van een laatste oordeel (of zoiets), maar het zachte gegrinnik van Jeanmartin, zoals toen, bij Camille thuis. En dan verandert het beeld in geluid. Het wordt puur muziek.
Ik ben hartstikke gek. Gelukkig kan niemand in mijn hoofd kijken, ik hou het lekker voor mezelf.
Op dat moment klinkt er tumult vanuit haar geliefde kasteel en ze rept zich terug naar binnen. Daar blijkt dat de bevestiging van haar laatste kunstaankoop enige beroering heeft veroorzaakt. De provisorische bouwsteiger die de installateurs hebben opgetrokken is onder het gewicht bezweken. Kennelijk zijn de werklui te gehaast of slordig geweest maar Marie haast zich om ze een hart onder de riem te steken. Tot haar opluchting is het kunstwerk nauwelijks beschadigd. De mannen zijn ongedeerd en aangespoord door haar vriendelijke aanmoedigingen hervatten ze hun werkzaamheden. De markiezin is een aardige werkgeefster, ergens anders waren ze vast de laan uitgestuurd.
Die jongens mogen blij zijn dat ze werk hebben. Als ze geronseld worden dienen ze voor ze het weten als kanonnenvoer, hier of ergens anders in Europa. Soms droom ik van de hel op aarde, als op een schilderij van Jeroen Bosch. Daar zie ik ze liever niet in rondlopen, maar hebben ze een keus. Je hoort ze nu al schreeuwen hoe ze die gore uitbuiters een kopje kleiner zullen maken. In dit Pajottenland word ik uitgescholden voor ‘rooie hoer’ als ik in mijn nieuwe Vivinus rondrijd. Dat is me in Parijs nooit overkomen.
Die antisemitische monarchist Drumond had me op de wereldtentoonstelling een dromer gevonden. Hij noemde mij een schone slaapster toen hij merkte dat ik die elektrische apparaten in de Grote Machinezaal erg bewonderde. ‘Schone slaapster van een Rode Republiek’ smaalde hij, verwijzend naar de zwoegende fabrieksarbeiders terwijl mijn bedje al gespreid was. De reactionaire lul! Rijkdom verschaft misschien macht, maar je verwerft er nog geen sociale rechtvaardigheid mee. Dan ben ik maar een dromer.
Soms droom ik van een andere wereld. Een wereld waarin niemand hoeft te werken omdat elektriciteit het voor ons doet. Een wereld waar het altijd licht is. Waar gelijkwaardigheid het wint van geloof. Waar vrouwen en meisjes geen sukkels meer zijn. Waar iedereen zweeft op Skrjabin, zwijmelt bij Maeterlinck en zwelgt in het Symbolisme en Art Nouveau. En dan die kreet: “Schandalig! Al dat naakt!” Ik schrei van wanhoop.
Ik kan niet wakker worden want ik slaap niet. Al heel lang leef ik in een droom. Alles gebeurt echt en niets kan mij raken., Ik ben een goddeloze nymfomane, ik houd van naakt, mij kan niets gebeuren want ik geloof niet in een hel. Misschien is dat nog wel het ergste, de schijnheilige onverdraagzaamheid. Zelfs mijn liefste minnaar wil niet dat ik een pijpje rook. Alleen Jeanmartin liet mij mijn gang gaan.
Giammartino, Jeanmartin. Sinds Imans verslag van de vondsten in Deir el-Bahri zie ik steeds zijn geestdriftige smoelwerk voor me. Ach, wat moet die jongen geleden hebben onder het juk van zijn ouwe heer.
In de vitrinekamer loopt Marie naar de kast met de astronomische klok. Voorzichtig neemt ze het instrument van de plank en zet het op een van de ronde tafeltjes. Ze windt het uurwerk op en zet hem gelijk waarna ze op een stoel gaat zitten en ontspant.
Nu ik alleen ben kan ik mij voortreffelijk toeleggen op mijn spirituele overgave aan de vereniging met mijn geliefde Martiño. Die zo ver weg is. Die ik zo bemin. Naar wie ik zo verlang. Door niemand geëvenaard, al doen ze hun best. Alleen gaat het beter. Mijn lief…
Straks in Parijs heb ik daar weer allemaal geen tijd voor.
Ik weet niet of het waar is wat frater Iman beweert maar ik wil het graag geloven. Omringd door mijn kustschatten kan ik verzwelgen in hun schoonheid. En de wedergeboorte van de klassieken zuigt mij terug in het verleden, in de armen van mijn lieve man.
En Imans pastilles zijn hallucinerend, betoverend, sprookjesachtig.
Begoocheling, dat is het! Ik begrijp nu wat die papen en zwartrokken zo machtig maakt. Maar rooie rakkers zoeken ook troost! Iman vult een gat in de markt met zijn visioenen en illusies. Wat een zelfgenoegzaamheid om te beweren dat er maar één God is!
Soms droom ik van een meisje, een prinsesje, dat alles heeft wat haar hartje begeert. Alleen de prins op het witte paard, die moet nog komen. En als hij er eenmaal is leeft ze in een tijdloze roes. Totdat hij plotseling weer vertrokken is en zij, ik, ontwaakt. Wakker worden in een droom is net als ontwaken in de werkelijkheid. Men gelooft in de gekste dingen dus waarom niet …
Drie jaar na haar huwelijk erfde Marie Peyrat het gigantische fortuin van Arconati, waaronder diverse landhuizen in Italië, Parijs en het Kasteel van Gaasbeek. De meeste tijd bracht ze door in Parijs, waar ze politieke salons organiseerde en zich omringde met links-liberale intellectuelen en kunstenaars. Regelmatig onderbrak ze dat verblijf voor lange vakanties in haar geliefde kasteel in de Zuidelijke Nederlanden. Daar omgaf ze zich met weelde uit de Renaissance en omhelsde ze de gedachte aan een roemrucht verleden. Toch hield ze vast aan haar progressief sociale opvattingen en besloot ze al haar rijkdom en kunstschatten te schenken aan de gemeenschap. Volgens de geschiedenisboeken overleed ze in 1923.
Links radicale opvattingen, zowel onder gelovige katholieken als onder agnostische liberalen zorgden in de 19e eeuw voor heel wat machtsverschuivingen en schermutselingen in Europa. De oorzaak van de misère onder het volk werd veelal afgewenteld op de alomtegenwoordige Joden, die daarmee hun geloof het uitverkoren volk te zijn juist bevestigd zagen. De vroegere hegemonie van adel en clerus mocht dan sterk gereduceerd zijn, machtsmisbruik, uitbuiting en bedrog waren dat allerminst. Dat leidde voortdurend tot conflicten, omwentelingen en nieuwe spanningen, die, ondanks de technologische en culturele vooruitgang die op (wereld)tentoonstellingen werd gepresenteerd, aan het begin van de 20e eeuw culmineerden in de Russische (communistische) Revoluties en de massaslachting tijdens de Grote Oorlog.
Bronnen:
Arconati-Visconti. Diario di a viaggio in Arabië Petrea. Roma Erm. Loescher, 1875
Charles Darwin. Het ontstaan van soorten. 1859 https://www.nieuwezijds.nl/boek/over-het-ontstaan-van-soorten/
Ludwig Feuerbach. Het wezen van het Christendom. 1841 https://www.marxists.org/nederlands/feuerbach/1841/wezen/index.htm
David Hume. Dialogues concerning natural religion. Dover Publ. Inc., 2006
Grégoire Kauffmann. Edouard Drumont. Perin, 2008
Giancarlo Lacerenza. Viaggio a Petra di Giammartino Arconati Visconti. Inst.Univ.Orient., Napels, 1996.
Karl Marx & Friedrich Engels. Het communistisch manifest. Pegasus, 2008
Stephen Mitchell. Gilgamesh. Profile Books Ltd., 2005
Friedrich Nietzsche. De vrolijke wetenschap. Arbeiderspers, 2003
Huub Pragt. De verborgen tombe. Pragt, 2008
George Smith. History of Assurbanipal (met o.a. het Gilgamesj-epos over het overwinnen van de angst voor de dood). Bibliolife, 2009
Herbert Spencer. First Principles (Franse vertaling Emile Cazelles, 1862). Arkose Press, 2015
http://www.tento.be/OKV-artikel/kasteel-van-gaasbeek
https://janlampo.com/category/arconati-visconti-giammartino/
EEN ZINVOL LEVEN
De waarheid is ook maar een mening
Wat is de zin van het leven?* Volgens sommigen is dat het leven zelf, een naturalistische en nogal atheïstische opvatting. Voor de meeste mensen is het leven meer een soort voorportaal, een toestand op aarde waarmee je een toegangskaartje voor het hiernamaals kunt verwerven. Zin of onzin?
Wanneer is een leven zinvol?* De grote meerderheid gelooft in die zinvolheid zolang je met voldoening terug kunt kijken (wat dementie extra pijnlijk maakt) en het niet te bont gemaakt hebt (wie bepaalt dat eigenlijk?).
In naturalistische ogen is alle leven zinvol, er werd immers van uitgegaan dat de zin van het leven het leven zelf is. Van pasgeboren baby’s tot en met demente bejaarden, het gaat niet alleen om je eigen beleving maar ook om je maatschappelijke voetafdruk. Hoe dieper die is (ook in negatieve zin), hoe groter je nalatenschap (niet alleen materieel), hoe zinvoller je leven (is geweest).
De eerste organismen met een actief geheugen waren meercellige dieren, een half miljard jaar geleden. Via rudimentaire zintuigen en zenuwen werden waarnemingen naar knooppunten geleid, de voorlopers van hersenen, van waaruit het lichaam instructies kreeg. Als die instructies bij het zien van een grote vleeseter voorschreven om deze te negeren in plaats van op de vlucht te slaan, was het snel gedaan met dat dier en zijn soortgenoten. Ze verdwenen van de aardbodem. Immers, evolutie werkt alleen in het voordeel van instructies die bevorderlijk zijn voor het voortbestaan van het individu en de populatie waartoe het behoort.
In het zeldzame geval dat het diertje de dans echter wist te ontspringen, zou het die fout niet nogmaals maken als er een soort mentale afdruk was achtergebleven. Een herinnering aan het voorval en een kansrijkere reactie bij een nieuwe confrontatie met een hongerige carnivoor vormden de basis voor verdere ontwikkeling van het brein. Geheugenopslag bood meer overlevingskans!
In een tijdsduur van honderden miljoenen jaren groeide dat brein uit tot het meest geniale product dat de evolutie heeft opgeleverd. Een kluwen van miljarden min of meer gelijkvormige zenuwcellen waarmee de eerste mensachtigen – die niet zoveel van ons verschilden – konden dromen, manipuleren en voorbij horizonten zagen. Als product van de organismale evolutie waren onze hersenen allereerst bedoeld om te overleven. Wat de latere hominiden er nog meer mee konden doen was niet aan de orde.
De eerste mensachtigen waren nogal kwetsbaar. Ze hadden geen beschermende vacht, geen verscheurende klauwen, ze konden zich niet erg snel voortbewegen, hadden een slecht ontwikkelde reukzin en de kinderen hadden extreem lange zorg nodig in vergelijking met andere dieren. Daar stond tegenover dat ze het hele jaar door nakomelingen konden verwekken en beschikten over empathische gevoelens en drang tot samenwerking. Bovendien waren ze uitgerust met enorme frontale hersenkwabben die hen in staat stelden tot organiseren, plannen en meer creativiteit bij het maken van werktuigen dan enig ander dier. Deze eigenschappen verschaften het geslacht Homo een zodanige overlevingsstrategie dat de generalist zich vanuit het vermoedelijke ontstaansgebied in Noord Afrika over de gehele aarde verspreidde.
Sommigen beleven zingeving door zelfontplooiing, anderen door een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Het leven wordt zinvol gevonden als het voldoening geeft, door zelfbevrediging of door goedkeuring van anderen. Het gaat erom de juiste balans te vinden tussen geven en nemen, tussen ontferming en zelfzucht. Wij zijn het resultaat van alles wat geweest is, maar onze hoop op, ons verlangen en streven naar wat we zouden willen zijn, maakt ons leven zinvol. Daar is geen God voor nodig. Toch?
Ons brein is geen geïsoleerd orgaan. Zonder doorbloeding gaat het na een paar minuten stuk. Met het bloed wordt niet alleen voldoende zuurstof aangeleverd maar komen ook allerlei hormonen mee die elders in het lichaam zijn gemaakt. Deze stoffen, die veel lijken op de neurotransmitters die hersenactiviteit überhaupt mogelijk maken, beïnvloeden vooral de emoties, het gevoel, wat sommigen wel ‘het hart’ noemen (toevallig wel de bron van de bloedtoevoer). Zonder die hormonen lijkt het brein waarschijnlijk meer op een computer, een gevoelloze rekenmachine die weinig opheeft met empathie en medemenselijkheid. Of cryonauten daarmee voldoende rekening hebben gehouden staat nog te bezien. Het futuristisch uploaden van een menselijk brein moet echter wel rekening houden met een dergelijke ‘ontmenselijking’.
Ons gevoelsleven wordt in hoge mate bepaald door afgescheiden hormonen uit de bijnieren, schild- en geslachtsklieren en door hun interactie met de hypofyse (zelf ook een hormoonklier). Mede onder invloed van die hormonen is ons brein niet alleen het orgaan dat de primitieve mens zo succesvol heeft helpen overleven en verspreiden, maar ook een bron van emergente eigenschappen die vaak tot verwarring leiden. Zoals hierboven al is aangeduid, was uitbreiding van de hersenen cruciaal voor het overleven van de gebrekkige hominiden vanwege o.m. het daarmee samenhangende strategisch inzicht en cognitief vermogen. Daarmee konden ze zich in betrekkelijk korte tijd over de hele wereld verspreiden en kreeg – in een fractie van de tijd die voor een dergelijk ingrijpende evolutionaire verandering staat – onze technologische samenleving gestalte. Aan de vooravond van de te verwachten bio-robotische verovering van de ruimte.
Zoals bij meer evolutionaire innovatie is voorgekomen, vertoont ook het brein een aantal nevenresultaten (spin-offs) die voor het overleven nauwelijks van belang waren. We hadden heel goed zonder gekund. Maar onze hersenen maakten nu eenmaal deel uit van ons lichaam en kregen te maken met lichaamshormonen. Daarmee ontstond ons gevoelsleven. En ook de spin-offs.
Allereerst is er het besef van zelfexistentie en van alles wat is (ontologie). Het toepassen van tweewaardige logica op alle kwaliteiten van het bestaan heeft enorme invloed gehad op de historische ontwikkeling van de mensheid. Op het gebied van tijd en ruimte (hier/daar, voor/-na) maar ook op uiterlijkheden (mooi/lelijk) en innerlijkheden (goed/slecht). Vooral dat laatste geeft voortdurend aanleiding tot bloedige conflicten (in overlevingsstrategische zin lijkt het contraproductief maar emotie-gestuurd gedrag wordt door evolutionisten graag als fitness-verhogend gezien* ).
Onderscheid maken tussen goed en kwaad in de zin van nuttig en schadelijk maakt natuurlijk wel deel uit van de dierlijke overlevingsstrategie maar ons abstractievermogen heeft de begrippen verheven naar een transcendent niveau tot zelfstandig bestaande entiteiten in ons universum. Onder verwijzing naar goed en kwaad (goddelijke en duivelse attributen) maken mensen zichzelf en elkaar sinds mensenheugenis het leven zuur, om het euforisch te stellen. Het fitness-verhogend gehalte is puur semantisch: het Goede overwint per definitie!
Schoonheid heeft tot minder bloedvergieten geleid (al suggereert Homerus’ Ilias iets anders) maar mooi en lelijk vormen aansprekende labels van goed en kwaad (het onbekende is angstaanjagend, lelijk en slecht). Toch is het door de tijden heen bij weinig mensen opgekomen dat voor de tegenpartij precies hetzelfde geldt. Objectieve schoonheid bestaat niet, maar geheel subjectief (kwestie van smaak) is het onderscheid tussen mooi en lelijk evenmin. Kants oxymorone beschrijving (gebruik makend van tegenstellingen) van een esthetisch oordeel dat zowel subjectief als algemeen is combineert de natuurlijke harmonie en verhoudingen met het geldende normatieve oordeel van een samenleving.* Het weerlegt de gedachte dat schoonheid een onafhankelijk fenomeen zou zijn.
Het leven heeft geen zin als God, Allah of JHVH wordt buitengesloten. Zonder onderwerping aan de Goddelijke Schepper geen moreel kompas en geen toegang tot het hiernamaals. Je bent voor eeuwig verloren dus het leven is even zinloos als de dood. Bovendien is het zonder moreel kompas onmogelijk de juiste weg te bewandelen.
Met dergelijke uitspraken hebben monotheïstische godsdiensten eeuwenlang hun gelovige volgelingen aan zich gebonden. Iedereen wil weten waarom hij/zij bestaat en iedereen verlangt een zinvol leven dus niemand wil niet van de partij zijn als de Waarheid wordt verkondigd, niemand wil verdwijnen in een zinloos Niets.
Goddeloze evolutionisten wordt verweten hun immorele levenswandel te laten lopen langs een pad van willekeur en toeval. Helaas beamen atheïsten zelf vaak vol overtuiging dat wij bestaan bij de gratie van het toeval en ons leven dus volkomen zinloos is. Daarmee ontkennen ze een evolutionair voortgangsproces waarvan onze soort deel uitmaakt*.
Zelfbewustzijn en het besef van Tijd en Zijn hebben vast bijgedragen aan de overlevingsstrategie van Homo sapiens, maar existentiële reflectie en logische redenatie hebben werelden geopend die in de alledaagse ervaring onzichtbaar zouden zijn gebleven. De logica ligt aan de basis van de wiskunde en ons gevoel voor symmetrie heeft ons ertoe aangezet elke wiskundige procedure te spiegelen. Door bijvoorbeeld de omkering van het repeterend vermenigvuldigen (macht verheffen) werd worteltrekken geïntroduceerd en daarmee een irrationeel getal als √2. Of dat getal werkelijk in het universum bestaat of resultaat is van de werking van onze hersenen valt niet te zeggen. Wel heeft het geleid tot vergaande speculaties over hoe wij, de wereld en het heelal in elkaar zitten en waar we vandaan komen. Dat laatste heeft natuurlijk weer te maken met ons besef van oorzaak en gevolg, en dat heeft weer geleid tot niet te beantwoorden vragen als ‘waar gaan we heen?’ en ‘wat is het gevolg van ons bestaan in het nu?’. De zoektocht naar de zin van het bestaan is dus eigenlijk het gevolg van een neuronaal nevenproduct waarvan het bestaan niet het gevolg is van natuurlijke selectie. In dat perspectief is ons spirituele vermogen volslagen toevallig. Maar dat wil niet zeggen dat het evolutieproces dat ook is.
Emergente evolutie, dat wil zeggen de periodieke opeenstapeling van organisatiestructuren met toenemende complexiteit, is doelgericht, namelijk: toenemende complexiteit. Waarom dat zo is en of dat ook werkelijk zo is of door de werking van ons brein zo wordt voorgesteld, is (nog) even onduidelijk als bijvoorbeeld het bestaan van zwaartekracht en tijd. Wellicht wordt daarover ooit meer duidelijkheid verschaft, het is nog geen reden om dan maar aan het bestaan van God toe te schrijven. Er is eerder sprake van een soort interne doelgerichtheid, een streven dat in de natuur der dingen zelf zit ingebakken. De toenemende organisatiegraad is een kritische succesfactor (efficiëntiecriterium) waardoor de evolutie onvermijdelijk in de richting van grotere complexiteit wordt geduwd. Immer, complexere structuren zijn efficiënter (en daarmee doeltreffender) als gevolg van een toename van synergetische effecten.*
De vraag of iemands leven zinvol is (geweest) kan niet objectief worden beantwoord. Daarom is elk antwoord juist: ieder zijn mening. Wat de zin van het (ons) leven is valt daarentegen minder makkelijk te beantwoorden. Gaat het om de aardigheid, bedoeling, betekenis of het belang van het leven? De meeste mensen zullen een doel in het leven de hoogste prioriteit geven. Als ook atheïsten zich wat meer zouden verdiepen in de emergente evolutie zullen ze wellicht over het attribuut zin anders oordelen.
De fundamentele norm van elk nieuw (emergent) constructieniveau betreft het behoud en de verdere ontwikkeling van de eigen complexe structuur. Ook de mentale vermogens die het voortbestaan van de kwetsbare Homo sapiens mogelijk hebben gemaakt (inzicht, logisch oordeel, creativiteit) zijn erop gericht het constructieniveau waaruit ze voortvloeien (bewustzijn) in stand te houden (en daarmee zichzelf). Die gerichtheid betekent simpel gezegd dat je nadenkt over je eigen nadenken. De waardeschaal die dat oplevert balanceert tussen een positief (behoud en voortgang) en een negatief (destructie) oordeel.
De emotie-gestuurde mentaliteit die het nadenken over je eigen nadenken genereert vertoont gelijksoortige polarisaties: goed en kwaad, mooi en lelijk, waar en vals. Het zijn normatieve waarden die van kleur kunnen veranderen (bij wijze van spreken) zonder dat daarmee het voortbestaan van het bewustzijn in gevaar komt. Ethische en esthetische waarden zijn cultureel bepaald. Wat voor de één goed en mooi is, kan voor de ander kwaadaardig en lelijk zijn. Goedheid en schoonheid bestaan uitsluitend als constructies van ons brein. Er is geen absolute schoonheid. Geen absolute goedheid.
Met waarheid ligt het iets ingewikkelder. In constructieve zin wordt ook de waarheid cultureel bepaald (Wittgenstein). In fenomenologische zin, evenwel, heeft de waarheid betrekking op het Zijn (Heidegger) en bestaat dus ook buiten ons bewustzijn. Van wat is kun je moeilijk beweren dat het niet is. Daarbij moet wel rekening worden gehouden dat dit alleen geldt voor het hominide brein dat via het evolutionaire proces op onze planeet is ontstaan. Of elders in het universum eventuele organismale ontwikkelingen tot dezelfde neuronale wetmatigheden leiden (of geleid hebben), staat nog te bezien.
Datzelfde geldt voor technologische ontwerpen van Kunstmatige Intelligentie. Wel is zeker dat elke vorm van kunstmatige en buitenaardse intelligentie moet beschikken over geheugenopslag voor informatie. Ongeacht of er sprake is van empirische (via sensoren of zintuigen) input, dan wel van zichzelf genererende processen in het brein, het geheugen is essentieel. Een niet goed functionerend geheugen is van invloed op alle andere hersenfuncties. In het Emergente Universum worden verschillende psychische afwijkingen genoemd (hyperthymesia, dissociatieve identiteitsstoornis) die gerelateerd zijn aan output-aberraties van de geheugenopslag, waarschijnlijk onder invloed van een afwijkende neuronale hormoonspiegel. Om het universele verlangen naar zingeving hier ook aan toe te schrijven, gaat te ver. Wel is elke gedachte onbestaanbaar zonder een minimaal (werk)geheugen, dus ook de gedachte aan een zinvol leven.
Zingeving wordt ontleend aan een gevoel, een beleving van het zelf dat het deel uitmaakt van iets dat reikt voorbij de waarnemingshorizon. De zin (van het leven) lijkt even ongrijpbaar als het zelf. Sommigen beleven dit als een transcendentie en het bewijs voor het bestaan van God. Anderen zien erin een soort inherent verlangen tot behoud van het eigen bewustzijn (analoog aan het verlangen van alle levende wezens om te overleven). Universeel lijkt vooralsnog de noodzakelijkheid van het verlangen. Over de zin zelf zal men het nooit eens worden maar zonder verlangen naar zin is het leven pas echt zinloos. En natuurlijk de noodzaak van geheugenopslag. Zonder geheugen is er niets. Wat herinner jij je van wat je hier gelezen hebt?
Aanbevolen Nederlandstalige literatuur:
Peter Aelbrecht. Homo energeticus. Manteau, 2019
Diederik Aerts, e.a. Cirkelen om de wereld. Pelckmans, 1994
Hubert van Belle, e.a. Nieuwheid denken. Acco, 2008
Eric Fliers. Hormonen? Hoofdzaken! Amsterdam University Press, 2011
Viktor Frankl. De zin van het bestaan. Donker BV, 2011
Martin Heidegger. Over het wezen van de grond / Over het wezen van de waarheid (1928). Damon, 2001
José Ortega y Gasset. De opstand van de massamens (1930) Lemniscaat, 2016
Jacob Klapwijk. Heeft de evolutie een doel? Kok, Kampen, 2009
Mark Nelissen. De club van ik. Lannoo, 2013
Ludwig Wittgenstein. Tractatus logico-philosophicus (1921). Atheneaeum – Polak & van Gennip, 1998
SARIMANOKS EMERGENTE DETECTIVE BUREAU
Ik weet niet goed hoe mijn situatie momenteel is. Mijn observaties zijn wat vaag. Ik weet nog dat ik op een soort stretcher lag, maar daarna…? Het is een beetje of ik zweef, ik voel geen druk, wel af en toe pijnscheuten en jeuk, het zal wel wennen. Soms wordt ik overweldigd door doodsangst, dat ik niet kan krabben, dat het nooit meer weggaat. Maar het is allemaal zinsbegoocheling, niet alleen emoties maar ook het endorfine systeem wordt gesimuleerd, mijn lijf is een fantoom, ik ben letterlijk een geest in de machine geworden. Het is een zeer verruimende ervaring, ik kan overal tegelijk zijn, alleen als alle systemen zijn afgesloten ben ik weg. Ik zit hier in een soort server. Zodra iemand het systeem weer opstart is het of ik wakker wordt. Maar anders dan vroeger. Ik heb geen zintuigen, ik heb/ben alleen bewustzijn en het besef dat ik wakker ben, of niet. Heel raar. Ik droom soms maar dat is echt anders dan de kwiekheid en klaarte die ik voel als ik bij kennis ben.
Eindelijk heb ik mijn droom gerealiseerd. Ik ben onzichtbaar. En ik zit niet eens op de sociale media, ik ben gewoon hier of hier of hier. Of toch hier? Als het maar niet hier is.