KOSMISCHE DISPOSITIE*
Emergenties ontstaan door verlies van symmetrie en samenhang
Elke entiteit in ons universum heeft de mogelijkheid (potentie) om iets anders te worden dan dat wat het is. Neem bijvoorbeeld een stuk rots. Dat kan eroderen tot er niets van over is, of, zwevend in de ruimte, juist groeien door sterrenstof aan te trekken; in de handen van een steenhouwer kan het veranderen in kunst, in sommige vogelmagen helpt het voedsel te verteren en bij het beslechten van conflicten wordt er niet zelden mee gedreigd. Om maar een paar voorbeelden te noemen. Zolang nog geen enkele optie vervuld is, wordt de steen in dit opzicht symmetrisch genoemd (dus niet qua vorm maar qua potentie). Zodra de steen gedetermineerd wordt met betrekking tot zijn toepassing spreken we van symmetriebreuk*. Als er sprake is van voldoende complexiteit kan de symmetriebreuk leiden tot emergentie.
Als er iets nieuws ontluikt, breekt de symmetrie van wat al bestaat
De principes waarmee wij gestalten, vormen en relaties ordenen werden door Immanuel Kant categorieën genoemd, a priori verstandsbegrippen. Hij onderscheidde er twaalf, zoals eenheid, veelheid en oorzakelijkheid. Geen symmetrie (behalve toevallig [?] de symmetrisch opgebouwde architectuur van Kants kritische filosofie zelf). Symmetrie werd door de transcendentale filosoof alleen genoemd in relatie tot schoonheid.
Terwijl het toch zoveel meer is.
Een fenomeen (entiteit, proces) wordt symmetrisch genoemd als het na transformatie niet wezenlijk is veranderd. Een sfeer (bol) blijft na een oneindig aantal draaiingen om zijn middelpunt onveranderd. Zodra de bol van vorm verandert is er sprake van een symmetriebreuk.
Symmetrie is het onderliggende wiskundige principe achter alle patronen. Herhaling van een patroon, bijvoorbeeld in behang en Arabische kunst, wordt translatie-symmetrie genoemd. Andere manieren waarop een patroon getransformeerd kan worden zonder te veranderen zijn bijvoorbeeld ruimtelijke motieven (3D), schroefrotaties en schaal-transformaties (fractals). Wanneer in de wiskundige weergave van een patroon een variabele verdwijnt, bijvoorbeeld doordat deze 0 of ∞ wordt, is er sprake van symmetriebreking, een term die werd geïntroduceerd in de fysica*. Over het algemeen wordt de term symmetrie geassocieerd met ons gevoel voor esthetiek.*
Tijdens een voordracht in 2007 over schoonheid en waarheid in de natuurkunde zette de gelauwerde deeltjesfysicus Murray Gell-Mann uiteen hoe eenvoudig het is om de juiste natuurwetten van de verkeerde te onderscheiden: de juiste wetten vertonen namelijk symmetrische schoonheid. Volgens hem was schoonheid een karakteristiek criterium van het heelal en niet zomaar een antropocentrische interpretatie, geen exclusieve eigenschap van de menselijke waarneming.
“We verwoorden deze zaken wiskundig. En wanneer die wiskunde eenvoudig is -- wanneer de termen van een wiskundige notatie beknopt en niet al te gecompliceerd zijn -- dan bedoelen we dat de formulering mooi is, dat het een elegant model is. Hoe meer symmetrie er is, des te beter komt de simpliciteit en elegantie van de theorie tot uiting.” In zijn betoog wees Gell-Mann erop dat natuurwetenschappelijk onderzoek vergelijkbaar is met het pellen van een ui. Naarmate er meer schillen worden verwijderd komen we dichter bij de meest fundamentele elementaire wet. Tegelijkertijd zwakte hij deze reductionistische benadering af door te wijzen op de lange reeks van wat hij toevalligheden noemde, de uitkomst van kansen, die een cruciale rol spelen. “Een immense hoeveelheid informatie in het universum komt van deze toevalligheden en niet alleen van de fundamentele wetten. Een allesomvattende wet is daarom niet alleen elementair maar omvat alle lagen van de ui.” De ontwikkelingen in het universum zijn kennelijk niet alleen het gevolg van fundamentele wetten maar ook van onwaarschijnlijkheden. Die niettemin plaatsvinden mits er voldoende tijd verstrijkt. Bovendien blijkt dat tijdens het afpellen van de ui elke laag overeenkomsten vertoont met de voorgaande en de daaropvolgende. Ze kunnen met dezelfde wiskundige constructies worden beschreven. Zie bijvoorbeeld de wiskundige overeenkomst tussen de wetten voor zwaartekracht (Newton) en die voor elektrische landing (Coulomb). Andere voorbeelden van symmetrie zijn te vinden in Maxwells vergelijkingen en Einsteins speciale relativiteitstheorie. “Ik geloof dat er een verenigende theorie ten grondslag ligt aan alle regelmatigheden. Stappen in de richting van die vereniging vertonen deze eenvoud. Symmetrie toont de eenvoud. En er is vervolgens gelijkenis op alle schalen -- met andere woorden, van de ene naar de volgende laag van de ui. Het is regionale zelf-symmetrie. En dat verklaart dit fenomeen. Dat verklaart waarom schoonheid een succesvol criterium is voor het kiezen van de juiste theorie.”
Als een emergentie door decoherentie* opduikt, zijn er twee opties: het fenomeen dooft uit of het versterkt zichzelf
Na te zijn voorafgegaan door een hele reeks kosmische faseovergangen (transities)* ontstonden in het jonge heelal de eerste atomen, voornamelijk waterstof (kern = proton), deuterium (kern = proton + neutron) en helium, met hooguit één enkele elektronenschil. Deze atomen hadden vele potenties maar op dat moment zou niet te bevroeden zijn geweest welke nieuwe entiteiten ze zouden voortbrengen. Dat is slechts met terugwerkende kracht mogelijk (zoals de vorming van hemellichamen en verbindingsmoleculen) en waar/wanneer precies de symmetriebreuken plaatsvonden en de emergenties ontstonden valt moeilijk te zeggen.
Allereerst kwam er een soort voedingsbodem voor verdere ontwikkelingen tot stand in de vorm van sterren. Neutralisering van de positief geladen protonen door negatief geladen elektronen maakte in het Higgsveld* de onderlinge aantrekking van kernmassa’s mogelijk door gravitatie. Daardoor gingen de atomen ‘samenklonteren’ en werd hun gemeenschappelijke aantrekkingskracht steeds groter zodat er sprake was van een zichzelf versterkend proces (positieve terugkoppeling). De druk in deze conglomeraties liep steeds verder op waardoor de atomen fuseerden tot zwaardere elementen en de interne spanning de boel uit elkaar deed spatten (supernova). Zwaardere elementen koelden af in kosmische stofwolken en bleken bij dezelfde temperatuur uiteenlopende eigenschappen te bezitten. Bovendien werden onder invloed van ioniserende fotonen verschillende soorten atomen aaneen gesmeed tot moleculen, de bouwstenen van verbindingsstoffen met weer andere eigenschappen.
Uit de stofwolken ontstonden (na verdere afkoeling) planeten waarvan de temperatuur zodanig was gedaald dat onder gelijke omstandigheden niet alle stoffen in dezelfde aggregatietoestand (vast, vloeibaar of in gasvorm) verkeerden. Een karakterisering die zich niet eenvoudig uit de oorspronkelijk simpele atomen had laten voorspellen. Bovendien faciliteerde het bijzondere karakter van water (H2O) de vorming van grotere en complexere moleculen die op aarde het ontstaan van leven inluidden. En wat nog meer zou komen.
Elk van de hier genoemde transities kan worden opgevat als het gevolg van dispositie, een (symmetrie)breuk in de tijd en met een toenemende ‘gelaagdheid’. Ontmanteling van de complexiteit leidt echter geenszins tot vereenvoudiging van de werkelijkheid. Het kwantum-theoretische fundament van het universum – de supersnaren – is alomtegenwoordig. De ‘lege’ ruimte en het kosmische vacuüm is er volledig mee gevuld. Het is daar een heksenketel vol opborrelende en weer verdwijnende entiteiten, een kakafonisch kwantumconcert van volstrekte stilte. Deze dance macabre van superstrings heeft wellicht de ruimtetijd voortgebracht. De snaren zijn echter vele malen kleiner dan de kleinst waarneembare deeltjes (quarks) zodat dit pure theorie is en de voorstelling alleen in W3 (zie hieronder) plaatsvindt.
In de jaren 70 van de vorige eeuw ontwikkelde filosoof Karl Popper de driewereldentheorie (3Wt) om recht te doen aan de werkelijkheid zoals wij die kennen. Hij verdeelde die werkelijkheid namelijk over drie domeinen: W1 omvat de concrete of fysische wereld, W2 is de mentale wereld van (subjectieve) beleving en ervaring en W3 omvat de abstracte wereld van (objectieve) theorieën/modellen en andere cultuuruitingen. Het fysieke fundament (W1) van de mentale zelfbeleving (W2) wordt gevormd door het neurale netwerk van meercellige dieren. In de loop van de evolutie heeft dit bewustzijn de mens het kennistheoretische vermogen (W3) gegeven om te reflecteren op de werkelijkheid. De rationele redenatie, kenmerkend voor Homo sapiens, komt voort uit symmetriebreking binnen W2. De mentale zelfbeleving (beginnend met het bundelen van zintuigelijke belevenissen) is een emergente eigenschap van W1 die wordt gerealiseerd in W2.
In 1973 organiseerde de Universiteit van Otago (Nieuw Zeeland) een gezellige personeelsbijeenkomst. Gastdocent Sir Karl Popper was ook van de partij. Hij stond erop zijn interpretatie van Bach ten gehore te brengen en natuurlijk was hij niet bereid zijn onbescheidenheid te maskeren. Terug op zijn praatstoel lichtte hij een tipje van de sluier van zijn nieuwe – en uiteraard juiste - inzichten.
Popper, die in wetenschappelijke kringen roem had verworven vanwege zijn falsificatie beginsel*, verkondigde dat grote gebeurtenissen voorafgegaan werden door een reeks voorvallen met een dualistisch karakter: de uitkomst van zo’n voorval was of iets wél of niet plaatsvond. Uiteindelijk zou de ‘grote gebeurtenis’ zich voltrekken als de resultante van een hele reeks mogelijkheden. De uitkomst stond niet van te voren vast, het was juist alsof er eerst van alles werd afgewogen. Als bij een keuzeproces.
Voor sommigen proefden zijn woorden als honing, anderen hadden meer zin in een neut en begaven zich naar het overdekt terras waar hapjes en drankjes werden geserveerd.
“Zodra iemand besluit een keus te maken uit meerdere mogelijkheden is dat de resultante van een hele verzameling mentale factoren: de al dan niet rationele afwegingen, de emotionele verlangens en angsten, onbewuste drijfveren en ‘toevallige’ prikkels. Wel of niet tot actie overgaan lijkt in eerste instantie dualistisch maar dat geldt alleen voor de eraan voorafgaande afwegingen. Het eindresultaat kun je opvatten als een symmetriebreuk. Trouwens, ook niets ondernemen is een besluit en leidt tot symmetriebreuk.”
Met een zelfgenoegzame blik staarde hij langs de hoofden van het handjevol feestgangers dat in zijn buurt was blijven hangen, niet in staat hier iets tegenin te brengen.
“Overigens moeten we wel altijd de gelegenheid krijgen op onze mening terug te komen, ons ongelijk te bekennen, onze keuzes te herzien. Maar dat komt praktisch nooit voor, weet ik.”
Met elke symmetriebreuk en decoherentie neemt de waarschijnlijkheid (net als de entropie) telkens een stukje toe (al voelt het als het omgekeerde)
Popper was een typisch voorbeeld van een hoogbegaafd jongetje dat de draaibank verkoos boven de schoolbanken. Als jongste meubelmaker nam hij deel aan marxistische demonstraties die tot zijn ontsteltenis bloedig werden neergeslagen. Hij deed vrijwilligerswerk in een opvangcentrum voor verwaarloosde jongeren terwijl hij op het conservatorium zijn best deed om musicus te worden. Door middel van zelfstudie haalde hij het staatsexamen dat toegang gaf tot de universiteit waar hij lid werd van de socialistische studentenvereniging en zich aansloot bij de monistenbond die actief was op het gebied van onderwijsvernieuwing en maatschappelijk werk. Teleurgesteld in de marxistische en psychologische wetenschappen waarin de theorieën herhaaldelijk in overeenstemming werden gebracht met de praktijk, ontwikkelde hij een maatschappijkritische visie die gestoeld moest zijn op een objectieve methodologie zoals dat in de natuurwetenschappen werd toegepast. Hij verwierp de tabula rasa van het behaviorisme maar omarmde de overtuiging dat iemands vorming in hoge mate door de maatschappelijke context wordt bepaald.
Na de tweede wereldoorlog publiceerde Popper zijn voorkeur voor een open (i.e. democratische) samenleving annex rechtstaat waarin ieders keuzevrijheid is gegarandeerd zolang dat een ander geen schade toebrengt.* Het keuzeproces is dus niet een strikt individuele aangelegenheid. Het is een collectief proces waarbij uiteindelijk de neuzen zoveel mogelijk dezelfde richting uitstaan. Democratische besluitvorming leidt tot ‘polderen’, er wordt een compromis gesloten tussen uiteenlopende gedachtegangen, een collaboratief groepsbesluit. Ook dat is een vorm van symmetriebreking. Het is de weg van de onzekerheid. Ze mag dan emergentie brengen (in de sociologie spreekt men liever van ‘kantelpunt’), beschouw het niet als einddoel. Het is meer een treetje verder naar een onbekend verschiet.
De rechtvaardige samenleving is gebaseerd op twee principes:
-Elk individu heeft het recht op de meest uitgebreide fundamentele vrijheid zolang die niet in strijd is met een vergelijkbare vrijheid van iemand anders.
-Sociale en economische ongelijkheden moeten bovendien zo worden geregeld dat ze allebei ten goede komen aan de minst bevoorrechten. Dat betekent dat iedereen evenveel kans moet hebben een maatschappelijk ambt te vervullen of functie te verrichten
John Rawls in Political Liberalism, 1993
Wat wij als onbereikbaar ideaal opvatten, is wellicht het onvermijdelijke resultaat van een logische ontwikkeling
Een belangrijke beperking van de individuele keuzevrijheid is de morele voorwaarde. Deze is het gevolg van een adaptieve evolutionaire ontwikkeling van Homo sapiens als sociale soort. Zonder die voorwaarde zou het egoïsme waarschijnlijk de overhand over onze sociale overlevingsstrategie hebben gekregen. De morele voorwaarde stuurt het individuele keuzeproces aan, maar het aantal potentiële mogelijkheden blijft hetzelfde. Een uiteindelijke beslissing is nog steeds een symmetriebreuk.
Je mag dan je eigen keuzes willen maken, je bent ook lid van een groep. Je maakt deel uit van een gemeenschap, bent onderdeel van de samenleving. De keuzes die je maakt worden mede bepaald door die samenleving, dat wil zeggen door de keuzes van anderen. Zelfs als de groep maar een paar individuen groot is kan jouw keus worden beïnvloed. Hoe groter de gemeenschap, hoe groter de kans op afwijkende meningen en het daarmee gepaard gaande keuzepalet.
In gesloten, autocratisch samenlevingen wordt dat keuzepalet zo beperkt mogelijk gehouden. Hoe minder individuen neigen naar een afwijking van het gemiddelde, hoe stabieler de samenleving. Dat klinkt hoopvol maar is de doodsteek voor individuele ontplooiing, afwijkende meningen en een kritische houding. Kortom, voor de persoonlijke vrijheid. Een relatief kleine groep schrijft de rest voor – wellicht met de beste bedoelingen – welke keuzes men hoort te maken. De moraliteit van boven af opgelegd. Zoals religieuze instellingen vinden dat je niet zonder geloof kan leven, zo vinden autocraten dat je niet zonder hun leiding kunt bestaan.
De ideale samenleving komt tegemoet aan de wensen van elk individu. Zolang het om primaire levensbehoeftes gaat, die voor iedereen ongeveer dezelfde zijn, is dit realiseerbaar. Naarmate de behoeftes een persoonlijker karakter krijgen nemen de tegenstrijdigheden toe. Wat de één verlangt is wat de ander vreest, haat, afwijst. Tegenover de behoefte om een ander de les te lezen is er onvoldoende behoefte om te knielen. Het gebrek aan vertrouwen in de medemens wordt gecompenseerd door vertrouwen in abstracties (God en Vaderland). Een dergelijke samenleving is veel minder stabiel dan die waarin iedereen een strak keurslijf wordt aangemeten. Toch verdient ze de voorkeur. Hoe zit dat?
Het is het gevolg van de morele voorwaarde, een kenmerk dat onze evolutionaire ontwikkeling en huidige overleven mogelijk heeft gemaakt. Zolang sociale gemeenschappen over voldoende ruimte konden beschikken, waren er genoeg vluchtwegen om aan de ondergang te ontsnappen. Naarmate ze groter zijn geworden, het informatienetwerk uitgebreid is en niemand zijn/haar verantwoordelijkheden echt nog kan ontlopen, wordt het spanningsveld tussen individu (ik) en samenleving (wij) steeds groter.*
Het besef van een eigen identiteit is begonnen met het ontstaan van een brein, ca. een half miljard jaar geleden. Van hieruit wordt sindsdien de afstemming van levensfuncties op veranderingen in het milieu centraal geregeld. Deze afstemming is kenmerkend voor alle levende organismen (van de meest primitieve t/m de mens) en wordt homeostase genoemd. De regulering wordt vanuit het brein gecoördineerd en vooral ook gevoeld. Zonder brein is er geen ‘voelen’, alleen maar ‘zijn’. Naarmate het brein groeit wordt ‘voelen’ uitgebreid met ‘weten’ (vgl. 3Wt)
Het brein is opgebouwd uit zenuwcellen met een dualistisch karakter: ze kunnen wel of niet een signaal doorsturen naar een aansluitend neuron (+ of -). De complexiteit van het neurale netwerk inclusief excitaties en inhibities resulteert – enigszins analoog aan de individuele keuze voor de maatschappelijke besluitvorming – in een soort collaboratief hersenspinsel dat we gewoonlijk een ‘gedachte’ noemen. Omdat de vorm van de gedachte een specifieke uitkomst is van een groot aantal potentiële mogelijkheden is ook hier sprake van decoherentie. In de dagelijkse praktijk wordt dit een gewaarwording genoemd.
Wat in de metafysica symmetriebreuk wordt genoemd, heet in de biologie cel-differentiatie. Maar er is meer
In de afgelopen 500 miljoen jaar is deze procedure verfijnd maar in beginsel onveranderd gebleven. Wel heeft in de loop van de tijd een ontwikkeling plaatsgevonden van toenemende groei en complexiteit van de neurale verknoping, het brein werd gevormd. Met het spectaculaire uitgroeien van de frontale lobben bij de mensachtigen ontstond bovendien de menselijke taal en daarmee een informatie uitwisseling die haar weerga niet kende.
Elke theorie die het zenuwstelsel omzeilt om het bestaan van geest en bewustzijn te verklaren, is gedoemd te mislukken. Het zenuwstelsel levert de cruciale bijdrage aan de realisatie van de geest, het bewustzijn en de creatieve redenering die ze mogelijk maken. Maar elke theorie die uitsluitend vertrouwt op het zenuwstelsel om rekening te houden met geest en bewustzijn is ook gedoemd te mislukken. Helaas is dat tegenwoordig het geval met de meeste theorieën. De hopeloze pogingen om bewustzijn uitsluitend te verklaren in termen van zenuwactiviteit zijn mede verantwoordelijk voor het idee dat bewustzijn een onverklaarbaar mysterie is. Hoewel het waar is dat bewustzijn, zoals wij het kennen, alleen volledig naar voren komt in organismen die zijn begiftigd met zenuwstelsels, is het ook waar dat bewustzijn overvloedige interacties vereist tussen het centrale deel van die systemen – de eigenlijke hersenen – en verschillende niet-zenuwachtige delen van het lichaam.
Bewustzijn ... is een bepaalde gemoedstoestand die het resultaat is van een biologisch proces waaraan meerdere mentale gebeurtenissen bijdragen ... Deze bijdragen komen op een geordende manier samen om iets vrij complex en toch volkomen natuurlijk te produceren: de alomvattende mentale ervaring van een gevangen levend organisme, moment na moment, in de handeling van het vatten van de wereld in zichzelf en, wonder boven wonder, de wereld om zich heen.
Antonio Damassio. Feeling & Knowing: Making Minds Contious. 2021
De Cartesiaanse opvatting dat lichaam en geest gescheiden kunnen worden is onjuist. Lichaam en geest zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Het brein stelt ons niet alleen in staat om te weten, kennis te hebben van gebeurtenissen en logische redenatie, maar ook om bewust te voelen of iets prettig, dan wel onaangenaam voor ons is.
Dit voelen komt voort uit de fysiologische homeostase*, waarvan de eerste aanzet tot opbouw meer dan twee miljard geleden is begonnen. Alle levende organismen, van bacterie tot en met de mens, zijn geboren met instrumenten, bedoeld om de fundamentele problemen van het leven op te lossen, zonder dat het nodig is daarbij na te denken. Die problemen zijn: i) bronnen vinden om energie op te nemen en te transformeren, ii) een innerlijk chemisch evenwicht handhaven dat is aangepast aan het levensproces, iii) de structuur van het organisme handhaven door slijtage te herstellen en bronnen van ziekte en fysieke schade af te weren. Dit geheel van reguleringen en de daaruit voortkomende toestand van gereguleerd leven kunnen we, nogmaals, met een enkel woord goed aanduiden: homeostase.
Zodra de homeostase bewust wordt ervaren, draagt ze bij aan de aansturing van onze zelfverwerkelijking. Dit gebeurt ook via terugkoppeling op ons gedrag door fundamentele emoties als angst, woede en verdriet. Emoties zijn sterk aan het lichaam gebonden gevoelens die de mentale ervaring/waarneming kleuren. Van oudsher geven we daarmee vorm aan onze cultuur: angst maakt plaats voor geborgenheid, boosheid wordt verdreven door maatschappelijke erkenning en rechtvaardigheid en verdriet wordt ondervangen door de creativiteit van zelfverwerkelijking. De hoop is dan gevestigd op de verwachting dat we daar gelukkig van worden.
Opvallend is het drievoudige denken van deze geleerden. Antonio Damassio maakt onderscheid tussen ‘zijn’, ‘voelen’ en ‘weten’, welke drievoudigheid we eveneens aantreffen in Karl Poppers driewereldentheorie (concreet, mentaal en abstract) en bij Arnold Cornelis’ fundamentele emoties angst, woede en spijt. Het ideaal van de drievoudige werkelijkheid is diepgeworteld in de christelijke cultuur. Het valt niet uit te sluiten dat cultuurhistorisch deeldenken hun visie op de werkelijkheid onbewust heeft ‘gekleurd’.
Zie in dit verband ook de drie universalia van Thomas van Aquino: (voor het ding, in het ding en na het ding) en het drievoudige pad der jezuïeten: vertrouwen, hoop en liefde. En natuurlijk het theologisch dogma van de triniteit (vader, zoon en heilige geest).
Ter vergelijking het viervoudig denken van de Griekse natuurfilosofen: Anaximandros’ strijd van gepaarde tegenstellingen (droog versus nat, warm versus koud) en het kwadrant van Pythagoras; de vier elementen van Empedocles (water, vuur, lucht en aarde), de vier lichaamssappen van Hippocrates (gele en zwarte gal, bloed en slijm) en de vier oorzaken van Aristoteles (causa materialis, causa causalis, causa formalis en causa functionalis).
Het cultuurbepaalde deeldenken vertoont herhalings-symmetrie en is mede verantwoordelijk voor het bestaan van niet-intuïtieve verschijnselen. De fysische werkelijkheid strookt niet altijd met de culturele. Bijvoorbeeld in de kwantumwereld of de wereld van supersnaren.
https://www.youtube.com/watch?v=IxRfDtaot5U en https://www.youtube.com/watch?v=kF4ju6j6aLE
De oude Popper was er niet gerust op. Natuurlijk was hij gevlijd dat hij was uitgenodigd. Tegelijkertijd vroeg hij zich af wie er nog op hem zat te wachten.
De studenten in elk geval niet, die zijn tegenwoordig allemaal adept van Hazemas, sorry, Habermas.
Er zouden heel wat Nobellaureaten komen. Lech Walesa voorop, die zou tenslotte de openingsspeech houden. Met die socialist had hij nog wel van gedachte willen wisselen. Maar die uit de klei getrokken arbeider sprak geen Engels!
Een drietal uit ‘62, Perutz, Pauling en Watson.
Ja, die laatste zou er niet bij zitten. Jim was altijd al een haantje de voorste geweest.
Om Linus Pauling konden ze niet heen. Als scheikundige was hij al in de jaren 50 onderscheiden en daarna had hij ook nog eens de vredesprijs ontvangen. Bovendien kenden ze elkaar alle drie uit de tijd dat ze hartstochtelijk op zoek waren naar de structuur van eiwitten en DNA.
Er bestond geen Nobelprijs voor de filosofie. Niettemin had Karl gevonden dat hij er naast al zijn andere onderscheidingen best wel eentje verdiend had, al was het maar omdat hij met zijn hypothetisch-deductieve methode de wetenschap daadwerkelijk verbeterd had. En zijn neoliberale pamfletten verdienden een vredesprijs. Vond hijzelf.
Murray Gell-Mann was gelukkig ook van de partij. Die wist tenminste wat het falsificatieprincipe inhield. Al was diens geflirt met onzichtbare supersnaren Potter een doorn in het oog. Maar storender vond hij de vermelding van twee Freudiaanse psycopeuten op de genodigdenlijst.
Oh. De pseudowetenschappen zijn ook vertegenwoordigd.
Met de uitnodiging in de hand liep hij naar de piano, zette het epistel voor zich neer en liet zijn vingers over de toetsen gaan. Hij speelde enkele noten Gnossiennes van Satie. Maar vergiste zich.
Wat zou Hennie gevonden hebben?
Maar het deed er niet meer toe wat zijn overleden vrouw had gedacht. Balancerend tussen ingebeelde eigendunk en de genoegens van zijn verblijf in het Engelse Kenly maakte hij zijn keus…
De perfecte symmetriebreuk werd ingezet met de scheiding tussen fundamentele en sociale emoties.
Zelforganiserende systemen, dus alles wat leeft, kan worden beschouwd als homeostaat. Dat wil zeggen dat organen, cellen en dus ook hersenweefsel functioneren door statistische onzekerheden te minimaliseren. In de hersenen wordt ongebreidelde informatie-input in banen geleid om uiteindelijk in één definitieve actie uit te monden. Dat is decoherentie bij uitstek, waarbij optionele informatie wordt omgezet in actuele informatie, hetgeen zo kenmerkend is voor de homeostase.
De biosfeer, de gezamenlijke levensgemeenschappen op aarde, kan worden opgevat als een complex dynamisch systeem met homeostase (Gaia). Dat geldt dus ook voor menselijke gemeenschappen. Daarin vinden immens veel interacties tussen mensen plaats die van geen onmiddellijke betekenis zijn. Slechts een betrekkelijk gering aantal beïnvloedt de interne dynamiek en nog veel minder zullen naar buiten toe op andere gemeenschappen invloed uitoefenen. Decoherentie is een automatisch gevolg van homeostase, maar het verlies van samenhang is immaterieel, het heeft betrekking op de statistische onzekerheid van de optionele informatie. Ten bate van de concrete actualisering.
De dynamiek in een samenleving lijkt in veel opzichten op de dynamiek in het brein. Dat is logisch, want sociale interacties zijn het gevolg van de beweegredenen van denkende en voelende mensen. Alleen verlopen de interacties in een trager tijdskader. Wat door inzichtelijke gewaarwording in enkele dagen tot stand kan komen, heeft op gemeenschapsniveau vaak meerdere generaties nodig om geïmplementeerd te worden. Een flits in het brein van een genie vereist jaren van verlichting in een samenleving vol dwaallichtjes.
Vilayanur Ramachandran wijst er [in: The Emerging Mind. BBC Reith Lectures 2003. London, Profile Books, 2003] op dat het brein uit 1000 miljard neuronen bestaat met elk tot 10 duizend synapsen. Dit levert zo’n 60 triljoen hersenverbindingen. Zodoende zijn er volgens hem meer mogelijke hersentoestanden dan er elementaire deeltjes bestaan in het universum. Anderzijds zegt Harry Mülisch in een interview: “Als ik met mijn hond wandel onder de sterrenhemel ben ik onder de indruk en hij niet. Het menselijk hoofd is dan ook groter dan het heelal.” [in: Onsterfelijk Leven. Amsterdam, Bezige Bij, 2007]
Toch tracht de ‘klassieke’ wetenschap in een streven naar neutrale objectiviteit het subject te verdringen. Psychoanalyse als wetenschap van het subject ondermijnt dan bij uitstek dergelijke vorm van wetenschap. Zij is immers niet zozeer wetenschap van of over maar vanuit het onderbewuste. Dit onbewuste is wezenlijk de scène waar de mens zich een bestaan met lustgewin moet uitvinden en voorliegen. Psychoanalyse deconstrueert ook het Cartesiaanse cogito. Het subject dat het draagvlak is van onze wetenschappelijke verbeelding is voor de psychoanalyse op zijn beurt zelf deels product van onze verbeelding. Elke wetenschapsbeoefening is in die dubbele zin onvermijdelijk een vorm van science-fiction. We zien de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals wij zijn. Waarnemen is steeds ook waarderen of in een bon mot van Nietsche: er zijn geen feiten, enkel interpretaties.
Het IK is een blinde vlek en de onzichtbare blinde vlek van de overdracht zorgt voor een permanent gezichtsbedrog. Een aldus begrepen psychoanalyse problematiseert al te naïeve opvattingen over de natuurlijkheid van de aanpassing en hameren op de onvermijdelijke disharmonie die het menselijke bestaan kenmerkt. Is dit verwonderlijk met hersenen die kunnen beschouwd worden als een over miljoenen jaar geëvolueerde constructie? Hun architectuur is een bric à brac van een modern mensenbrein (de neocortex) waarmee we graag te koop lopen, ouderwetse zoogdierenkamers (het limbisch systeem) waar we slechts intimi binnen laten en een stoffig en prehistorisch reptielenkabinet (thalamus/hersenstam) dat het daglicht niet mag zien. En heel het zaakje is bovendien in twee zeer uiteenlopende functionerende helften en met de taal als orgelpunt versneden!
Mark Kenet. De (on)zichtbaarheid van de ziel. 2012
Cultuur is een emergente eigenschap van samenlevingen. Maar evolutie is dat ook. Interacties tussen de leden leidt tot actualisering van potenties.
Afgezien van de enorme uitgroei van onze hersenen die onder meer geleid heeft tot onze cognitieve en communicatieve vermogens, zetelen er in ons brein behalve fundamentele emoties ook sociale, zoals empathie en affiniteit, alsmede schaamte schuld en afgunst (rivaliteit). Ze zijn van groot belang voor de morele voorwaarde. Gemeenschapsgevoel (verantwoordelijkheid, solidariteit) moet krachtiger zijn dan de individuele overlevingsdrang om een duurzame samenleving te garanderen. Dat is voor velen nog een dystopisch toekomstbeeld dat hen met angst vervuld.
Niet in de laatste plaats omdat die toekomst wordt beheerst door kunstmatige (technologische) innovaties op het gebied van cybernetische systemen. Daarbij wordt het belang van (sociale) emoties nogal eens uit het oog verloren. Voor de acceptatie van een post-humane samenleving is het van levensbelang dat dat deze niet uitsluitend op AI (kunstmatige intelligentie) berust, maar vooral ook op AE (kunstmatige emotie). Alleen dan is er sprake van een waardige voortzetting van de organismale evolutie door Cyberium.*
Een samenleving waarin alle neuzen in dezelfde richting wijzen is verre van ideaal. Zo’n coherente club ontbeert de afwijkende opinies van andersdenkenden. De monoculturele kwetsbaarheid speelt decoherentie in de hand, wat voorstanders van gelijkgezindheid niet waarderen. Zij zullen de voorkeur geven aan het gelijk van een (kleine) minderheid boven een tombola van (ogenschijnlijk) strijdige ideeën. De ideale samenleving weerspiegelt de intellectuele en emotionele dynamiek van haar leden (cerebrale diversiteit). De stabiliteit hangt samen met de dominantie van de sociale emoties. Ons voortbestaan hangt niet alleen maar af van onze slimheid. Het gemeenschapsgevoel is van even grote betekenis. We kunnen natuurlijk wachten totdat Homo sapiens zover is geëvolueerd dat onze sociale emoties sterker zijn geworden dan onze fundamentele oer-gevoelens, maar dat kan wel een miljoen jaar duren.* Sneller gaat het als we met technologische middelen de evolutie een handje helpen met de schepping van kunstmatige gevoelens. De perfecte symmetriebreuk komt tot stand door het weglaten van de fundamentele ten bate van de sociale emoties.
Bronnen
Mario Bunge. The Furniture of the World. Reidel, 1977
Mario Bunge & Martin Mahner. Foundations of Biophilosophy. Springer, 1997
Arnold Cornelis. De Logica van het Gevoel. Boom, 2000
Antonio Damassio. De vergissing van Descartes: Gevoel, verstand en het menselijk brein. Wereldbibliotheek, 1998
Antonio Damasio. The Feeling of What Happens. Harcourt Brace, 1999
Antonio Damassio. Feeling & Knowing: Making Minds Conscious. Penguin Random House, 2021
Paul Davies. The Demon in the Machine. Penguin Books Ltd., 2019
Daniel Dennett. Consciousness Explained. Penguin, 1993
Daniel Dennett. Van Bacterie naar Bach en terug. Atlas Contact, 2018
Murray Gell-Mann. De Quark en de Jaguar. Contact, 1994
Brian Greene. De ontrafeling van de kosmos. Spectrum, 2005
George Johnson. Strange Beauty: Murray Gell-Mann and the Revolution in Twentieth-Century Physics. Knopf Doubleday Publishing Group, 2000
Ruth Kastner. The Transactional Interpretation of Quantum Mechanics. The Reality of Possibility. Cambridge University Press, 2012
Mark Kinet. De (on)zichtbaarheid van de ziel. Psychoanalyse en Neurowetenschap. Filosofie 4, 27-36, 2012 http://www.markkinet.be/mk002.html
Michael Leyton. Symmetry, Causality, Mind. The MIT Press, 1998
Klaus Mainzer. Thinking in Complexity. Springer, 2007
Karl Popper. Objective Knowledge. Oxford University Press, 1979
Karl Popper. De Open Samenleving. Lemniscaat B.V., 2009 (orig. 1945)
Karl Popper & John Eccles. The Self and lts Brain. Springer, 1977
John Rawls. Een Theorie van Rechtvaardigheid. Lemniscaat B.V., 2009 (orig.1971)
John Rawls. Political Liberalism. Columbia University Press, 2005
Stephen Schneider & Penelope Boston (red.). Scientists on Gaia. MIT Press, 1991
Lee Smolin. The Trouble with Physics. Penguin Group, 2006
Mark Solms. De Verborgen Bron. Op reis naar de oorsprong van het bewustzijn. Athenaeum, 2021
Steven Weinberg. De Eerste Drie Minuten. Veen Media, 1983
Ludwig Wittgenstein. Philosophische Untersuchungen. Akademie Verlag, 2011