DRAMATIS PERSONAE
De Meester der Machines, MARTIN PILON, bijgenaamd MARTEAU PILON, 45 à 50 jaar.
Félicité PILON, zijn vrouw
DE PRESIDENT, 50 à 60 jaar
DE SCHONE HORTENCE, de beroemde toneelspeelster
AVIèTTE, 18 à 20 jaar
ROMINET, jonge elektricien, leerling van Marteau Pilon, 25 jaar
BICORNEILLE, geleerde
AGENOR, diplomaat
De Ceremoniemeester
De Aartsmaarschalk
Buitenlandse Vorsten
Parvenu's
IJdeltuiten
Officiële personages
Werklieden
Boeren
De Volken (mensen en dieren)
De Machines
EERSTE BEDRIJF
De mens heerser over de machine
Het bedrijf speelt zich af in een reusachtige machinehal
TAFEREEL
Een galerij van de eerste verdieping bovenaan een brede trap, vanwaar je een volledig overzicht hebt over de reusachtige hal en zijn machinevolk. Een roltrottoir gaat omhoog langs de trap, waarvan het de middelste baan in beslag neemt en komt uit op de gaanderij. Als een glijbaan golft het trottoir (zoals je straks zal zien) rondom de hal, klimt omhoog naar de galerij van de eerste verdieping, om daarna weer in bochten af te dalen. Aan het andere uiterste van de hal komt het uit op een groot podium, precies tegenover de gaanderij van de brede trap.
Op dit toneel vindt de plechtigheid plaats, die verderop beschreven zal worden.
Het is de dag van de officiële opening. Het machineleger staat op zijn plaats, onbeweeglijk.
Aan weerszijden van het roltrottoir en op de brede trap, waarop je neerkijkt, en op de gaanderij van de eerste verdieping, staat een haag van soldaten in schitterende uniformen. Daarachter verdringt zich een menigte om de verwachte stoet te zien.
Muziek. (Orkest en koren). De soldaten presenteren het geweer.
Onder toejuichingen treedt de stoet binnen. Langzaam en met een beetje potsierlijke plechtstatigheid, wordt hij voortgedragen door het roltrottoir. Ter hoogte van de open ruimte op de eerste verdieping gekomen, beschrijft hij een halve cirkel, keert dan linksom.
De personen, die in deze geschiedenis de belangrijkste rol zullen spelen, ziet de toeschouwer bij deze eerste ontmoeting slechts voorbijgaan. Later zal hij ze afzonderlijk nader leren kennen.
Een algemeen overzicht kan hier volstaan:
Aan het hoofd de President met enkele buitenlandse heersers (Aziatische vorsten, Afrikaanse koningen, half in kledij uit Duizend en Eén Nacht, half in Europees galakostuum); achter hen, de opgesmukte gezanten van allerlei landaard en kleur, generaals met pluimen en gouden biezen, officieren in alle mogelijke uniformen, geleerden, parlementsleden. Het schone geslacht is in de stoet vertegenwoordigd door de vrouwen van enkele hoogwaardigheidsbekleders, toneelspeelsters, vrouwen uit de society, bekende schoonheden en andere vogels van divers pluimage uit AL-STAD, vermaard vanwege hun verdienste. De enscenering moet vooral het licht op bepaalde groepen van de stoet werpen:
In de eerste plaats de Meester der Machines, wiens indrukwekkende persoonlijkheid meteen de aandacht moet trekken; dicht in zijn buurt zijn vrouw, ingenieurs en helpers.
Dan de schone Hortence en haar kleine gevolg. Daarna de jeugdige Aviètte en een troepje vrolijke jongelieden. Tenslotte enkele officiële persoonlijkheden zoals de oude geleerde Bicorneille, de diplomaat Agenor, enzovoort.
De stoet op het roltrottoir slaat linksaf en beweegt zich rondom de grote hal, nu eens op de eerste verdieping, dan weer afdalend tot de begane grond, zodat van alle kanten de monsterachtige en fantastische machines te zien zijn. Ten slotte komt hij uit op een wijd amfitheater in het achterste gedeelte van de hal, van waaruit je een overzicht hebt over de zaal. Hij draait langs de balustrade en eindelijk aan de rechterkant van het toneel gekomen, keert hij half linksom en houdt stil aan de voet van een podium in het midden van het toneel, waarop rijen stoelen geplaatst zijn.
Op de eerste rij statiezetels voor de President en de vorsten. Andere zitplaatsen, minder statig, maar ook op de eerste rij, voor de Meester der Machines en de belangrijkste persoonlijkheden.
Nadat zij plaats hebben genomen, ziet de toeschouwer als het ware door hun ogen beurtelings de hele hal, waarop zij neerkijken, en de menigte, die hen toejuicht, rechts, links en beneden. Vervolgens, van onderaf, door de ogen van de menigte, het toneel, en de officiële persoonlijkheden die er zitten. Tenslotte, in uitvergrote beelden, één voor één de gezichten van de helden uit het verhaal.
I De President, een grote nul, plechtig en minzaam, met een eeuwige glimlach, iemand, die nooit iets begrijpt; maar een sympathiek en goedig man.
II De Meester van de Machines, Martin Pilon; door zijn arbeiders: Marteau Pilon genoemd, en door zijn lasteraars: Maffe Pilon. Veertig tot vijftig jaar, atletische gestalte. Indrukwekkende kop, lichtelijk vertrokken mond, daadkrachtige, stroeve uitdrukking, die soms vreemd bits en minachtend wordt. Hoekige, onhandige, bezeten bewegingen; een geweldige, ingehouden heftigheid.
Men voelt dat allerlei hartstochten in hem gloeien, grote zowel als kleinzielige. Zijn verschijning werkt op de lachspieren (van leeghoofden); maar helemaal belachelijk is hij nooit. Buitengewoon nerveus en geladen met onbewuste spanningen.
III Zijn vrouw, Félicité, een knappe vrouw, een beetje zwaarlijvig en lomp, niet heel jong meer; nogal vreemdsoortig uitgedost, als een forse boerin op haar zondags. Beschaafde mensen lachen ook om haar gemakkelijk. Dat laat haar volkomen koud; terwijl haar man, - zeer gevoelig, - er onder lijdt
en er door wordt geprikkeld. Zij heeft een onverstoorbare kalmte, scherp oog, scherpe tong en harde hand.
IV De Schone Hortence, de beroemde toneelspeelster, groot, blond, weelderig, schitterend getooid met pluimen en strikken, modekoningin, en rijkelijk stompzinnig. Zij maakt deel uit van alle officiële plechtigheden in de Republiek der Machines, zij is er een onmisbaar inventarisstuk van.
V De jeugdige Aviètte, achttien tot twintig jaar, sportief, goedlachs, gewiekst, nergens bang voor, nergens ontzag voor, is er slechts op uit zich te vermaken; behendig, lenig, onbezonnen, onvoorzichtig, schaamteloos spotziek, en haar vriend Rominet, de jonge elektricien, leerling en gunsteling van Martin Pilon, twintig tot vijfentwintig jaar, ook levendig, goedlachs, spits en slim als een aap.
VI Enkele min of meer karikaturale figuren uit de stoet: geleerden, diplomaten, papegaaien en paas-ossen.
De president bestijgt het podium en leest de openingsrede voor, waarvan het verloop in sterk sprekende beelden op het doek verschijnt. (Tijdens de rede ziet men onderaan het doek de bovengedeelten van de lichamen van de luisterende officiële persoonlijkheden en hun stille gebaren.)
De rede van de President is een lofzang op de Beschaving, op de Wetenschap en het Menselijk Denken, Beheerser van de Natuur. Tegenover de Eeuw der Verlichting stelt de spreker het Duistere Verleden. Op zijn manier schetst hij de loop van de menselijke geschiedenis. Diep beklagenswaardig acht hij onze onwetende voorouders, die zo zwaar zwoegden om de eenvoudigste handelingen te volbrengen.
De President legt een vernietigende ironie aan de dag voor het landelijk leven van weleer. In karikaturale beelden worden de hoofdmomenten uit de toespraak op het doek weergegeven, en nader omschreven door de volgende zinsneden, eveneens op het doek geprojecteerd:
- De Mensheid, Mijne Heren, heeft haar stralend hoogtepunt bereikt......
- Na tachtig eeuwen van afmattend opklimmen, zijn de diepste duisternis van nacht en afgrond....
- Wat een tegenstelling, Mijne Heren!.... Aan de voet de arme schepsels, nog nauwelijks uit het slijk der aarde bevrijd die, met ongelooflijke inspanningen en moeiten, haar korst als wormen doorwroeten. Bovenaan, halfgoden, omgeven met een stralenkrans van vernuft, heer en meester van de natuur.
- Stelt u zich eens voor, Mijne Heren, welke belachelijke inspanningen de mens zich vroeger heeft moeten getroosten om het meest eenvoudige te bereiken, om uit de aarde zijn dagelijks brood te winnen.
De oude Adam, geheel naakt, die de harde bodem, vol doornige bramen, slangen en hoekige stenen, omwoelt, en elk moment ophoudt, om het zweet van zich af te wissen.
- Dichter bij ons, die lachwekkende ploegen, getrokken door ossen, die dierlijke voortbeweging met de snelheid van een schildpad, die zonderlinge werktuigen, die ouderwetse zeisen, dat belachelijke "landelijk leven", dat onze voorouders zo in verrukking bracht....
- ... .
(Een grote vlakte, die met een duizelingwekkende vaart wordt geploegd, bezaaid en geoogst door machines, in beweging gezet door een enkele man, met een denkerskop, die gerieflijk gezeten op een uitkijkpost zijn krantje leest.)
- De loop van de menselijke vooruitgang is te vergelijken met een rivier, - eerst nederig, duister, kronkelend, vol oneffenheden, die geen voortgang schijnt te hebben, gestremd lijkt te zijn, maar die zich vervolgens een baan breekt, traag en geduldig, - en langzamerhand sneller, nog sneller en altijd maar sneller gaat, totdat het een stroomversnelling, een geweldige Niagara wordt, in het schitterend licht.... ."
- In den beginne: "In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood winnen. . . ."
Tegenwoordig zegt hij: "Er zij licht, en er kwam licht.... "
De aapmens uit de prehistorische tijd en de hedendaagse halfgod.
Het supermoderne type van de Amerikaanse halfgod, die vanuit zijn bureaustoel de zon, de maan en alle elementen zijn bevelen geeft. Een heel volk van Machines gehoorzaamt aan de achteloze druk van zijn vingers op een elektrisch toetsenbord.
- Laten wij, Mijne Heren, dit schitterende beeld begroeten: De Mens, Heerser over de Machines. Het feest van vandaag bekrachtigt zijn overwinning. Het hoogtepunt van vooruitgang en menselijk vernuft.
Tijdens deze toespraak spelen zich rondom het podium op de eerste rijen van de officiële genodigden verschillende toneeltjes af. De schone Hortence flirt met haar gevolg van snobs. De Meester der Machines geeft duidelijk blijk van zijn verliefdheid op de schone toneelspeelster. Iedereen merkt het en vermaakt er zich om, zonder dat hij het zelf weet. Ten slotte wijst zijn vrouw, Félicité, hem er op.
Hij toont geprikkeldheid en ergernis, (de uitwerking zal straks blijken, als zijn onderbewustzijn gaat werken.) Voor het ogenblik dwingt hij zichzelf de plechtigheid te volgen.
Maar telkens weer is hij afwezig door zijn hartstocht voor Hortence en zijn opwellingen van jaloezie
tegenover haar bewonderaars en zijn hooghartige minachting voor alle aanwezigen. Maar al te duidelijk laat hij deze hooghartigheid blijken door zijn grijnzen en schouderophalen bij sommige stommiteiten in de toespraak van de president. De ceremoniemeester moet hem tot de orde roepen.
De President, vol van zijn opgeschreven welsprekendheid, (die hij met des te meer belangstelling leest, omdat het naar alle waarschijnlijkheid niet van hemzelf is), merkt er trouwens niets van. Hij merkt nooit iets.
Aan het slot van de rede drukt de President op een elektrische knop, die heel het machineleger in beweging zet.
(Gejuich van de menigte).
Vervolgens geeft hij het woord aan de Meester der Machines. Onder toejuichingen komt hij naar voren en grijpt dankbaar de gelegenheid aan om trots zijn vernuft ten toon te spreiden voor dit gehoor,
dat hem heeft uitgelachen, en vooral tegenover de schone Hortence, die hij wil winnen. Met een wijds gebaar begint hij vanaf het podium het leger der Machines, dat hem stipt gehoorzaamt, aan de menigte voor te stellen.
Een reeks massale oefeningen.
Op een enkel teken houdt heel dat donderende, draaiende en bewegende leger stil, en verstart tot een doodse onbeweeglijkheid. En vervolgens, op een ander teken, begint het opnieuw te donderen, te dreunen, te draaien en te bewegen. De Meester lijkt op een magiër, die de elementen ontketent
en weer vastlegt.
Warme bijvalsbetuigingen van het grote publiek, en vooral van 's Meesters toegewijde manschappen.
Zijn trots zwelt; hij neemt alle allures van een heerser aan. Zonder zich te storen aan het ceremonieel
nodigt hij met een gebiedend gebaar de mensen hem te volgen, en begint de machines voor te stellen of liever, laat op een wijde, open plek in het midden van de hal, enkele van de nieuwe machines aantreden.
I Machines van een angstaanjagende kracht, die, zelfs wanneer zij nauwkeurig luisteren naar de bevelen een rilling door de omstanders doen gaan. De een heft een monsterachtig gewicht op en brengt het achteloos boven het geëerde publiek. Een ander heeft honderd stalen armen, die zich ontrollen en naar alle kanten uitsteken als een reuzenspin.
II Psychologische machines. Een machine om gedachten te lezen. Hij bestaat uit een oog op een lange slurf, die met het ene eind tegen de schedel van de patiënt geplaatst wordt, en aan het andere uiteinde, als door een toverlantaarn, op een scherm projecteert, wat men in de schedel ziet: het sluimerend dier;
de heimelijke gedachten.
De Meester der machines begint met een paar onschuldige demonstraties bij minder belangrijke mensen. Maar hij heeft de schone Hortence niet uit het oog verloren en met groeiende ergernis merkt hij dat zij niet de geringste aandacht aan hem besteedt. (Want zij flirt met de diplomaat Agénor, jonge, kale, vlotte, verwaten en ingebeelde kerel, die zich tegenover haar allerlei vrijheden veroorlooft)
Hij wordt razend en wreekt zich door voor de ogen van het publiek de onbenulligheid van hun gedachten uit te stallen. Hij gaat heel beleefd op hen toe en verzoekt hen, een kleine proefneming te mogen wagen, waartoe zij zich zonder achterdocht lenen: want zij hebben de voorgaande proeven niet gevolgd.
Het toe te passen beginsel bij deze beelden moet zijn: de mens op een min of meer karikaturale manier voor te stellen zoals hij zich in eigen gedachten idealiseert, met een symbolische gestalte, die vorm verleent aan de indruk: zo bijvoorbeeld de schone Hortence als keizerin Hortence, aan de arm van een van de zwarte of geelhuidige vorsten, of zelfs van twee, en met een gevolg van aanbidders. Op de achtergrond een pauw met uitgespreide staart, die het hele beeldvlak vult. Voor de andere mensen: een windvaan, een klokkende kalkoen, een slaper, omsponnen door een spinnenweb, een springende aap, enzovoort. En altijd naast de symbolische voorstelling een koddig tafereel uit het verbeeldingsleven van de onderhavige persoon. Meteen al bij de eerste proefnemingen glippen verschillenden van de aanwezigen, die een heilige angst hebben, dat men hun gedachten zal lezen, er meer of minder handig tussen uit, zoeken een plaats in de achterhoede van de stoet of verbergen hun gezicht en proberen zich ongezien te maken. Maar anderen, brave stommelingen, bieden zich welwillend aan: zo bijvoorbeeld een van de buitenlandse vorsten. De ceremoniemeester beijvert zich de beschamende beelden van een vleiende uitleg te voorzien.
Aan de onbescheiden proefneming probeert men een eind te maken. Maar nu gebeurt er iets pijnlijks:
De President biedt zichzelf aan om de proef te ondergaan. Zijn omgeving tracht hem er van te weerhouden. Maar hij wil het niet begrijpen. Men is wel gedwongen hem zijn zin te geven.
De proef levert niets op. De uitslag: NUL.
Het scherm blijft wit, met een paar wazige golvingen. Er is niets.
Heimelijk plezier van de toeschouwers.
De Ceremoniemeester slooft zich uit om een schone schijn te geven aan deze smetteloze leegte: duidelijkheid, onkreukbaarheid, helderheid, (de nul wordt de omtrek van een cirkel, het zinnebeeld van volmaaktheid). De President doorziet nog altijd niets, en blijft verrukt glimlachen.
Terwijl de Meester der Machines zich evenzeer met de President als met de schone Hortence bezig houdt, komt in de kleine Aviètte, die zich niet bekommert om de plechtigheden, en wier kwajongensstreken al eerder de aandacht trokken, een boosaardige opwelling op. Stilletjes sluipt ze naderbij en legt het toestel om gedachten te lezen in de nek van de Meester.
Onmiddellijk ziet men de gevoelens, die Marteau Pilon beheersen ten aanzien van de aanwezigen, op het doek geprojecteerd. Zij zijn verschrikkelijk vermetel, minachtend, en voor niemand erg vleiend.
Maar sommige van die gevoelens maken ook hemzelf belachelijk. Zo bijvoorbeeld zijn ijdelheid en zijn hartstocht voor de toneelspeelster. Het gelach van de omstanders maakt de uitvinder op de grap opmerkzaam en hij maakt er een eind aan. Maar de onbescheiden proefneming heeft hem heel wat vijanden bezorgd; en zijn stemming is er nog slechter op geworden. Door zijn geprikkeldheid verliest hij zijn zelfbeheersing, en zijn onderbewustzijn gaat meespreken.
Hier begint de opstand der Machines.
Eerst niet meer dan grapjes; de officiële plechtigheid is geëindigd, de stoet zet zich weer in beweging
op het roltrottoir. Maar daar haalt het trottoir bij zijn loop langs de balustrade opeens een streek uit: het danst en slingert en schudt, laat opeens de deftige personages op en neer huppelen, en werpt dan,
door plotseling stil te houden, de President en de hele stoet in de hoogte, met sprongen als van een Nyinsky.
Algemene verontwaardiging.
De Meester der Machines snelt toe om het trottoir tot stilstand te brengen, wisselt haastige woorden van uitleg met zijn manschappen, en zuurzoete met de officiële genodigden, verontschuldigt zich
zo goed en zo kwaad hij kan. De stemming onder hen wordt hoe langer hoe geprikkelder, De stoet gaat verder, maar weigert dit keer zich op het roltrottoir te begeven.
De toeschouwer vergezelt de officiële persoonlijkheden, als ze te voet langs de middenbaan dwars de machinehal doorsteken. De Machines gaan door met hun streken. Een lange machine-arm geeft een geniepig kneepje in de vette rug van de schone Hortence, die zich verontwaardigd omkeert en de oude, eerwaardige geleerde Bicorneille, (ze noemt hem overigens per ongeluk Bicorneau), de volle laag geeft. Veel gelach in het groepje van Aviètte, Rominet en onder de werklieden. De aanwezigen wisselen geamuseerde blikken.
Al snel vraagt iedereen zich ongerust af, wat er wel met hemzelf zou kunnen gebeuren. Een rubberslang schiet plotseling naar voren en zet zich als een olifantenslurf vast op de neus van de President, die juist de schone Hortence het hof maakt. Een andere metalen buis laat een hele reeks stoomwolkjes ontsnappen in het gezicht van de Aartsmaarschalk, die achteruit springt. De overjas van een fat met een monocle, een modekoning, wordt boven zijn hoofd opgetild, de twee panden als vleugels uitgespannen. Een cementmolen braakt achteloos links en rechts in het rond. Maar wie het laatst lacht....
Op het laatst wordt de President in het voorbijgaan door een kraan vastgegrepen en ondersteboven
hoog boven de grond opgetild. Maar zelfs met zijn hoofd naar beneden houdt hij zijn hoge hoed in de hand en zwaait ermee alsof hij de vergadering groet. De Meester doet zijn uiterste best de kraan te bezweren, en gedaan te krijgen dat hij de President op de grond zet. En tegelijkertijd doet zijn onderbewustzijn hem onwillekeurig grinniken om de dwaze houdingen van de man. Dat doet de maat overlopen:
De al enige tijd stijgende verontwaardiging barst los. De Meester der Machines wordt in hechtenis genomen. Woedend snauwen ze hem toe, ze dreigen en stompen hem en sleuren hem mee naar de gevangenis. Zijn vrouw wil voor hem opkomen, maar de soldaten duwen haar terug.
De manschappen, (die grote pret hebben gehad), tonen hun medelijden met Martin Pilon. Meer dan razend schudt de Meester zijn vuist tegen de menigte, terwijl hij door een geleide van soldaten meegetrokken wordt! Op de achtergrond van het tafereel worden de gedachten van wraak en vernietiging, die hem door het hoofd spelen, geprojecteerd. Nu zet de stoet in ganzenpas zijn optocht voort, deftig en stijf, en des te plechtiger, omdat hij in zijn waardigheid werd getroffen. Maar niet zonder links en rechts achterdochtige blikken te werpen op de machines, die er weer zo onschuldig uitzien als brave Hendrikken, maar toch, zo nu en dan, een trilling onderdrukken, die de aanwezigen doet omzien.
De stoet gaat naar buiten door de grote deur van de hal, die snel leegloopt. Op het ogenblik waarop de deur gesloten wordt achter de laatste bezoekers, in de vallende duisternis, loopt een algemene siddering door alle machines heen, van het ene eind van het lege paleis tot het andere. Een ogenblik maar.
De bewakers, bij de deur achtergebleven, keren zich bij dat geluid om, maar zien niets ongewoons.
De machines staan weer onbeweeglijk stil.
Stilte.
Gezichtsveld van de toeschouwer:
Van achter uit de zaal, vanaf het nu verlaten toneel, nog een laatste keer een alles omvattende blik over het geheel van de hal en de machines, en aan het andere eind: de menigte die verdwijnt
door de grote middendeur.
TWEEDE BEDRIJF
De opstand der machines
Nacht. In de grote machinehal. Zelfde achtergrond.
EERSTE SCENE
Hier en daar in het donker elektrische lichten. Het lijkt of de machines slapen. Soldaten doen de ronde.
Ze lopen voorbij. Alles is rustig. Als ze voorbij zijn, ziet men een machine, die zich begint te bewegen, zich langzaam uitrekt en gaapt. Daarna een ander, en weer een ander. En dan het hele Machinevolk.
Een nieuwe groep soldaten begint een ronde. De Machines hernemen hun houding van diepe rust.
Maar ze liggen op de loer! En overrompelend snel wordt opeens de voorbijgaande wacht in een handomdraai weggegoocheld, opgeslokt in een grote muil en door de cementmolen in een blok cement veranderd. Meteen na deze heldendaad, die alle bewakers en opzichters van de hal heeft doen verdwijnen, deint een geweldige golf van vreugde door het Machinevolk.
Kreten en fluiten en schel gelach, het loeien van monsters. Honderd stalen armen, ziet men zich opheffen en krommen, drijfriemen, die zich spannen en ontspannen, wielen draaien, ketels stomen,
luchtverversers zoemen. Enkele ogenblikken een waar pandemonium. Daarna keren ze tot de orde terug. De Machines zetten zich in beweging, volgens grootte opgesteld in rijen. Als stormrammen beuken ze tegen de wanden van de hal. De geweldige bestorming slaat al spoedig een bres. De gietijzeren steunbalken wankelen, de muren splijten, de ruiten barsten en worden verbrijzeld. En door het gat, dat opeens op de achtergrond een lap van de sterrenhemel laat zien, dringt de kudde monstersachter elkaar naar buiten, en verdwijnt in het donker.
TWEEDE SCENE
De toeschouwer wordt verplaatst naar het centrum van de stad, naar een plein, waarop verschillende straten uitkomen. Een stad van reusachtige Amerikaanse wolkenkrabbers fantastisch belicht door de maan, die zelf schuil gaat achter fabriekspijpen en torens. Boven de huizen uit tekent zich op de achtergrond de hoge klokkentoren van een oude kerk af. Op een hoek van het plein de gevangenis,
waarin de Meester der Machines is opgesloten. Het elektrische licht, dat aan het begin van het toneel
zijn schijnsel in de straten wierp, dooft plotseling uit. Verbijsterd bevinden de late voorbijgangers, die hun weg zoeken in het donker, zich tegenover de eerste machines van de losgebroken troep. Eerst de kleine die, zoals de straatjongens aan de kop van een optocht, vooruitrennen alsof het grote ratten waren, of vooruitstormen als everzwijnen. Ook zijn er, die voortkruipen met lang draadwerk.
De voorbijgangers, die dat met hun hand aanraken, springen ijlings vol afschuw opzij. Anderen vliegen moeizaam, als vleermuizen rond. Vanuit de achtergrond van het toneel dringt een menigte
zich in paniek naar voren, stuit op de voorbijgangers, die uit de tegenovergestelde richting komen en sleurt ze mee in zijn stroom. Achter hen hoort men het doffe stampen van de stoomhamers, het hijgend tuffen van motoren, de opmars van de grote monsters, die naderen. Aan het eind van de straat kondigen wankelende huizen hun komst aan: de klokkentoren helt, zwaait naar voren, en stort met veel geraas ineen. Dan verschijnt op de achtergrond een monsterachtig uitziende machine, een tank-graaf-kraan, hoog als een kathedraal. De mensenmenigte heeft hem niet afgewacht; schreeuwend van ontzetting vluchten ze.
Op het toneel is geen menselijk wezen meer te bekennen.
Dit is het ogenblik waarop de gigantische machines aankomen; met kop en schouders, maken ze ruim baan. Achter hen één uitgestrekte puinhoop. Over die verlaten vlakte, - eens een wijk met gebouwen van tien tot twintig verdiepingen - schijnt het licht van de volle maan. En langs die maan komen en gaan vliegtuigen, die cirkelen, cirkelen.
In een oogwenk vegen de machines de andere hoek van het plein, waar de gevangenis verrijst, schoon en verbrijzelen de muren. Wij zien de Meester der Machines door de bres te voorschijn komen. Hij probeert ze in bedwang te krijgen, maar ze ontsnappen aan zijn leiding.
Ze zijn losgebroken. De Machines, die hem bevrijd hebben, geeft hij strelende klopjes met zijn hand.
Hij rent ze achterna. In snelle vaart volgt de toeschouwer de verwoestende machines, en achter hen aan, de Meester, die zijn longen stukschreeuwt om ze terug te roepen, en zich de haren uit het hoofd rukt. En voor hen ligt de stad, waarvan wijk na wijk ineenstort als een kaartenhuis.
DERDE SCENE
Bij het aanbreken van de dag wordt de toeschouwer verplaatst naar een heuvel onder de rook van de stad, vanwaar men een uitzicht heeft over de ineengestorte wijken en de velden. (Deze heuvel
is de laatste golving van een bergmassief, dat later beklommen zal worden). Het stadsvolk, de President, zijn ministers, de officiële persoonlijkheden en de figuren uit de grote wereld van het eerste tafereel, hebben hals over kop hun toevlucht gezocht op de hoogte; zij zijn nog maar half gekleed en ieder heeft het eerste het beste voorwerp, dat binnen zijn bereik was, in de vlucht meegenomen. Onder deze hevig opgewonden menigte vol beweging en rumoer, herkent men de President, op pantoffels,
in zijn onafscheidelijke rok met witte das, en zijn hoed in de hand; de schone Hortence, klagend over de zon, het stof en de onhoffelijke behandeling; Félicité Pilon, die zich onderscheidt door haar koelbloedigheid en de gewillige mensen al op hun gemak begint te stellen, aan te sporen
en om zich heen te verzamelen; Aviètte en Rominet, die zich niet vervelen, want ze zien met hun beiden vooral de pittoreske en lachwekkende kant van de gebeurtenissen; Rominet is geboeid door het vraagstuk van de in opstand gekomen machines. En aan de loze blikken van Aviètte ontgaat geen enkel trekje op de benauwde gezichten, van het over en weer de schuld geven, en van de malle twisten tussen de mensen om haar heen.
Onder de mensen op de heuvel bevinden zich allerlei huisdieren, ossen, ezels, honden, ontsnapte varkens. Daarna komt de grote legermacht en tenslotte de reuzen. De verdwaasde menigte staart
naar de laatste ineenstortende bouwwerken van de stad: een of ander hoog Capitool, of een Sacré-Coeur op zijn verhevenheid, die korte tijd nog boven de puinhopen uitsteekt en dan op zijn beurt instort.
Een stortvloed van Machines komt nu uit de verwoeste stad aanrollen over de vlakten, overgoten door het licht van de ochtendzon; uitgestrekte goudgele korenvelden, boomgaarden, mooie bossen, populierenlanen langs de rivieroevers. Nog steeds draaft het gepeupel der kleine machines vooraan. Achter hen ziet men de Meester en een paar van zijn manschappen, nog steeds rennend, de stad uitkomen: zij doen alle moeite de bezeten opmars te stuiten. Enkele machines keren zich een ogenblik om, om als huisdieren naar hem te kijken, zijn lucht op te snuiven, naar hem te luisteren. Hij probeert ze tot rede te brengen. Na een ogenblik stilstaan keren ze hem de rug toe en vervolgen hun weg. De Meester en zijn manschappen willen hen met geweld beteugelen. Maar de Machines worden geprikkeld, nemen een dreigende houding aan en drijven het groepje mannen op de vlucht, achtervolgen hen in volle vaart tot aan de voet van de heuvel. Marteau Pilon en zijn medewerkers
klauteren ontsteld, uitgeput en buiten adem naar de top van de heuvel. Een scheldende menigte wacht hen daar op. Maar het schouwspel van wat zich in de vlakte afspeelt leidt al heel gauw de algemene aandacht af.
Na een ogenblik van onzekerheid en verwarde aarzeling hebben de machines de verwoesting van de velden ingezet. En in die wijde ruimte zoekt iedereen iets van zijn gading, waar hij zich met angstaanjagende, bezeten hardnekkigheid op werpt. De maai- en dorsmachines scheren de velden volkomen kaal, de mechanische cirkelzagen doorklieven de bomen vlak bij de grond en zagen ze tenslotte tot ronde plakjes. De boortoestellen zoeken overal muren, waar ze hun kracht op kunnen botvieren. De graafkranen heffen alles wat ze aan aarde kunnen grijpen domweg van de grond en storten links uit, wat ze rechts gegrepen hebben, en storten weer aan de rechterkant neer, wat ze links hebben opgehoopt. De mechanische walsen scheppen orde en netheid door alles te verpletteren. De brandweerpompen spannen zich in om de rivier leeg te zuigen en het water te lozen op het oevergebied, waardoor zij alles onder water zetten.
De verontwaardiging, de woede en de angst van de menigte, die het schouwspel vanaf de heuvel gade slaat, bereikt het hoogtepunt. Zij schudden hun vuist, brullen, maken dreigende gebaren, of vallen voorover op de grond.
Volkomen rustig, zeker van zichzelf, beveelt de Generale Staf, dat dit gebroed binnen de kortste keren
weggevaagd moet worden. Gepantserde tanks, vol uitstekende mitrailleurmonden, worden de vlakte ingestuurd. Maar eenmaal dicht bij de grote machines gekomen, ziet men de tanks stilstaan en....
elkaar onder de staart snuffelen! Zij geven elkaar duidelijk hun vriendschappelijke gevoelens te kennen. De soldaten van de tanks worden gevangen genomen, en de reusachtige troep stelt zich op.
Nu ze de vlakte kaal en glad gemaakt hebben, trekken de machines gezamenlijk op naar de heuvel.
Ontzet vlucht het ongelukkige mensenvolk, dringend en duwend, in wilde vlucht, weg in de richting van de bergen.
DERDE BEDRIJF
De panische aftocht
Vier scenes, vier hoofdmomenten van de bergbeklimming van het volk, dat achtervolgd wordt tot de top.
EERSTE SCENE
De vluchtelingen, die voor de machines uitvluchten, komen door een wijde pas op een hoogvlakte, aan alle kanten omringd door steile bergen. De achtergrond wordt ingenomen door een groen meer. Links zien we een waterval vanaf de rotsen in het meer storten; op de voorgrond, rechts, verlaat hij het meer weer en stroomt de vlakte in. De hoogvlakte ligt geheel in het donker. De zon baadt de hoog oprijzende toppen en tot op halverwege ook de wanden in haar stralen. Nauwelijks aangekomen laat de karavaan zich uitgeput vallen. (Er bevinden zich mannen, vrouwen, kinderen, huisdieren, en een paar oude machines onder. De aanwezigheid van de laatsten verdoen hun tijd krijgt later zijn uitleg.) Sedert het vertrek zijn er nog niet veel vluchtelingen afgevallen.
Maar de verwarring is onbeschrijflijk en ze zijn er allen beroerd aan toe! De hoed van de President heeft het begeven. De schone Hortence ziet er uit als een grote, smoezelig-witte gans, die deerniswekkend met zijn vlerken klapwiekt. Iedereen aan wie ze zich vastklampt vermoeit ze met haar jammerklachten, maar niemand ontziet haar meer. Ieder voor zich.
De officiële, bekende persoonlijkheden verdoen hun tijd met elkaar verwijten te maken. Onder de druk van de ellende verliest de beschaving zijn laagje vernis.
Op verschillende plaatsen van het toneel worden echter groepjes gevormd van mensen, met meer weerstandsvermogen. Félicité Pilon neemt nu een belangrijke post in. Zij,- een vrouw met verstand en onbevreesd, - verzamelt een kleine, vastberaden groep om zich heen. Links en rechts geeft ze bevelen, verdeelt de taken, en zonder zich te bekommeren om rang of stand, laat ze de snobs,
de officiële personen, zelfs de President en de schone Hortence aanpakken. Deze laatste klampt zich,
nu ze door de anderen, die ze meteen verveelt, is verstoten, vast aan Félicité, verliest haar geen ogenblik uit het oog en gaat nederig en onderworpen gedragen om in haar gunst te komen. Samen met zijn werklui en Rominet, geeft Marteau Pilon aanwijzingen voor de verdediging van het gezelschap, en probeert reparaties te verrichten aan de oude, trouw gebleven machines, de belachelijk ouderwetse mechanismen, met grote buiken, op wieltjes, met schoorstenen als hoge hoeden, die de moderne stalen monsters niet kunnen uitstaan. Aviètte vermaakt zich ook, met het voor het gevecht dresseren van de dieren, (honden, paarden), die met de mensen samenwerken. Vanaf het begin is een grote hond, waar ze gek op is, en die aldoor rondom haar heen springt, met haar meegegaan. Deze hond helpt haar de andere dieren bijeen te drijven.
Op bevel van Félicité is intussen een groep vrouwen water gaan putten in het meer. Andere mensen en dieren gaan er ook heen om te drinken of te baden. Plotseling zien we ze allen schreeuwend en gillend
achteruitspringen: Langzaam rijzen uit het meer grijparmen op, een periscoop. Een grote onderzee-vliegboot verheft zich in de ruimte. Deze verschijning wordt gevolgd door een andere, niet minder indrukwekkend: langzaam, heel langzaam komt rechts van het toneel, aan de kant van de pas, waar de karavaan doorheen is getrokken, boven de rotsversperring, de kruin van een gigantische gedaante te voorschijn. (Hij blijft ondefinieerbaar, en daardoor des te angstaanjagender).
Het is een voorloper van de Machines, gestuurd om de mensen te achtervolgen. Deze laatsten,
die gedacht hadden, dat de Machines hun spoor bijster waren, vallen ten prooi aan een nieuwe paniek. Halsoverkop dringen ze naar de eerste de beste uitgang, - een doodlopende uitgang, -
die ze in de rotswand zien: een gapende spelonk in de zijkant van de steile rots, links. We zien hoe ze zich erin storten, terwijl rechts, bij de uitgang van de pas, de komst van de eerste Machines wordt aangekondigd, en hoe de verouderde machines, met een paar huisdieren, hen tegemoet gaan,
om moedig te proberen ze de weg te versperren. De oude arbeiders, bijna even oud als de trouwgebleven machines, hebben hen niet in de steek willen laten: zij moedigen ze aan
om onder leiding van Martin Pilon voorwaarts te gaan.
Nota Bene:
Het toneel verandert, voordat men het gevecht kan zien. Slechts de lange hals van een machine is te zien, als een plesiosaurus, die over de versperring van de verdedigers heenbuigt en een van hen, (een hond), vastgrijpt, en hem heel hoog, achter zich op een alleenstaande rotspunt neerzet.
TWEEDE SCENE
Binnen in de grot
De vluchtelingen sluiten de openingen hermetisch af. Zij wanen zich beschermd, verborgen en vergeten. Enkelen kijken door de spleten in de wand. En als door hun ogen zien we beneden de Machines de hoogvlakte opkomen, die zij juist verlaten hebben. Zij houden hun adem in. Niemand durft zich te bewegen. Achter hen zijn doffe slagen te horen tegen de wand. Zij sidderen, luisteren, horen niets meer, komen weer tot rust en gaan weer liggen. Opnieuw slagen, hardere slagen. Opnieuw stilte. En opeens komen lange stalen stangen door de steenrots heen boren. Het is een Mijnboor.
Ze springen overeind. De meesten rennen naar de andere uithoek van het hol. De moedigsten doen alle moeite om de stalen sprieten te breken en de indringer terug te duwen. Maar onder hun voeten
verschijnen andere stangen: een drilboor. Onbeschrijfelijke schrik, wild gedrang om de grot uit te komen, die met zoveel moeite is dichtgemaakt. Ieder spoor van beschaving is verdwenen. Zij schreeuwen, drukken elkaar dood, lopen vrouwen en kinderen onder de voet, om zich een doortocht te banen....
Dit is het ogenblik, waarop Félicité krachtdadig en beslist ingrijpt. Zij gebruikt haar stevige vuisten
en weert zich hevig met een stok. Bijgestaan door Aviètte, Rominet, en, - wie zou het geloven, -
door de schone Hortence, aan wie de angst en het voorbeeld moed hebben gegeven, en die nu links en rechts klappen uitdeelt aan haar vroegere aanbidders. Met een pistool in de hand posteert Félicité zich
bij de uitgang en dwingt de radeloze vluchtelingen de zwaksten voor te laten gaan. De goedwillende mensen, zoals de President, sluiten zich bij haar aan en gehoorzamen haar bevelen.
DERDE SCENE
De ongelukkige troep verlaat de grot en beklimt, ditmaal flink uitgedund, de steile rotswand om de top van de berg te bereiken. Een reeks filmbeelden toont hier de prestaties en buitelingen van de bergbeklimmers. Zij, die gymnastische tiek hebben gedaan, maar aan wie de angst vleugels geeft); zij, die elkaar helpen door met hun armen lange touwladders te vormen, als in de "Zondvloed" van Girodet; en tenslotte ook zij, die naar beneden storten. Naar mate ze hoger komen zien we, beneden aan de helling, de Machines zich opmaken om ook de bestijging te beginnen.
VIERDE SCENE
Op de top van de berg. Een oneffen hoogvlakte, omgeven door afgronden.
Steeds meer uitgedund, (van de menigte bij de aanvang is niet meer dan een paar dozijn overgebleven), hokken de vluchtelingen op een kleine ruimte bijeen. Niet ver van hen vandaan, - de gemeenschappelijke ontzetting brengt hen nader tot elkaar, - verschijnen hier en daar wilde dieren tussen de rotsblokken en de verschrompelde bomen: een wolf, dassen, hazen, een gems, een beer, een grote slang. (Een tafereel uit de Zondvloed).
De ongelukkigen laten hun blik waren over het ontzaglijk panorama rondom hen. Wij zien ze op de kam van de rots. En wij zien ook het panorama zoals zij het zien. Aan de ene kant de afgronden, de duizelingwekkende, hellingen, die ze juist beklommen hebben. Heel in de verte de velden en de verwoeste steden, Aan de andere kant de zee, aan de voet van de bergen. En aan alle zijden:
Machines, Machines....
Boven, beneden, in de lucht, en in de zee, vliegtuigen, vliegboten, tanks, treinen, enzovoort. En allen in een dolzinnige werveling, (die overigens helemaal niet gericht is op de strijd tegen de mens,
maar integendeel geen enkel doel heeft, een "delirium movens") De overlevenden zijn terneergeslagen en niet in staat tot enig nadenken of handelen. (Afgezien dan van en paar individuen, die reeds naar voren zijn gebracht in de voorafgaande scene. Maar zelfs zij zijn uitgeput van vermoeienis.) De meesten blijven languit op de grond liggen en willen geen vin meer verroeren. De achtervolging lijkt trouwens beheerst. Maar een dwaas voorval doet ze allemaal weer opspringen: een kleine kabelbaan steekt plotseling zijn neus boven de bergkam uit. Als de eerste schrik voorbij is bemerken ze, dat de kleine idioot, - tevreden met het resultaat - de helling weer is afgegleden, om enkele ogenblikken later echter weer opnieuw te beginnen, zonder ophouden, terwijl hij iedere keer zichzelf aankondigt door een mal elektrisch belletje. Tot slot geven ze hem een schop, die hij ontwijkt,
en roepen ze hem toe: "Genoeg!"
Ondertussen zijn de vluchtelingen door dit intermezzo wakker geschud en weer een beetje op hun verhaal gekomen; ze staan op. Zij verbazen zich over de betrekkelijke rust en buigen zich over de rand
om naar beneden te kijken. De President, die van zijn vroegere luister nog slechts vage sporen heeft overgehouden, maar toch nog niet helemaal zijn hoogdravende manieren heeft afgelegd, buigt zó onhandig naar voren, dat hij een duikeling maakt, en in de diepte verdwijnt. Op de rand staat het troepje dicht opeengedrongen om hem met hun blikken te volgen. Als een kogel is hij naar beneden gerold, en, - de hemel weet hoe, - is de man er in geslaagd heelhuids de begane grond te bereiken.
Maar ogenblikkelijk rekenen de machines hem in.
Wat zullen ze met hem doen?
Wat gaan ze doen met de andere achterblijvers, de mannen, vrouwen en kinderen, die zij reeds hebben gepakt of nog achtervolgen? Waarschijnlijk ze verpletteren?! Afgrijselijk! Het kluitje mensen daarboven (de meesten tenminste), wenden ontzet de ogen af. Maar zij, die blijven kijken, slaken een uitroep. De Machines doden hun gevangenen niet! Het lijkt wel, of ze hen iets bevelen, iets van hen eisen. Wat kan dat zijn?
De Meester, Martin Pilon, slaat zich voor het hoofd. Hij heeft het begrepen De vermoeide, afgewerkte machines hebben verzorging van de mensen nodig. Hij gaat de helling af naar beneden. Hij gaat proberen ze onschadelijk te maken. En Rominet, en Aviètte met haar hond snellen achter de Meester aan.
VIERDE BEDRIJF
De roemrijke vernietiging van de Machines door het vernuft van de mens.
EERSTE SCENE
Opnieuw wordt de toeschouwer naar beneden gevoerd, op de hoogvlakte aan de voet van de steile wanden. En men ziet het legerkamp der Machines. De reuzen dwingen de mensen, die ze gevangen
hen te bedienen, te oliën, schoon te wrijven, en op te poetsen. De President bevindt zich onder hen. Hij krijgt het bevel onder de buik van een Machine te kruipen, -- maar om wat te doen....? Het lukt hem niet het te weten te komen, want hij begrijpt nog altijd niet. En zijn stalen dwingeland bromt, dampt,
spuwt, en schudt hem ruw door elkaar. Op handen en voeten, beolied en zwart als een schoorsteenveger, komt hij er weer onder vandaan.
Juist op dat ogenblik dalen Marteau Pilon en de twee jongelui de steile helling af. Zijn pleegkinderen, de Machines, begroeten hem met triomfantelijk geloei. Ieder van de drie stoutmoedige makkers werkt op zijn eigen wijze, om de vijand bij verrassing te overmeesteren. Aviètte, die de mooie machines eerst heeft geaaid, en gestreeld, en gevleid, werpt zich nu onversaagd boven op een op hol geslagen auto en temt hem, met behulp van haar grote hond, die de auto radeloos maakt door al blaffend rondom hem heen te hollen. (Een komisch-heroïsch tafereel, waarbij een geduchte machine schrikt voor het keffen van de hond en uit de macht der gewoonte gevaarlijke uithalen maakt om hem te ontwijken). Rominet schroeft slinks de onderdelen van een of twee Machines los, onder voorwendsel ze te poetsen, en laat ze zielig op hun kant liggen, terwijl ze woedend grommen, maar niet meer in staat zijn overeind te komen. Wat Marteau Pilon aangaat; de Machines, die hem nodig hebben
en zijn macht kennen, geven duidelijk, maar van een afstand, blijk van hun achting voor hem.
Zij zijn echter op hun hoede. Hij is te sterk. Martin Pilon gebruikt een list. Hij zaait tweedracht onder hen. Even bekrompen als hoogmoedig koesteren zij een grote zelfverering en ze zijn trots als ze bewonderd worden. Dus bewondert hij de een, om de ander jaloers te maken. Het lukt hem
sommigen wijs te maken, dat zij de mooiste zijn, en de sterkste, dat aan hun het hoogste gezag toekomt. Rominet staat hem bij door zijn tactiek te volgen bij de groep jaloerse machines. Weldra dagen zij elkaar uit. Een ogenblik later verklaren zij elkaar de oorlog. Ze hinniken, loeien, springen op,
steigeren, en ploffen.
Ze stormen op elkaar los.
Wanneer het strijdgewoel eenmaal aan de gang is nemen Marteau Pilon, met Aviètte en Rominet
de benen. Opnieuw klauteren ze langs de steile rotswand omhoog. De toeschouwer bevindt zich weer op de top van de bergkam, "boven het gewoel", waar ze het beter kunnen overzien. Vliegtuigen tegen vliegboten, tanks en oorlogstuig tegen vredesmachines, pletmolens, automatische zagen, mijnboren enz. We zien hoe ze elkaar vastgrijpen, langs de rotshelling rollen, tuimelen, elkaar open halen en verbrijzelen, uiteenspringen en in de zee wegzinken.
(Naar believen van de regisseur zou men beurtelings een beeld kunnen zien van het luchtruim, waar de vliegboten elkaar als bijen omstrengelen, of van de bodem van de zee, waar onderzeeërs elkaar doorboren als narwallen.)
En de drie overwinnaars, Marteau Pilon, Aviètte en Rominet, die opnieuw de helling beklommen hebben, bereiken de top onder de uitbundige toejuichingen van de kleine overlevende en geredde mensheid.
LAATSTE SCENE
NASPEL EN SLOT.
(Komisch-dichterlijke pastorale, in de trant van de twee Orpheus-stukken, - die van Gluck en van
Offenbach, - maar met een hypermoderne muziekbegeleiding.)
Een wijde, vruchtbare vlakte. Korenvelden en geploegde akkers.
Onder leiding van Félicité Pilon, de onbestreden heerseres, werkt de geredde mensheid op het land. De schone Hortence melkt de koeien. De President, op klompen, en de drietand in de hand als was hij Neptunus, is bezig met het opstapelen van een hooiberg. Hij is weer in zijn element. Zijn boerenafkomst ontluikt weer in hem. Het is een mooie zomeravond. Een reeks van werkdagen wordt besloten met een landelijk feest. Tegen zonsondergang komen karren met hooi het dorp binnen, te midden van dans en zang. De mannen en vrouwen zijn getooid met slingers van bloemen en aren, wat de een beter staat dan de ander. We herkennen onder hen de figuren uit de grote wereld en de officiële persoonlijkheden van het eerste tafereel.
Er vormen zich reien. De President, die er een tikje al te landelijk uitziet, met een kalot op zijn kruin,
wordt boven op de hoogste hooischelf gehesen. Hij houdt een betoog, dat het tegendeel vormt van dat aan het begin. Dezelfde beelden, die zo-even bespot werden, worden nu opgehemeld. En zoals zo-even
worden deze beelden op het scherm weergegeven.
- De Mensheid, Dames en Heren, heeft het hoogste punt van verlichting bereikt...
- Wat een tegenstelling, Mijne Heren, vroeger.... ongelukkige wezens, onderworpen aan de stalen wetten van de wetenschappelijke barbarij, van het beschavingstijdperk der Machines....
Bij het enkele woord "Machines" gaat een rilling van verontwaardiging door de omstanders.
Het heftigst van allen is de President. In omgangstaal zou men zeggen: "Hij heeft de smaak te pakken" Op het doek trekken beelden voorbij van groepen mannen en vrouwen, die door de Machines worden geweid of voor zware karweien zijn ingezet. (Bouw van Piramides, vullen van hoogovens.) Taferelen, waarop de Hoofdmachine, die dienst doet bij de uitvoering van het werk en op een despotische Farao lijkt, die zich laat dragen, bedienen en voeden.
- ... vrije zonen van de Aarde, gesierd met haar gaven. ... die zich laven aan haar boezem, gezwollen van melk en wijn.
Een beeld uit het land van Kokanje.
- De ontwikkeling van de menselijke vooruit gang is als een stroom, die men vanaf de modderige monding opvaart tot aan de heldere bron, die ontspringt op de ongerepte berghelling.
- In het begin: de beweging. De eeuwige beweging. Een mensheid van dwaze Robots, steden vol krankzinnigen. Bij het stralend eindpunt: de rust van de wijze, die zijn kudde hoedt en op zijn fluit blaast.
Een ontroerende lofzang op het idyllisch-archaïsche landleven.
- Dames en Heren, laten wij dit schitterend droomgezicht toejuichen.
De wijze, die slaapt, terwijl hij zijn kudde niet hoedt....
Laat zij een waarborg zijn voor de verheven toekomst, waarin de mens aan de gelukkige dieren gelijk zal zijn, die zonder te denken grazend het leven genieten.
Hoogtepunt van vooruitgang en menselijk vernuft.
Daarna worden de dansen hervat.
- Boven op de hooischelf gezeten blaast de President op een Alpenhoorn. Wat terzijde
liefkozen Aviètte en Rominet elkaar. In de mooie schemerige verte laat een fluit een bekoorlijke,
Debussy-achtige melodie horen. Eén enkele man heeft zich afzijdig gehouden van het feest en zit nu met een ernstig gezicht en in gedachten verzonken in een verlaten deel van de hoogvlakte op een rotspunt, vanwaar hij een uitzicht heeft op het dal. Het is Martin Pilon, de vroegere Meester der Machines. Hij heeft zich niet kunnen schikken in dit natuurleven, dit leven zonder Machines! (Al in het vorige toneel heeft men hem een hem toegestoken schop zien beschouwen en met afschuw van zich af zien werpen.) Hij praat in zichzelf. Hij maakt gebaren. Hij zit gespannen als de Denker van Rodin. Koortsachtig rekent hij. De stenen rondom hem bedekt hij met meetkundige figuren en cijfers.
De twee jongelui, die hem bij hun wandeling hebben ontdekt, komen stilletjes naderbij, bespieden hem, kijken lachend over zijn schouder...
En ineens ziet men in het goud van de ondergaande zon de reusachtige schimmen afgetekend van nog veel monsterlijker Machines dan de eersten, de dromen van de uitvinder, die Aviètte en Rominet ademloos van bewondering doen staan.
(Midden in de melodie breekt het fluitspel plotseling af. In de verte is gerommel te horen en het stalen gedonder van reusachtige motoren.)
De afgesloten kringloop begint opnieuw.